Vraagstelling Voorbeeldclausules

Vraagstelling. Als Geschiktheidseis dient de Gegadigde aan tenminste 4 van de 6 gevraagde Kerncompetenties per perceel te voldoen en deze aan te tonen met een of meerdere Referentieopdracht(en) zoals beschreven in hoofdstuk 9.2.1. Als Selectiecriterium wil de gemeente de Gegadigden die per perceel aan meer dan de 4 gevraagde Kerncompetenties voldoen en deze kunnen aantonen met Referentieopdrachten zoals beschreven in 9.2.1., extra punten toekennen.
Vraagstelling. De bewindvoerder heeft een bewindsbevoegdheid, die zowel het aangaan van verbintenissen voor rekening van het bewindvermogen als het beschikken over de goederen van het bewindvermogen betreft. De keerzijde daarvan is de beschikkingsonbe- voegdheid van de rechthebbende (die dan ook ten aanzien van vragen zoals zijn handelaar- schap in dezelfde positie verkeert als een stille vennoot in een commandaitaire vennootschap of in een vereniging in deelneming). Deze bevoegdheid kent in vele gevallen beperkingen, die onder meer voortvloeien uit de verplichtingen die de bewindvoerder heeft ten aanzien van de rechthebbenden. Het zou evenwel verkeerd zijn deze beperking louter verbintenisrechtelijk te zien. De bevoegdheid om over goederen te beschikken kent in ons recht beperkingen van uiteenlo- pende aard, waarvan de keerzijde wordt gevormd door beschermingsmechanismen van uit- eenlopende aard van de persoon ten wiens gunste deze beperking geldt. De belangrijkste vormen van deze beperkingen zijn a) de beschikkingsonbevoegdheid, d.i. onbevoegdheid omwille van een (ouder) zakelijk of zakelijke werkend recht van een derde, dat in beginsel erga omnes werkt; b) de verplichting niet te doen, verplichting waartegenover een schuld- vordering staat van de belanghebbende aan de schending waarvan derden zich niet mede- plichtig mogen maken; c) de vatbaarheid voor inkorting (en inbreng), keerzijde van erfrech- telijke rechten van reservatairen en andere erfgenamen; d) de nietigheden uit het huwelijks- vermogensrecht, ter bescherming van de andere echtgenoot of het gezin; e) de vatbaarheid voor naasting of erfelijke herkoop bij meerdere vormen van medeëigendom of gemeenschap. Men moet dan ook de vraag stellen wat de aard is van de beperking van de bevoegdheid van de bewindvoerder en dus ook van de bescherming van de rechthebbenden.
Vraagstelling. Naast het gewone pandrecht of vuistpandrecht (en de bijzondere modaliteiten daarvan, zoals bv. de girale inpandgeving die hoger werd besproken) erkent ons recht een aantal andere pandrechten, sommige zonder publiciteit (stille pandrechten), andere mits inschrijving in een register (registerpandrechten), noch andere hybride (het quasi-stille pandrecht van de verhuurder). Ons recht kent verschillende registerpandrechten, meer bepaald het pand op de handelszaak (W. 25-10-1919), het landbouwvoorrecht (W. 15-4-1884) en de kolenwarrant (W. 5-5- 1958). Deze pandrechten kunnen gevestigd worden op goederen die voor het overige géén registergoederen zijn, dat wil zeggen waarvoor de levering plaatsvindt door een andere publiciteit dan de inschrijving in een register. De goederen waarop een registerpandrecht kan worden gevestigd, kunnen namelijk ook - en vooreerst - door middel van feitelijk bezit worden overgedragen, verpand of in vruchtgebruik gegeven; en wanneer dat feitelijk bezit bij een derde berust kan deze overdracht of verpanding geschieden door een mededeling aan die derde, dan wel door overdracht van een door hem uitgegeven waardepapier (bv. een warrant). 492 Zie reeds Cass. 3-12-1896, Pas., I, 35. 493 Vgl. ook Cass. 10-7-1941, Pas., I, 295. Dit doet een hele reeks vragen rijzen, aangezien hierdoor voor één bepaald soort goederen meerdere publiciteitsvormen bestaan - nl. zowel bezit als inschrijving in een register -, die onmogelijk helemaal dezelfde rol kunnen spelen bij zakelijke conflicten (we hebben het hier voorlopig niet over conflicten met de samenlopende schuldeisers; die komen zoals gezegd in Deel IV. aan bod).
Vraagstelling. De onderzoeksvraag luidt als volgt: Bereken op basis van de CBS-huurenquête 2013 wat de extra huurruimte is die voor commerciële verhuurders ontstaat door de invoering van de boven-inflatoire- en de inkomensafhankelijke huurverhoging en maak een inschatting hoe deze extra huurruimte zich ontwikkelt in de periode 2013 – 2017.
Vraagstelling. Welke collectiestukken verhuizen naar een andere locatie (Re- gionaal Erfgoeddepot Potyze) en welke stukken moeten herbe- stemd worden?
Vraagstelling. Collegenota In een overleg tussen medewerkers van Provincie, gemeente Heerlen en de gemeente Maastricht en advocatenkantoor Xxxxxxxxx is dit dilemma verkend en zijn de verschillende opties beoordeeld. In dit overleg is duidelijk geworden dat de laatste constructie het meest recht doet aan de feitelijke situatie, goed uitlegbaar is en via een gemotiveerde begunstigende beschikking aan Xonar niet als precedent kan worden aangemerkt door andere organisaties, die tot het RTA zijn toegetreden (bijlage Advies kantoor Xxxxxxxxx) In een overleg tussen medewerkers van Provincie, gemeente Heerlen en de gemeente Maastricht en kantoor Xxxxxxxxx is dit dilemma verkend en zijn de verschillende opties beoordeeld. Daarbij was de conclusie, dat het beter is om de subsidie aan Xonar door gemeenten in combinatie met de subsidie van de provincie aan te merken als een incidentele, eenmalige subsidie gericht op het waarborgen van de continuïteit van Xonar. De toekenningsgrond is dan mede gegeven in de Jeugdwet (het bieden van zorgcontinuïteit door het overeind houden van één van de belangrijkste gespecialiseerde “systeemaanbieders” in de regio en daarop gebaseerde verordening Jeugd en Beleidsplan Jeugd. Daarnaast komt dan een algemene innovatiesubsidieregeling voor andere zorgaanbieders, waarvoor Xonar, zijnde een partij die daarvoor al een (specifieke) subsidie heeft ontvangen, niet meer in aanmerking komt.
Vraagstelling. 1.4 Motivatie van de gehanteerde indeling in periodes
Vraagstelling. In de hoofdstukken 2, 3 en 4 zullen de volgende vijf aandachtspunten achter- eenvolgens aan de orde komen:
Vraagstelling. Gevraagd is te onderzoeken of de door betrokkenen opgegeven aanrijding wel of niet heeft of kan hebben plaatsgevonden en zo ja, in hoeverre de schadebeelden passen bij de daarbij opgegeven toedracht.
Vraagstelling. In de bovenstaande context van een mogelijks einde van de certificaten- steun in Vlaanderen, wensten VWEA en FEBEG met de voorliggende studie inzicht te krijgen in de volgende vragen: