Jeugdwet Voorbeeldclausules

Jeugdwet. 13 Het toekennen/verstrekken, dan wel weigeren, herzien, intrekken, beëindigen, terug- en invorderen van (de geldwaarde van) overige en individuele voorzieningen, zowel in nature als in de vorm van een Persoonsgebonden budget (pgb). (het betreffen hier de B&W Artikel 2.3. Jeugdwet, de verordening Jeugdhulp en diverse beleids- en nadere regels. Mandaat Machtiging Gemeentesecretaris Afdelingsmanager Teammanager Jeugdconsulent Medewerker dienstverlening specifieke diensten Jeugd- en gezinswerker Opvoedonder- a. het ondermandaat van de Teammanager is als volgt beperkt: - individuele voorziening ambulant zonder verblijfscomponent: tot een bedrag van € 30.000, - ; - individuele voorziening met een verblijfscomponent: tot een bedrag van € 60.000,- b. het mandaat van de Jeugd- consulent en Medewerker bevoegdheden die overeenkomen met het bovenliggende mandaatbesluit van de betrokken gemeenten, daar genoemd onder I, a tot en met j en het nadien genomen aanvullende mandaatbesluit inzake verleningsbesluiten in het kader van uithuisplaatsingen en opname in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp) steuner Lid Expertpool dienstverlening specifieke diensten is als volgt beperkt: - individuele voorziening ambulant zonder verblijfscomponent: tot een bedrag van €15.000,-; - individuele voorziening met een verblijfscomponent: tot een bedrag van € 50.000,-; - de inzet van de Jeugd- en Gezinswerker; - individuele voorziening GGZ tweede lijns ambulante hulpverlening op basis van de DBC- financiering. (Alle bedragen zijn inclusief BTW) c. het mandaat van de Opvoedondersteuner is beperkt tot het verwijzen naar een Jeugd- en gezinswerker. Indien de ouders/verzorgers prijsstellen op een beschikking, geldt het bepaalde onder a en b. d. de bevoegdheden van de opvoedondersteuners en Jeugd- en gezinswerkers zijn voor het overige beperkt tot het verrichten van feitelijke voorbereidings- en uitvoeringshandelingen in verband met een toeleiding naar een individuele of overige voorziening Jeugdwet. e. de bevoegdheid van de leden van de expertpool is beperkt tot het geven van advies aan de overige functionarissen zoals benoemd. Om advies uit te kunnen brengen krijgt de expertpool inzage in relevante informatie op persoonsniveau en kan ook tussen lid expertpool en burger contact plaatsvinden. f. voor alle bevoegdheden geldt dat deze slechts mogen worden uitgeoefend met inachtneming van de bepalingen van de verordening Jeugdhulp van de betrokken gemeenten en de daarop gebaseerde uitvoeringsre...
Jeugdwet. De Jeugdwet regelt in grote lijnen het recht op jeugdzorg. De verordening vult deze regels verder in. Tot slot stellen de Nadere regels Jeugdhulp nog voorwaarden aan de toekenning.
Jeugdwet. Zorg en hulp voor kinderen en jeugdigen die door gemeenten wordt georganiseerd.
Jeugdwet. 1. Eerste opvang van signalen van onvrede
Jeugdwet. Het voorgestelde eerste lid van artikel 2.16 bepaalt dat de colleges met elkaar samenwerken indien dat voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van de Jeugdwet is aangewezen. Het is daarmee gelijkluidend aan het huidige artikel 2.8, eerste lid, van de Jeugdwet, dat ten gevolge van artikel I, onderdeel E, zal vervallen. In artikel 2.18 wordt deze samenwerkingsverplichting geconcretiseerd voor werkzaamheden waarvan de wetgever vindt dat deze in ieder geval op (boven)regionaal niveau dienen plaats te vinden. De algemene samenwerkingsplicht van 2.16, eerste lid, behoudt echter haar waarde als algemeen uitgangspunt: ook voor onderwerpen waarvan de wetgever niet voorschrijft dat (boven)regionaal moet worden samengewerkt, dient een college met andere colleges samen te werken als dat bijdraagt aan een doeltreffende en doelmatige uitvoering.
Jeugdwet. Om ervoor te zorgen dat kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en (boven)regionaal te organiseren jeugdhulp indien nodig beschikbaar zijn, worden (colleges van) gemeenten verplicht om regionaal samen te werken. Op grond van het voorgestelde artikel 2.17 Jeugdwet delen de Ministers van VWS en voor Rechtsbescherming, in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gemeenten daartoe in regio's in. Zoals in de Jeugdbrief van maart 2020 is aangegeven, wordt hiervoor op dit moment gedacht aan aansluiting bij de bestaande 42 Jeugdwetregio's. In overleg met de gemeenten en andere betrokkenen, kunnen dit er echter minder worden. Met het oog op de – ook in de verdere – toekomst gewenste flexibiliteit geschiedt de regio-indeling bij ministeriële regeling. Betrokkenheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is gewenst om er op toe te zien dat de regio-indeling niet leidt tot onevenredige belemmeringen voor gemeenten om de door hen nodig geachte samenwerking aan te gaan. In het bijzonder ten aanzien van de samenwerking die meerdere beleidsdomeinen omvat.
Jeugdwet. Het voorgestelde artikel 2.18 geeft regels voor de wijze waarop gemeenten dienen samen te werken teneinde te bewerkstellingen dat kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdbescherming, regionaal te organiseren jeugdhulp en bovenregionaal af te stemmen jeugdhulp steeds tijdig beschikbaar zijn en blijven voor jeugdigen (en/of hun ouders) die daarop zijn aangewezen. Het eerste lid verplicht de colleges van de gemeenten in een op grond van artikel 2.17 aangewezen regio om daartoe een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wgr te treffen. Voorgesteld wordt om de colleges met het treffen van een gemeenschappelijke regeling te belasten. Dit past het best bij de taakverdeling in de Jeugdwet en bovendien bij artikel 147, derde lid, in verbinding met artikel 108, tweede lid, van de Gemeentewet. Wel zullen de gemeenteraden ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wgr toestemming dienen te verlenen voordat een door de colleges opgestelde regeling in werking kan treden. Toestemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Van strijd met het algemeen belang is sprake indien de bezwaren tegen de regeling overwegend zijn. Hiervan zal onder andere sprake zijn indien in strijd wordt gehandeld met de regiovisie die de gemeenteraad heeft opgesteld. De gemeenteraad is niet bevoegd om toestemming onder voorwaarden te verlenen (art. 10:32, eerste lid, jo. art. 10:29, tweede lid, van de Awb). Onder het treffen van een regeling wordt overigens ook verstaan het wijzigen of opheffen van een gemeenschappelijke regeling. Ook dit zal derhalve door de colleges dienen te gebeuren en ook hier zal steeds toestemming van de gemeenteraden voor nodig zijn (zie ook art. 1, derde lid, van de Wgr). Het tweede lid verplicht de colleges in een regio om bij de gemeenschappelijke regeling een openbaar lichaam of bedrijfsvoeringsorganisatie als bedoeld in artikel 8 van de Wgr in te stellen dan wel een centrumgemeente aan te wijzen, die de gemeenschappelijke regeling uitvoert. We noemen zo'n openbaar lichaam, bedrijfsvoeringsorganisatie of de centrumgemeente een 'Jeugdregio' (zie artikel I, onderdeel A). De gemeenten die in de gemeenschappelijke regeling deelnemen dienen de Jeugdregio in ieder geval te belasten met de werkzaamheden, bedoeld in het derde lid, en de bij of krachtens amvb aan te wijzen werkzaamheden, bedoeld in het vierde lid. De plicht om een Jeugdregio in te stellen of aan te wijzen betekent overigens niet dat gemeenten die in een bepaalde regio ...
Jeugdwet. Het voorgestelde artikel 9A.1.1 brengt in de eerste plaats de relatie tot uitdrukking tussen de Jeugdwet en de Wmg. De NZa zal de in hoofdstuk 9A genoemde specifieke taken op het terrein van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering vervullen in aanvulling op haar algemene taken zoals die zullen gelden op grond van de Wmg. Die specifieke taken zijn tweeledig:
Jeugdwet. Dit artikel brengt tot uitdrukking dat de NZa in aanvulling op de haar op grond van de Wmg toekomende algemene bevoegdheden, op het terrein van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering daarnaast de bevoegdheden krijgt toegekend die worden genoemd in paragraaf 9A.2. Op de inhoud van deze specifieke bevoegdheden wordt hieronder bij de artikelsgewijze toelichting op de artikelen 9A.2.2 en 9A.2.3 ingegaan.
Jeugdwet. Het voorgestelde artikel 9A.2.1 ziet op de taak van de NZa tot het doen van algemeen onderzoek naar beschikbaarheid van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Deze taak is vergelijkbaar met de algemene onderzoekstaak, die de NZa heeft op grond van artikel 32 van de Wmg op overige gebieden van zorg. Xxxxxx dan op grond van artikel 32 van de Wmg kan de NZa op grond van artikel 9A.2.1 geen verplichtingen opleggen aan de partijen waarop het onderzoek zich richt. Het onderzoek heeft primair tot doel het inzicht te vergroten in de ontwikkeling en het functioneren van het stelsel en de diverse actoren daarbinnen zodat een ieder zo optimaal en geïnformeerd mogelijk kan bijdragen aan voldoende beschikbaarheid van zorg op dit terrein. Het kan gaan om alle onderwerpen die direct of indirect invloed hebben op de beschikbaarheid van zorg voor de jeugdigen. Dat onderzoek kan een structureel of een incidenteel karakter hebben., het kan gaan om onderzoek naar specifieke knelpunten en om meer algemeen analytisch onderzoek. Het kan worden verricht op eigen initiatief en naar aanleiding van meldingen of verzoeken. Het algemeen onderzoek heeft expliciet geen betrekking op kwaliteit en veiligheid van zorg (terrein IGJ). Het eerste lid noemt daartoe een aantal, vermoedelijk meest voorkomende, onderzoeksdoelen waarop het onderzoek zich kan richten. De opsomming van onderwerpen in het eerst lid is niet limitatief. Het gaat om: