Common use of Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak Clause in Contracts

Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak. Op 26 oktober 2005 diende verzoeker een asielaanvraag in bij de Belgische autoriteiten. Op 6 maart 2006 nam de gemachtigde een beslissing tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26bis). Op 31 augustus 2006 nam het Commissariaat-generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen een bevestigende beslissing tot weigering van verblijf. Xxxxx die beslissing stelde verzoeker op 4 oktober 2006 een beroep in bij de Raad van State. Op 19 november 2009 diende verzoeker een aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna verkort de Vreemdelingenwet). Op 23 november 2009 maakte verzoeker ter aanvulling van deze verblijfsaanvraag aan de gemachtigde een arbeidsovereenkomst over. Op 18 december 2009 verwierp de Raad van State bij arrest nr. 199.093 de vordering tot schorsing en het beroep tot nietigverklaring ingesteld op 4 oktober 2006. Op 15 oktober 2010 ontving verzoeker een schrijven van de gemachtigde waarin werd vermeld dat er instructies gegeven zullen worden tot afgifte van een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister onder voorbehoud van de voorlegging van een arbeidskaart B. Uit een schrijven van het Vlaamse Gewest aan de Dienst Vreemdelingenzaken van 3 maart 2011, 21 april 2011, 14 april 2011 en 6 juni 2011 blijkt dat de aanvragen voor het bekomen van een arbeidskaart B voor verzoeker, ingediend door verschillende werkgevers, geweigerd werden. Op 8 augustus 2011 verklaarde de gemachtigde de aanvraag om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet ongegrond. Op 10 oktober 2011 diende verzoeker tegen deze beslissing een beroep tot nietigverklaring in bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna verkort de Raad). Op 10 januari 2012 werd de beslissing van 8 augustus 2011 door de gemachtigde ingetrokken. In het beroep ingesteld tegen deze beslissing werd door de Raad bij arrest nr. 76 615 van 6 maart 2012 afstand van geding vastgesteld. Op 10 januari 2012 nam de gemachtigde een nieuwe beslissing waarbij enerzijds de aanvraag om machtiging tot verblijf bij toepassing van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet ongegrond werd verklaard. Dit is thans de bestreden beslissing, waarvan de motivering luidt als volgt:

Appears in 1 contract

Samples: www.rvv-cce.be

Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak. Verzoekende partij verklaart van Jemenitische nationaliteit te zijn. Op 26 oktober 2005 8 november 2015 diende verzoeker een asielaanvraag verzoek tot internationale bescherming in. Op 7 november 2007 besliste het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (hierna verkort het CGVS) de vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus aan verzoeker te weigeren. Tegen deze beslissing diende verzoeker beroep in bij de Belgische autoriteitenRaad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna verkort de Raad) die bij arrest met nummer 9599 van 9 april 2008 de vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus aan verzoeker heeft geweigerd. Xxxxx dit arrest heeft verzoeker een cassatieberoep ingediend, dat door de Raad van State niet-toelaatbaar verklaard werd bij beschikking nr. 2745 van 22 mei 2008. Op 6 maart 2006 nam 3 juni 2008 heeft de gemachtigde een de beslissing genomen tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten – asielzoeker (bijlage 26bis13quinquies). Op 31 augustus 2006 nam het Commissariaat-generaal voor Vluchtelingen 28 juli 2008 diende verzoeker een tweede verzoek tot internationale bescherming in. Het CGVS besliste op 25 februari 2009 de vluchtelingenstatus en Staatlozen een bevestigende de subsidiaire beschermingsstatus aan verzoeker te weigeren. Tegen deze beslissing tot weigering van verblijf. Xxxxx die beslissing stelde diende verzoeker op 4 oktober 2006 een beroep in bij de Raad, die bij arrest met nummer 27 485 van 19 mei 2009 de vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus aan verzoeker heeft geweigerd. Xxxxx dit arrest heeft verzoeker een cassatieberoep ingediend, dat door de Raad van StateState niet-toelaatbaar verklaard werd bij beschikking met nummer 4648 van 3 juli 2009. Op 19 november 2009 22 oktober 2008 diende verzoeker een aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna verkort de Vreemdelingenwet). Op 23 november 12 juni 2009 maakte verzoeker ter aanvulling van deze verblijfsaanvraag aan nam de gemachtigde een arbeidsovereenkomst overbeslissing tot bevel om het grondgebied te verlaten – asielzoeker (bijlage 13quinquies). Op 6 juli 2009 diende verzoeker een derde verzoek tot internationale bescherming in. Op 22 juli 2009 weigerde de gemachtigde het beschermingsverzoek in overweging te nemen. Op 28 juli 2009 diende verzoeker een vierde verzoek tot internationale bescherming in. Gezien verzoeker geen gevolg aan de oproeping voor verhoor gaf, werd hij geacht afstand te doen van zijn verzoek tot internationale bescherming. Op 3 november 2009 diende verzoeker een vijfde verzoek tot internationale bescherming in. Op 5 januari 2010 weigerde de gemachtigde verzoekers vijfde verzoek tot internationale bescherming in overweging te nemen. Op 18 december 2009 verwierp de Raad van State bij arrest nr. 199.093 de vordering tot schorsing en het beroep tot nietigverklaring ingesteld op 4 oktober 2006. Op 15 oktober februari 2010 ontving diende verzoeker een schrijven van de gemachtigde waarin werd vermeld dat er instructies gegeven zullen worden zesde verzoek tot afgifte van een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister onder voorbehoud van de voorlegging van een arbeidskaart B. Uit een schrijven van het Vlaamse Gewest aan de Dienst Vreemdelingenzaken van 3 maart 2011, 21 april 2011, 14 april 2011 en 6 juni 2011 blijkt dat de aanvragen voor het bekomen van een arbeidskaart B voor verzoeker, ingediend door verschillende werkgevers, geweigerd werdeninternationale bescherming in. Op 8 augustus maart 2010 weigerde de gemachtigde dit zesde beschermingsverzoek in overweging te nemen. Op 6 april 2010 diende verzoeker een zevende verzoek tot internationale bescherming in. Op 8 april 2010 weigerde de gemachtigde het zevende beschermingsverzoek in overweging te nemen. Op 29 oktober 2010 diende verzoeker een tweede aanvraag om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet in. Op 20 januari 2011 verklaarde de gemachtigde de aanvraag om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet ongegrond29 oktober 2010 onontvankelijk. Xxxxxxxxx kreeg eveneens het bevel om het grondgebied te verlaten. Op 10 oktober 12 april 2011 diende verzoeker tegen deze beslissing een beroep achtste verzoek tot nietigverklaring in bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna verkort de Raad)internationale bescherming in. Op 10 januari 2012 werd de beslissing van 8 augustus 12 mei 2011 door weigerde de gemachtigde ingetrokken. In het beroep ingesteld tegen deze beslissing werd door de Raad bij arrest nr. 76 615 van 6 maart 2012 afstand van geding vastgesteldverzoekers achtste beschermingsverzoek in overweging te nemen. Op 10 januari 2012 nam de gemachtigde 27 juni 2011 diende verzoeker een nieuwe beslissing waarbij enerzijds de negende verzoek tot internationale bescherming in. Op 28 mei 2013 diende verzoeker een derde aanvraag om machtiging tot verblijf bij toepassing op grond van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet ongegrond werd verklaardin. Dit is thans Op 26 september 2013 weigerde het CGVS de vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus aan verzoeker. Op 31 januari 2014 trok het CGVS de weigeringsbeslissing van 26 september 2013 in. Op 4 oktober 2013 besliste de gemachtigde verzoeker een bevel om het grondgebied te verlaten af te geven. Op 11 februari 2014 weigerde het CGVS opnieuw de vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus aan verzoeker. Tegen deze beslissing diende verzoeker beroep in bij de Raad, die bij arrest met nr. 124 263 van 20 mei 2014 de vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus aan verzoeker weigerde. Op 21 februari 2014 gaf de gemachtigde verzoeker het bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 13quinquies). Bij arrest met nummer 121 513 van 27 maart 2014 verwierp de Raad het beroep tegen de ingetrokken beslissing van 26 september 2013 . Op 30 april 2014 verklaarde de gemachtigde verzoekers aanvragen om machtiging tot verblijf, ingediend op 22 oktober 2008 en op 28 mei 2013 op grond van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet onontvankelijk. Deze beslissing vormt de bestreden beslissing, waarvan de motivering luidt beslissing en is gemotiveerd als volgt:

Appears in 1 contract

Samples: www.rvv-cce.be

Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak. Op 26 oktober 2005 diende verzoeker 9 juli 2015 vroeg de eerste verzoekende partij de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling aan. Op 30 september 2015 weigerde de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (hierna: de commissaris-generaal) zowel de vluchtelingenstatus als de subsidiaire beschermingsstatus aan de eerste verzoekende partij. Tegen voormelde beslissing werd een asielaanvraag in beroep ingediend bij de Belgische autoriteitenRaad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de Raad), die bij arrest nr. 161.305, d.d. 3 februari 2016, de vluchtelingenstatus als de subsidiaire beschermingsstatus aan eerste verzoekende partij weigerde. Op 6 maart 2006 22 oktober 2015 nam de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie (hierna: de gemachtigde van de staatssecretaris) een beslissing tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten verlaten-asielzoeker (bijlage 26bis)13quinquies) ten aanzien van de eerste verzoekende partij. Op 31 augustus 2006 nam het Commissariaat3 maart 2016 vroeg de eerste verzoekende partij voor de tweede keer de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling aan. Op 24 maart 2016 weigerde de commissaris-generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen de overwegingname van een bevestigende meervoudige asielaanvraag. Tegen voormelde beslissing tot weigering van verblijf. Xxxxx die beslissing stelde verzoeker op 4 oktober 2006 diende de eerste verzoekende partij een beroep in bij de Raad van StateRaad, die bij arrest nr. 173.496 d.d. 23 augustus 2016, het beroep heeft verworpen. Op 19 november 2009 7 april 2016 nam de gemachtigde van de staatssecretaris nogmaals een bevel om het grondgebied te verlaten-asielzoeker (bijlage 13quinquies) ten aanzien van de eerste verzoekende partij. Op 22 september 2016 vroeg de eerste verzoekende partij voor de derde keer de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling aan. Op 27 oktober 2016 nam de commissaris-generaal een beslissing tot inoverwegingname van een meervoudige asielaanvraag. Op 28 februari 2017 weigerde de commissaris-generaal zowel de vluchtelingenstatus als de subsidiaire beschermingsstatus aan de eerste verzoekende partij. Op 10 maart 2017 nam de gemachtigde van de staatssecretaris nog eens een bevel om het grondgebied te verlaten-asielzoeker (bijlage 13quinquies) ten aanzien van de eerste verzoekende partij. Tegen deze beslissing diende verzoeker de eerste verzoekende partij een beroep in bij de Raad. Bij arrest nr. 216.885, d.d. 14 februari 2019, verwierp de Raad dit beroep. Op 6 februari 2018 diende de minderjarige dochter van de verzoekende partijen een verzoek om internationale bescherming in. Op 28 augustus 2019 weigerde de commissaris-generaal zowel de vluchtelingenstatus, als de subsidiaire beschermingsstatus aan de minderjarige dochter van de verzoekende partijen. Tegen deze beslissing dienden de verzoekende partijen een beroep in bij de Raad. Bij arrest nr. 235.783, d.d. 6 mei 2020 werd dit beroep verworpen. Op 10 juni 2020 nam de gemachtigde van de minister van Asiel en Migratie (hierna: de gemachtigde van de minister), een bevel om het grondgebied te verlaten-asielzoeker (bijlage 13quinquies) ten aanzien van de verzoekende partijen. Tegen deze beslissingen dienden de verzoekende partijen een beroep in bij de Raad. Bij arrest nr. 243.115 van 27 oktober 2020 van de Raad werden de beslissingen van 10 juni 2020 vernietigd. Op 8 juli 2020 dienden de verzoekende partijen een aanvraag in om machtiging tot verblijf in op grond van artikel 9bis 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna verkort hierna: de Vreemdelingenwet). Op 23 november 2009 maakte verzoeker ter aanvulling van deze verblijfsaanvraag aan de gemachtigde een arbeidsovereenkomst over. Op 18 december 2009 verwierp de Raad van State bij arrest nr. 199.093 de vordering tot schorsing en het beroep tot nietigverklaring ingesteld op 4 oktober 2006. Op 15 oktober 2010 ontving verzoeker een schrijven van de gemachtigde waarin werd vermeld dat er instructies gegeven zullen worden tot afgifte van een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister onder voorbehoud van de voorlegging van een arbeidskaart B. Uit een schrijven van het Vlaamse Gewest aan de Dienst Vreemdelingenzaken van 3 maart 2011, 21 april 2011, 14 april 2011 en 6 juni 2011 blijkt dat de aanvragen voor het bekomen van een arbeidskaart B voor verzoeker, ingediend door verschillende werkgevers, geweigerd werden. Op 8 augustus 2011 2020 verklaarde de gemachtigde de aanvraag om machtiging tot verblijf betreffende de minderjarige dochter van de verzoekende partijen op grond van artikel 9bis 9ter van de Vreemdelingenwet ongegrondVreemdelingenwet, ontvankelijk. Op 10 oktober 2011 diende verzoeker tegen deze beslissing een beroep tot nietigverklaring in bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna verkort de Raad). Op 10 januari 2012 werd de beslissing van 8 augustus 2011 door de gemachtigde ingetrokken. In het beroep ingesteld tegen deze beslissing werd door de Raad bij arrest nr. 76 615 van 6 maart 2012 afstand van geding vastgesteld. Op 10 januari 2012 september 2020 nam de gemachtigde een nieuwe van de minister de beslissing waarbij enerzijds de aanvraag om machtiging tot verblijf bij toepassing verblijf, op grond van artikel 9bis 9ter van de Vreemdelingenwet Vreemdelingenwet, ongegrond werd wordt verklaard. Dit is thans de eerste bestreden beslissing, waarvan de motivering luidt als volgt: Eveneens op 10 september 2020 wordt ten aanzien van de verzoekende partijen een bevel om het grondgebied te verlaten genomen. Dit zijn de tweede en de derde bestreden beslissing, waarvan de motivering luidt als volgt:

Appears in 1 contract

Samples: www.rvv-cce.be

Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak. Op 26 oktober 2005 diende De verzoeker is houder van een asielaanvraag in bij EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene, afgegeven door de Belgische autoriteitenItaliaanse overheden. Op 6 maart 2006 nam 4 juli 2016 wordt de gemachtigde verzoeker gemachtigd tot een beslissing tot weigering van voorlopig verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26bis). Op 31 augustus 2006 nam het Commissariaat-generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen een bevestigende beslissing tot weigering van verblijf. Xxxxx die beslissing stelde verzoeker op 4 oktober 2006 een beroep in bij de Raad van State. Op 19 november 2009 diende verzoeker een aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond toepassing van artikel 9bis 61/7 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna verkort hierna: de Vreemdelingenwetvreemdelingenwet). De verzoeker wordt dienvolgens in het bezit gesteld van een A-kaart, geldig voor de duur van zijn arbeidskaart B + 3 maanden, zijnde tot 19 januari 2017 + 3 maanden. Door een vergissing van de gemeente vermeldt de aan de verzoeker afgeleverde A-kaart geldig te zijn tot en met 23 juni 2017. Op 23 november 2009 maakte 6 juni 2017 vraagt de verzoeker de verlenging van zijn A-kaart. Op 22 juni 2017 beslist de gemachtigde van de toenmalig bevoegde staatssecretaris voor Asiel en Migratie en Administratieve Vereenvoudiging (hierna: de gemachtigde) dat het tijdelijk verblijf van de verzoeker wordt verlengd voor de duur van zijn arbeidskaart B + 3 maanden, nl. tot 5 juli 2018. Op 29 maart 2018 beslist de gemachtigde van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Werkgelegenheid, om de arbeidskaart B en de arbeidsvergunning voor de verzoeker in te trekken. Deze intrekkingsbeslissing werd bevestigd, in graad van beroep, door de Vlaams minister, bevoegd voor het Tewerkstellingsbeleid. Op 26 juni 2018 vraagt de verzoeker om de verdere verlening van zijn A-kaart. Op 7 augustus 2018 beslist de gemachtigde dat verzoekers tijdelijk verblijf niet verder kan worden verlengd. Deze beslissing van 7 augustus 2018 is de thans bestreden beslissing. Zij werd aan de verzoeker ter aanvulling van deze verblijfsaanvraag aan de gemachtigde een arbeidsovereenkomst over. Op 18 december 2009 verwierp de Raad van State bij arrest nr. 199.093 de vordering tot schorsing kennis gebracht op 13 augustus 2018 en het beroep tot nietigverklaring ingesteld op 4 oktober 2006. Op 15 oktober 2010 ontving verzoeker een schrijven van de gemachtigde is als volgt gemotiveerd: - Er periodes zijn waarin werd vermeld dat er instructies gegeven zullen worden tot afgifte van een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister onder voorbehoud van de voorlegging van een hij gewerkt heeft zonder arbeidskaart B. Uit een schrijven En er dus onderbrekingen zijn in de periode van het Vlaamse Gewest aan de Dienst Vreemdelingenzaken twaalf maanden arbeid conform artikel 9, eerste lid, 20°, van 3 maart 2011, 21 april 2011, 14 april 2011 en 6 juni 2011 blijkt dat de aanvragen voor het bekomen van een arbeidskaart B voor verzoeker, ingediend door verschillende werkgevers, geweigerd werden. Op 8 augustus 2011 verklaarde de gemachtigde de aanvraag om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet ongegrond. Op 10 oktober 2011 diende verzoeker tegen deze beslissing een beroep tot nietigverklaring in bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna verkort de Raad). Op 10 januari 2012 werd de beslissing van 8 augustus 2011 door de gemachtigde ingetrokken. In het beroep ingesteld tegen deze beslissing werd door de Raad bij arrest nr. 76 615 van 6 maart 2012 afstand van geding vastgesteld. Op 10 januari 2012 nam de gemachtigde een nieuwe beslissing waarbij enerzijds de aanvraag om machtiging tot verblijf bij toepassing van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet ongegrond werd verklaard. Dit is thans de bestreden beslissing, waarvan de motivering luidt als volgt:dit besluit.

Appears in 1 contract

Samples: www.rvv-cce.be

Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak. Op 26 oktober 2005 diende De verzoeker is houder van een asielaanvraag in bij EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene, afgegeven door de Belgische autoriteitenItaliaanse overheden. Op 6 maart 2006 nam 4 juli 2016 wordt de gemachtigde verzoeker gemachtigd tot een beslissing tot weigering van voorlopig verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26bis). Op 31 augustus 2006 nam het Commissariaat-generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen een bevestigende beslissing tot weigering van verblijf. Xxxxx die beslissing stelde verzoeker op 4 oktober 2006 een beroep in bij de Raad van State. Op 19 november 2009 diende verzoeker een aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond toepassing van artikel 9bis 61/7 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna verkort hierna: de Vreemdelingenwetvreemdelingenwet). Op 23 november 2009 maakte De verzoeker ter aanvulling wordt dienvolgens in het bezit gesteld van deze verblijfsaanvraag een A-kaart, geldig voor de duur van zijn arbeidskaart B + 3 maanden, zijnde tot 19 januari 2017 + 3 maanden. Door een vergissing van de gemeente vermeldt de aan de gemachtigde een arbeidsovereenkomst oververzoeker afgeleverde A-kaart geldig te zijn tot en met 23 juni 2017. Op 18 december 2009 verwierp 6 juni 2017 vraagt de Raad verzoeker de verlenging van State bij arrest nr. 199.093 de vordering tot schorsing en het beroep tot nietigverklaring ingesteld op 4 oktober 2006zijn A-kaart. Op 15 oktober 2010 ontving 22 juni 2017 beslist de gemachtigde van de toenmalig bevoegde staatssecretaris voor Asiel en Migratie en Administratieve Vereenvoudiging (hierna: de gemachtigde) dat het tijdelijk verblijf van de verzoeker wordt verlengd voor de duur van zijn arbeidskaart B + 3 maanden, nl. tot 5 juli 2018. Op 29 maart 2018 beslist de gemachtigde van de Vlaams minister, bevoegd voor de werkgelegenheid, om de arbeidskaart B en de arbeidsvergunning van de verzoeker in te trekken. Deze intrekkingsbeslissing werd bevestigd, in graad van beroep, door de Vlaams minister, bevoegd voor de werkgelegenheid. Op 26 juni 2018 vraagt de verzoeker om de verdere verlening van zijn A-kaart. Op 7 augustus 2018 beslist de gemachtigde dat verzoekers tijdelijk verblijf niet verder kan worden verlengd. Tegen deze beslissing diende de verzoeker een schrijven van de gemachtigde waarin werd vermeld dat er instructies gegeven zullen worden tot afgifte van een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister onder voorbehoud van de voorlegging van een arbeidskaart B. Uit een schrijven van het Vlaamse Gewest aan de Dienst Vreemdelingenzaken van 3 maart 2011, 21 april 2011, 14 april 2011 en 6 juni 2011 blijkt dat de aanvragen voor het bekomen van een arbeidskaart B voor verzoeker, ingediend door verschillende werkgevers, geweigerd werden. Op 8 augustus 2011 verklaarde de gemachtigde de aanvraag om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet ongegrond. Op 10 oktober 2011 diende verzoeker tegen deze beslissing een beroep tot nietigverklaring in bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna verkort hierna: de Raad). Op 10 januari 2012 Dit beroep werd de beslissing van 8 augustus 2011 door de gemachtigde ingetrokken. In het beroep ingesteld tegen deze beslissing werd door de Raad inmiddels verworpen bij ’s Raads arrest nr. 76 615 215 018 van 6 maart 2012 afstand van geding vastgesteld14 januari 2019. Op 10 januari 2012 nam 7 augustus 2018 beslist de gemachtigde tevens tot de afgifte van een nieuwe beslissing waarbij enerzijds de aanvraag bevel om machtiging tot verblijf bij toepassing van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet ongegrond werd verklaardhet grondgebied te verlaten (bijlage 13). Dit bevel is de thans de bestreden beslissing, waarvan . Zij werd aan de motivering luidt verzoeker ter kennis gebracht op onbekende datum en is als volgtvolgt gemotiveerd:

Appears in 1 contract

Samples: www.vreemdelingenrecht.be

Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak. Op 26 Verzoekster die verklaart van Russische nationaliteit te zijn, komt op 14 oktober 2005 diende verzoeker 0000 Xxxxxx binnen en dient een asielaanvraag in bij de Belgische autoriteitenop dezelfde datum. Er wordt een beslissing genomen om verzoekster over te dragen aan Polen. Op 6 maart 18 mei 2006 nam komt verzoekster opnieuw België binnen en dient opnieuw een asielaanvraag in. Op 17 januari 2007 neemt de gemachtigde een commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen de beslissing tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26bis). Op 31 augustus 2006 nam het Commissariaat-generaal voor Vluchtelingen de vluchtelingenstatus en Staatlozen een bevestigende beslissing tot weigering van verblijfde subsidiaire beschermingsstatus. Xxxxx die beslissing stelde verzoeker op 4 oktober 2006 een beroep in bij Bij arrest van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de Raad) van State26 juni 2007 nr. 423 wordt het beroep tegen deze beslissing verworpen. Op 19 november 2009 diende verzoeker 6 mei 2008 dient verzoekster een aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna verkort hierna: de Vreemdelingenwetvreemdelingenwet). Verzoekster dient op 25 juli 2008, 30 januari 2009, 23 juni 2009 aanvullingen in. Op 23 5 september 2008 wordt deze aanvraag ontvankelijk verklaard en wordt verzoekster in het bezit gesteld van een tijdelijk verblijfsdocument. Op 17 november 2009 maakte verzoeker ter aanvulling van deze verblijfsaanvraag vult verzoekster haar aanvraag aan de gemachtigde een arbeidsovereenkomst overmet het “typeformulier Regularisatieaanvraag”. Op 18 14 december 2009 verwierp de Raad van State bij arrest nr. 199.093 de vordering tot schorsing en het beroep tot nietigverklaring ingesteld op 4 oktober 2006. Op 15 oktober 2010 ontving verzoeker dient verzoekster een schrijven van de gemachtigde waarin werd vermeld dat er instructies gegeven zullen worden tot afgifte van een bewijs van inschrijving aanvraag in het vreemdelingenregister onder voorbehoud van de voorlegging van een arbeidskaart B. Uit een schrijven van het Vlaamse Gewest aan de Dienst Vreemdelingenzaken van 3 maart 2011, 21 april 2011, 14 april 2011 en 6 juni 2011 blijkt dat de aanvragen voor het bekomen van een arbeidskaart B voor verzoeker, ingediend door verschillende werkgevers, geweigerd werden. Op 8 augustus 2011 verklaarde de gemachtigde de aanvraag om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet ongegrondvreemdelingenwet. Op 10 13 oktober 2011 diende verzoeker tegen 2010 wordt deze beslissing een beroep tot nietigverklaring in bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna verkort de Raad)aanvraag onontvankelijk verklaard. Op 10 januari 2012 werd 21 april 2011 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris de beslissing van 8 augustus 2011 door de gemachtigde ingetrokken. In het beroep ingesteld tegen deze beslissing werd door de Raad bij arrest nr. 76 615 van 6 maart 2012 afstand van geding vastgesteld. Op 10 januari 2012 nam de gemachtigde een nieuwe beslissing waarbij enerzijds de aanvraag om machtiging tot verblijf bij toepassing op grond van artikel 9ter van de vreemdelingenwet ontvankelijk doch ongegrond wordt verklaard. Op 26 september 2011 dient verzoekster samen met haar echtgenoot en twee kinderen een tweede aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter van de vreemdelingenwet. Op 3 december 2011 dient verzoekster samen met haar twee kinderen een derde aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter van de vreemdelingenwet. De aanvraag van 3 december 2011 wordt op 3 januari 2012 onontvankelijk verklaard. Op 3 januari 2012 wordt tevens een beslissing genomen inzake de aanvraag van 26 september 2011, deze aanvraag wordt zonder voorwerp verklaard omdat de echtgenoot van verzoekster overleden is. Op 28 februari 2012 dient verzoekster een nieuwe aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet ongegrond werd vreemdelingenwet. Op 24 januari 2013 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris de beslissing dat deze aanvraag onontvankelijk is. Op 29 januari 2013 wordt aan verzoekster bevel gegeven om het grondgebied te verlaten - asielzoeker (bijlage 13quinquies). Op 7 augustus 2013 dient verzoekster een vierde aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter van de vreemdelingenwet, samen met haar (inmiddels overleden) echtgenoot en de twee kinderen. Op 2 september 2013 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris de beslissing waarbij deze aanvraag onontvankelijk wordt verklaard. Op 2 september 2013 wordt ten opzichte van verzoekster een inreisverbod (bijlage 13sexies) genomen. Op 16 oktober 2013 dient verzoekster samen met haar twee kinderen een vijfde aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter van de vreemdelingenwet. Op 29 november 2013 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris de beslissing dat deze aanvraag onontvankelijk is. Dit is thans de bestreden beslissing, waarvan : Een eventuele onmogelijkheid tot reizen zal bij de motivering luidt als volgt:uitvoering van een verwijdering onderzocht worden. (…).”

Appears in 1 contract

Samples: www.rvv-cce.be