Common use of De beoordeling Clause in Contracts

De beoordeling. 6.1 In dit hoger beroep kan, nu tegen de feitenvaststelling in eerste aanleg niet is ge- griefd, ook worden uitgegaan van de navolgende feiten. a. Novaform, WVO en de gemeente Vlissingen (hierna te noemen: de gemeente) hebben in de jaren 2015 tot en met 2018 met elkaar gespro- ken over de ontwikkeling van een deel van het Scheldeterrein in Vlissingen, genaamd ‘Kop van het Dok’. b. Bij brief van 16 december 2015 heeft Nova- form aan de gemeente geschreven: "(…) Novaform Vastgoedontwikkelaars en Stichting Werkt voor Ouderen (WVO) heb- ben naar elkaar toe uitgesproken een samen- werking te willen aangaan voor de ontwik- keling van de Kop van het Dok. Hiertoe is in overleg met de Stichting WVO een program- ma vastgesteld bestaande uit 80 kleinere zorgwoningen, 50 middeldure huurwoningen en 50 middeldure en dure koopwoningen. Partijen zullen hiervoor een intentieovereen- komst afsluiten met elkaar, vooruitlopend op een samenwerkingsovereenkomst. (…)” Bij e-mail van 8 december 2016 heeft WVO het volgende aan de gemeente bericht (met een cc aan Novaform): "Inmiddels heeft overleg met Novaform in voldoende mate plaatsgehad om onderling een contract op te gaan maken. Uitgangspunt is dat WVO directie voert en realiseert en dat Novaform turnkey haar ge- bouwdelen afneemt. Zouden jullie een ontwerp willen gaan voor- bereiden van de aanbieding die wij moeten doen aan het college waarin tenminste de volgende ontbindende bepalingen worden opgenomen:

Appears in 1 contract

Samples: Volmacht

De beoordeling. 6.1 In 4.1. C.S. vordert vemietiging de ondertekening de Participatieovereenkomst voorafgaande besluitvorming van de vergadering van deelnemers van RAB. De rechtbank begrijpt dat ORN c.s. hiermee doelen op het besluit van de deelnemersraad van RAB van 25 oktober (zie 2.6) omtrent de van de kosten van het NLO (hierna: het besluit). 4.2. De rechtbank stelt voorop dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon kan worden vernietigd indien dit hoger naar inhoud of wijze van totstandkoming in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die de bij de rechtspersoon betrokkenen jegens elkaar in acht dienen te nemen (artikel 2:15 jo Burgerlijk Wetboek). De bevoegdheid om vemietiging van het besluit te vorderen vervalt echter één jaar na het einde van de waarop de belanghebbende(n) kennis hebben genomen van het besluit (artikel 5 BW). De rechtbank begrijpt dat RAB c.s. een beroep kandoet op deze vervaltennijn aangezien zij heeft aangevoerd dat ORN c.s. nog bijna een jaar onvoonvaardelijk uitvoering heeft gegeven aan het besluit en de Participatieovereenkomst en pas eind de besluitvorming ter discussie heeft gesteld. Vast staat dat ORN en E-Power aanwezig waren in de van de deelnemersraad van RAB van 25 oktober zodat zij op die datum kennis hebben genomen van het besluit. De bevoegdheid om vernietiging te vorderen was derhalve ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding mei 2013) al vervallen. Ook indien RAB c.s. geen beroep op de vervaltermijn heeft willen geldt dat het enkele dat de meerderheid in weerwil van de minderheid heefl besloten tot de gewraakte kostenverdeling nog niet meebrengt dat sprake is van misbruik van Daarvan slechts sprake indien de alle belangen in aanmerking genomen, nu tegen in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Daarvan is gezien hetgeen hiema wordt oveiwogen m geval geen sprake. De vordering onder I zal derhalve worden afgewezen voor zover deze strekt tot vemietiging van het besluit. Bij de feitenvaststelling in eerste aanleg niet is ge- griefd, verdere beoordeling zal dan ook worden uitgegaan van de navolgende feitenrechtsgeldigheid van het besluit. Verder gaat de rechtbank er m navolging van partijen, vanuit dat de kostenverdeling zoals opgenomen in de Participatieovereenkomst in overeenstemming is met het besluit. OKT , 201 4 HANDE L ' 861 P, XXXXXXX G ADM, HANDE L 4.3. ORN c.s. heeft betoogd dat de krachtens het besluit tussen partijen geldende regel met van toepassing is omdat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijldieid onaanvaardbaar is. De rechtbank stelt voorop dat ook na het van de vervaltermijn een beroep op artikel 2:8 lid 2 mogelijk blijft. a. Novaform, WVO en de gemeente Vlissingen 4.4. ORN c.s. stelt dat er (hierna te noemen: de gemeentethans) hebben geen rechtvaardiging (meer) is voor het feit dat zij als landelijke verkooporganisatie(s) van regionale zenders een hogere bijdrage in de jaren 2015 tot en met 2018 met elkaar gespro- ken over kosten van het NLO moet betalen dan een landelijke zender. Het gebied waarbinnen de ontwikkeling luistercijfers worden gemeten is bij een landelijke verkooporganisatie van regionale omroepen globaal even groot als dat van een landelijke zender en er is in de huidige werkwijze geen sprake van meerwerk of meerkosten bij de verwerking van de meetgegevens van verschillende regionale zenders, aldus ORN c.s. De rechtbank begrijpt dat de bezwaren van ORN cs, niet zien op het variabele deel van het Scheldeterrein in Vlissingen, genaamd ‘Kop van het Dok’. b. Bij brief van 16 december 2015 heeft Nova- form aan de gemeente geschreven: "(…) Novaform Vastgoedontwikkelaars en Stichting Werkt bijdrage maar op de factor die voor Ouderen (WVO) heb- ben naar elkaar toe uitgesproken een samen- werking te willen aangaan voor de ontwik- keling haar geldt op grond van de Kop van het Dok. Hiertoe is staffel, in overleg combinatie met de Stichting WVO een program- ma vastgesteld bestaande uit 80 kleinere zorgwoningenindeling in negen gewesten. ' OKT . 201 4 HANDE L PLANNIN G AOM, 50 middeldure huurwoningen en 50 middeldure en dure koopwoningenHANDE L NR. Partijen zullen hiervoor een intentieovereen- komst afsluiten met elkaar861 P, vooruitlopend op een samenwerkingsovereenkomst. (…)” Bij e-mail van 8 december 2016 heeft WVO het volgende aan de gemeente bericht (met een cc aan Novaform): "Inmiddels heeft overleg met Novaform in voldoende mate plaatsgehad om onderling een contract op te gaan maken. Uitgangspunt is dat WVO directie voert en realiseert en dat Novaform turnkey haar ge- bouwdelen afneemt. Zouden jullie een ontwerp willen gaan voor- bereiden van de aanbieding die wij moeten doen aan het college waarin tenminste de volgende ontbindende bepalingen worden opgenomen:9/1 0 29 oktober

Appears in 1 contract

Samples: Vonnis

De beoordeling. 6.1 In dit hoger beroep kan5.1. De Raad constateert dat in het verweerschrift onder meer uitdrukkelijk wordt gesteld en mitsdien erkend: “[X] erkent dat bij de verkoop van de woning [adres 1] niet conform de NVM Meetinstructie het woonoppervlak is opgenomen en vermeld.” en voorts: “Het is ook juist dat bij het identieke buurpand [adres 2] niet conform de NVM Meetinstructie is gehandeld. Beide woningen zijn rondom 2002 gebouwd en [X] heeft destijds de woningen voor de ontwikkelaar verkocht. Bij de inverkoopname van nummer [2] in 2013 en nummer [1] in mei 2016 is het woonoppervlak overgenomen uit de verkoopstukken van 2002. Dat is niet juist en zal ook niet meer gebeuren. ” en tenslotte: Die stellingen zijn tijdens de zitting van 10 oktober zowel door de gemachtigde van beklaagden als door de heer S. expliciet bevestigd. 5.2. Naar het oordeel van de Raad staat aldus vast dat met betrekking tot de percelen c.q. panden [adres 1, nu tegen 2 en 3], de feitenvaststelling in eerste aanleg meetinstructie niet is ge- griefdnageleefd en dat er bij de verkoop van die panden inderdaad niet de juiste woonoppervlakten –de Raad begrijpt overigens dat met “woonoppervlakte “ gebruiksoppervlakte is bedoeld- zijn vermeld c.q. genoemd. 5.3. De omstandigheid dat, ook zoals in het verweerschrift wordt gesteld, “…. het woon- oppervlak (is) overgenomen uit de verkoopstukken van 2002.” Doet aan het voren- staande niet af. Die omstandigheid geeft namelijk wel een verklaring, maar geen rechtvaardiging voor de foutieve maten. Een makelaar heeft zich immers steeds te houden aan de NVM meetinstructie. Dit impliceert dat hij zich er steeds, dus óók als hem door zijn opdrachtgever en/of iemand anders maten van een object worden uitgegaan opgegeven, van dient te vergewissen dat die maten juist zijn. Anders gezegd: het is en blijft de verantwoordelijkheid van de navolgende feitenNVM-makelaar om de maten van een object volgens de in de meetinstructie aangegeven methode te berekenen en/of te checken 5.4. Uit het vorenstaande volgt dat de in de klachtbrief als “Klacht 1, Klacht 2, Klacht 3 en Klacht 4” omschreven onderdelen van de klacht , die immers specifiek betrekking hebben op het feit dat bij verkoop van de percelen/panden [adres 1 en 2] de meetinstructie niet is nageleefd en dat er bij de verkoop van die percelen/panden onjuiste woonoppervlaktematen zijn vermeld c.q. genoemd, gegrond zijn. a. Novaform5.5. Uit het vorenstaande volgt voorts dat ook het in de klachtbrief als “Klacht 5” omschreven onderdeel van de klacht, WVO voor zover daarmee geklaagd wordt over het feit dat (ook) bij de verkoop van het perceel/pand [adres 3] de meetinstructie niet is nageleefd en een onjuiste woonoppervlakte is vermeld, gegrond is. 5.6. Het in de klachtbrief als “Klacht 5” omschreven onderdeel van de klacht, heeft echter een breder strekking en derhalve overweegt de Raad over “Klacht 5” verder het navolgende. 5.7. Blijkens de eerste volzin van “Klacht 5”, die luidt: “Klagers hechten er aan expliciet te benadrukken, dat hun bekend is dat de meetinstructie vaker niet of niet goed is/wordt gevolgd door beklaagde! “ en de gemeente Vlissingen (hierna te noemenslotzin van de derde alinea op blad 5 van de klacht- brief, die luidt: “Dat is geen nalatigheid meer, dit is gewoon pure oplichting!”, alsook hun op de gemeente) zitting op 10 oktober gegeven mondelinge toelichting, stellen klagers zich op het standpunt dat beklaagde de Meetinstructie stelselmatig en doelbewust niet zou hebben in de jaren 2015 tot en met 2018 met elkaar gespro- ken over de ontwikkeling van een deel van het Scheldeterrein in Vlissingen, genaamd ‘Kop van het Dok’nageleefd/naleven. b. Bij brief 5.8. De klacht bevat aldus ook een naar zijn aard en inhoud “zware” beschuldiging. Uiteraard mag/kan een klacht een dergelijk beschuldiging bevatten, maar een veroordeling op grond van 16 december 2015 heeft Nova- form aan de gemeente geschreven: "(…) Novaform Vastgoedontwikkelaars zo’n “zware” beschuldiging en Stichting Werkt voor Ouderen (WVO) heb- ben een daarbij passende tuchtrechtelijke maatregel kán/mág naar elkaar toe uitgesproken een samen- werking te willen aangaan voor de ontwik- keling het oordeel van de Kop van het DokRaad slechts volgen indien onomstotelijk is komen vast te staan dat de beschuldiging juist is. 5.9. Hiertoe is in overleg met de Stichting WVO een program- ma vastgesteld bestaande uit 80 kleinere zorgwoningen, 50 middeldure huurwoningen en 50 middeldure en dure koopwoningen. Partijen zullen hiervoor een intentieovereen- komst afsluiten met elkaar, vooruitlopend De Raad constateert op een samenwerkingsovereenkomst. (…)” Bij e-mail van 8 december 2016 heeft WVO het volgende aan de gemeente bericht (met een cc aan Novaform): "Inmiddels heeft overleg met Novaform in voldoende mate plaatsgehad om onderling een contract op te gaan maken. Uitgangspunt is dat WVO directie voert en realiseert en dat Novaform turnkey haar ge- bouwdelen afneemt. Zouden jullie een ontwerp willen gaan voor- bereiden grond van de aanbieding die wij moeten doen aan door klagers tijdens de zitting op 10 oktober 2017 gegeven mondelinge toelichting dat zij “Klacht 5” baseren op het college waarin tenminste feit dat beklaag- de, zoals klagers in hun klachtbrief en tijdens de volgende ontbindende bepalingen worden opgenomen:zitting hebben betoogd, “….niet éénmaal, niet tweemaal, maar driemaal de zaken verkeerd (hebben) voorgesteld.”.

Appears in 1 contract

Samples: Real Estate Sale Agreement

De beoordeling. 6.1 In dit hoger beroep kan, nu tegen in het incident en in de feitenvaststelling in eerste aanleg hoofdzaak 4.1. De rechtbank is bevoegd van de vorderingen kennis te nemen reeds omdat die bevoegdheid niet is ge- griefdbestreden (artikel 110 Rv). 4.2. Ter comparitie hebben partijen ingestemd met het opmaken van het proces-verbaal buiten hun aanwezigheid. Met partijen is afgesproken dat zij uitsluitend eventuele feitelijke onjuistheden in het proces-verbaal en/of daarin onverhoopt niet- opgenomen wezenlijke stellingen binnen zeven dagen na dagtekening kenbaar mogen maken. OTB c.s. heeft bij brief van 21 juli 2011 een aantal wijzigingen voorgesteld, die, zoals Xxxxxx c.s. in haar reactie van 25 juli 2011 terecht opmerkt, niet zozeer niet-opgenomen wezenlijke stellingen en/of feitelijke onjuistheden betreffen, doch meer het karakter hebben van aanvullingen op ingenomen stellingen (het zogenaamde ‘napleiten’). Die wijzigingen zullen derhalve worden geweigerd. Dat is slechts anders wat de achternaam van de op de zitting namens Xxxxxx c.s. aanwezige [K] (in plaats van het in het proces-verbaal onjuiste gespelde ‘[K]’) betreft. Ook het punt van OTB c.s. (in reactie op opmerkingen dienaangaande van de zijde van Xxxxxx c.s.) dat de rechtbank de grondslag onvoorziene omstandigheden kan gebruiken, zal als wijzigingsverzoek worden toegestaan, mede nu zulks door Xxxxxx c.s. in haar reactie van 25 juli 2011 ook niet specifiek is bestreden. De brieven van de raadslieden van partijen worden aan het griffiedossier toegevoegd. 4.3. In deze zaak draait het om de vraag of Lemnis, zoals OTB c.s. stelt maar Xxxxxx betwist, tekort is geschoten in een tussen partijen gesloten overeenkomst, omtrent de inhoud waarvan partijen van mening verschillen. 4.4. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat het bij beoordeling van de vraag wat de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst is, aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij de beoordeling zijn in de onderhavige zaak de volgende omstandigheden van belang. 4.5. De MoU (vgl. r.o. 2.5.) zag op het vervaardigen door OTB c.s. van een machine waarmee lichtbronnen konden worden geproduceerd. Het business model van Xxxxxx, die octrooiaanvragen had gedaan voor – kort gezegd – LED verlichtings- configuraties, bestond erin dat zij derden licenties zou verlenen onder haar octrooien voor het maken van lichtbronnen en dat derden daarvoor tegen een jaarlijkse licentievergoeding een machine zouden kunnen leasen. Bovendien zou dan een licentievergoeding per met de machine geproduceerde lichtbron aan Xxxxxx verschuldigd zijn. OTB c.s. zou, naast een door Lemnis te betalen 5% marge bovenop de kostprijs van de machine, over beide vergoedingen een percentage ontvangen. De percentages zijn genoemd in een aan de MoU gehechte annex. Hierover bestaat tussen partijen geen verschil van mening (vgl. paragrafen 7 en 25 dagvaarding; paragraaf 3.7 conclusie van antwoord). 4.6. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de MoU uit november 2005 de samenwerking zoals die medio 2006 plaatsvond, niet langer volledig dekte en inhoudelijk niet langer de juiste afspraken weergaf (vgl. bijv. de weergave van het gesprek op 20 november 2006 (r.o. 2.10.); de interne memo van [F] (r.o. 2.12.); de notitie van [D] van 29 januari 2007 naar aanleiding van het gesprek op 15 januari 2007 (r.o. 2.13.); en voorts: paragraaf 8 pleitnota OTB c.s.; paragraaf 2.6 pleitnota Lemnis). Partijen hebben in januari 2007 geconstateerd dat hun samenwerking zich had uitgebreid tot drie niveaus: i) het opzetten van de efficiënte productie van groene dice, ii) het maken van een lichtbronmachine waarbij werd uitgegaan van de navolgende feiten. a. Novaform, WVO uitgangspunten en de gemeente Vlissingen (hierna te noemen: de gemeente) hebben financiële vergoedingen zoals verwoord in de jaren 2015 tot MoU en met 2018 met elkaar gespro- ken over iii) de productie en ontwikkeling van een deel van het Scheldeterrein in Vlissingen, genaamd ‘Kop van het Dok’. b. Bij brief van 16 december 2015 heeft Nova- form aan de gemeente geschreven: "(…) Novaform Vastgoedontwikkelaars en Stichting Werkt voor Ouderen (WVO) heb- ben naar elkaar toe uitgesproken een samen- werking te willen aangaan voor de ontwik- keling producten op basis van de Kop Lemnis technologie zoals de Pharox-lamp en kas- en straatverlichting. Ten aanzien van het Dokdeze laatste categorie van samenwerking is overeengekomen dat OTB c.s. Hiertoe de manuren betaald krijgt en “10% van de door Lemnis ontvangen royalty op de gebruikte lichtbron”. Ten aanzien van de Pharox-lamp zijn partijen overeengekomen, gezien de bijdrage van OTB bij de totstandkoming daarvan, de “royalty per lichtbron per Pharox (E27) te verhogen tot 20% van de door Lemnis ontvangen royalty”. Dit is in overleg met de Stichting WVO een program- ma vastgesteld bestaande uit 80 kleinere zorgwoningen, 50 middeldure huurwoningen notitie van [D] naar aanleiding van de bespreking op 15 januari 2007 zo verwoord en 50 middeldure en dure koopwoningen. Partijen zullen hiervoor een intentieovereen- komst afsluiten met elkaar, vooruitlopend op een samenwerkingsovereenkomst. (…)” Bij blijkens de e-mail van 8 december 2016 heeft WVO het volgende [F] van 30 januari 2007 (vgl. r.o. 2.14.) ook aanvaard. 4.7. In confesso is dat aan de gemeente bericht niveau’s 1 en 2 door partijen geen uitvoering is gegeven. Het geschil spitst zich toe op de beloningssystematiek op het derde niveau. Tussen partijen bestaat namelijk verschil van mening over de inhoud van de gemaakte afspraken. 4.8. Naar de kern genomen stelt OTB c.s. dat haar aanspraak op een percentage van de “royalties” op het derde niveau, geheel los staat van de afspraken gemaakt op de andere niveaus, met name die ten aanzien van de vervaardiging van een lichtbronmachine, waarbij partijen, blijkens de afspraken eind 2006/begin 2007 van de MoU als vertrekpunt zijn blijven uitgaan. Dat de lichtbronmachine niet is vervaardigd en geleverd (met over de redenen daarvan lopen de meningen overigens uiteen), laat onverlet, aldus OTB c.s., dat zij recht heeft op de op het derde niveau overeengekomen “royalties” (vgl. paragraaf 86 dagvaarding; paragraaf 8 pleitnota OTB c.s.). OTB c.s. verwijst in dat verband ook nog naar de concept Cooperation Agreement. In artikel 6 (“Further cooperation”) van het concept (vgl. r.o. 2.16.) is de royaltyvergoeding volgens OTB c.s. niet gekoppeld aan de lichtbron geproduceerd op de machine. Dit artikel heeft ongewijzigd in een cc aan Novaform): "Inmiddels heeft overleg met Novaform aantal uitgewisselde concepten gestaan. Eerst medio november 2007 is die koppeling door toevoeging van de zinsnede “In case OTB produces Light Source Machines, [etc.]” in voldoende mate plaatsgehad om onderling artikel 6.3. sub b van het concept door Xxxxxx aangebracht (vgl. r.o. 2.29.), hetgeen – zo begrijpt de rechtbank de stellingen van OTB c.s. ter zake – een contract op te gaan maken. Uitgangspunt extra aanwijzing is dat WVO directie voert en realiseert en dat Novaform turnkey haar ge- bouwdelen afneemtde koppeling partijen in januari 2007 nooit voor ogen heeft gestaan. 4.9. Zouden jullie een ontwerp willen gaan voor- bereiden Xxxxxx heeft de stellingen van OTB c.s. op het punt van de aanbieding beloningssystematiek op het derde niveau gemotiveerd betwist. In haar visie gaat het om een percentage van de door Xxxxxx te ontvangen royalties op de gebruikte lichtbron, in welk verband zij verwijst naar de MoU en de notitie van [D] van 29 januari 2007. Lemnis zou slechts royalties kunnen ontvangen, indien lichtbronnen zouden kunnen worden geproduceerd met behulp van de door OTB te ontwikkelen lichtbronmachine. Omdat die wij moeten doen machine er niet is gekomen, moet Lemnis lichtbronnen bij derden inkopen. Zij heeft, aldus nog steeds Lemnis, de afgelopen jaren geen royalties op lichtbronnen van derden ontvangen en behoeft dus ook geen percentage van niet-ontvangen royalties aan OTB c.s. af te dragen (“10% of 20% van nul is immers ook nul”). 4.10. De rechtbank overweegt dat uit een zuiver taalkundige uitleg van de afspraak in januari 2007 (vgl. r.o. 2.13.) en de concept Cooperation Agreement geen steun valt te vinden voor het college waarin tenminste standpunt van OTB c.s. dat de volgende ontbindende bepalingen vergoedingsstructuur op het derde niveau losstaat van de door OTB c.s. ingevolge de afspraken op het tweede niveau (en de MoU) te ontwikkelen lichtbronmachine. Partijen zijn in hun onderlinge correspondentie consequent de terminologie “royalties” blijven gebruiken, hetgeen – gezien het (oorspronkelijke) business model van Lemnis – erop zou kunnen duiden dat de lichtbron in de op het derde niveau te produceren LED lampen vervaardigd zou worden opgenomen:door de lichtbronmachine op het tweede niveau. Ook de concept Cooperation Agreement biedt vooralsnog onvoldoende steun voor de visie van OTB c.s. ter zake. Weliswaar is juist dat eerst in november 2007 van de zijde van Xxxxxx een wijziging is voorgesteld ten aanzien van artikel 6.3. sub b (zie r.o.

Appears in 1 contract

Samples: Vonnis

De beoordeling. 6.1 4.1. Tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt, kan een schuldeiser zijn vordering op alle goederen van zijn schuldenaar verhalen (artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In een aantal gevallen heeft de wet een uitzondering gemaakt, zoals in artikel 45 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Deze bepaling houdt in dat - onder meer - een tegemoetkoming in de woonkosten, te weten de huurtoeslag, niet vatbaar is voor beslag, tenzij het gaat om verzekering of verhaal van een vordering die ontstaan is uit de huurovereenkomst. 4.2. Relevant voor het onderhavige verzoek zijn de bepalingen van artikel 475b e.v. Rv, waarin een beslagvrije voet wordt voorgeschreven voor beslag op periodieke betaling voor onder meer loon en uitkeringen op grond van sociale zekerheidswetten. De gedachte achter deze beslagvrije voet is dat voorkomen moet worden dat een schuldenaar wegens beslag op zijn inkomen een beroep op de bijstand zou moeten doen. Met de beslagvrije voet blijft de schuldenaar in staat om de lopende kosten van het bestaan te betalen. 4.3. In dit geval is sprake van een aan huurschuld van X aan Portaal. In beginsel kan Xxxxxxx als verhuurder dus beslag laten leggen op de huurtoeslag van X Volgens X moet Xxxxxxx dan echter wel de beslagvrije voet toepassen, terwijl Xxxxxxx primair stelt dat de beslagvrije voet niet van toepassing is op de huurtoeslag. Tussen partijen is daarbij niet in geschil dat de huurtoeslag niet valt onder de limitatief opgesomde periodieke betalingen van artikel 475c Rv waarvoor een beslagvrije voet geldt, maar enkel de vraag of artikel 475f Rv ook bedoeld is voor de huurtoeslag. 4.4. Op grond van artikel 475f Rv kan de kantonrechter een beslagvrije voet toekennen als er sprake is van weerkerende betalingen en de schuldenaar onvoldoende middelen van bestaan heeft. Naar het oordeel van de kantonrechter is aan deze voorwaarden voldaan. De huurtoeslag is aan te merken als een vordering tot weerkerende betaling en X heeft aannemelijk gemaakt dat zij onvoldoende andere middelen van bestaan heeft, hetgeen overigens door Portaal niet wordt betwist. 4.5. Anders dan Portaal, ziet de kantonrechter geen enkele aanleiding om te oordelen dat de huurtoeslag niet behoort tot de in artikel 475f Rv bedoelde vorderingen tot weerkerende betalingen. Dat uit de Parlementaire Geschiedenis blijkt dat de wetgever hierbij heeft gedacht aan periodieke betalingen aan een pensionhouder of de min of meer regelmatig uitgekeerde beloningen van kunstenaars, betekent niet dat de huurtoeslag niet onder dit artikel zou kunnen vallen. Er is hier immers geen sprake van een limitatieve opsomming, maar van enkele voorbeelden van weerkerende betalingen. Bovendien sluiten het artikel en/of de toelichting daarop andere dan de genoemde weerkerende betalingen niet uit. De kantonrechter verwerpt dan ook het verweer van Portaal dat het gelet op de bedoeling van de wetgever niet mogelijk moet worden geoordeeld om de regels van de beslagvrije voet van toepassing te verklaren voor de situatie dat beslag wordt gelegd op de huurtoeslag. Het moet juist in strijd worden geacht met de bedoeling van de wetgever en de gedachte achter de beslagvrije voet als de huurtoeslag door het beslag niet kan worden aangewend voor de lopende huur. 4.6. Ook het verweer van Portaal dat de toepassing van artikel 475f Rv op de huurtoeslag tot voordeel leidt voor de overige schuldeisers, verwerpt de kantonrechter. Toepassing van de beslagvrije voet op de huurtoeslag leidt er slechts toe dat de verhuurder de voordeelspositie die hij ten opzichte van de overige schuldeisers had, doordat hij als enige beslag mag leggen op de huurtoeslag, kwijt raakt. De positie van de overige schuldeisers blijft gelijk. De kantonrechter ziet verder niet in hoe toepassing van de beslagvrije voet tot een dubbel voordeel voor X leidt. Portaal heeft dit verweer onvoldoende onderbouwd. 4.7. Wat betreft het subsidiaire verweer van Portaal stelt de kantonrechter allereerst vast dat Portaal niet betwist dat de huurtoeslag bedoeld is voor de lopende huur. Volgens Xxxxxxx geldt dat in het geval van X niet, omdat is afgesproken dat de huurtoeslag gebruikt zal worden om haar nog openstaande huurschuld te betalen en de lopende huur direct van haar uitkering wordt ingehouden zodat er geen nieuwe huurschuld ontstaat. Die afspraak staat er aan in de weg dat de beslagvrije voet wordt toegepast op de huurtoeslag, aldus Portaal. De kantonrechter volgt dit betoog van Portaal niet. Als X deze afspraak inderdaad heeft gemaakt, waarschijnlijk onder druk van de moeilijke financiële situatie waarin ze zit, wil dat niet zeggen dat ze daarmee aftand heeft gedaan van haar recht een verzoek ex. artikel 475f Rv in te dienen. 4.8. Ten aanzien van de door Portaal betwiste berekening van X overweegt de kantonrechter als volgt. 4.9. X heeft een inzichtelijke en begrijpelijke berekening van de beslagvrije voet overgelegd. Zij heeft daarvoor gebruik gemaakt van een door X. Xxxxxxx ontwikkelde rekentool, te vinden op xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx (bedoeld is xxx.xxxxxxxxxx.xx). Deze rekentool, zo stelt de kantonrechter vast, berekent de beslagvrije voet op de manier die artikel 475d Rv aangeeft. Volgens die berekening is de beslagvrije voet € 1.400,11, zodat er na aftrek van de inkomsten waarop geen beslag ligt ad. € 1.191,18 nog een bedrag van €208,93 resteert. X heeft bij haar berekening terecht het uitgangspunt gehanteerd dat de huurtoeslag slechts meegerekend kan worden voor zover die daadwerkelijk door haar is ontvangen. De gedachte achter de in artikel 475d Rv aangegeven hoogte van de beslavrije voet - 90% van de bijstandsnorm verhoogd met de voor rekening van de schuldenaar komende woonkosten, verminderd met de ontvangen huurtoeslag voor zover de woonkosten na de vermindering meer bedragen dan de normhuur - is immers dat de schuldenaar juist genoeg in handen krijgt om de lopende kosten van het bestaan te voldoen (memorie van toelichting betreffende deze wet, Bijl Hand. 111982-1983, 17 897, nr.3, p.9). Het gaat daarbij niet alleen om ontvangen in juridische zin (toevoegen aan het vermogen) maar om ontvangen in meer praktische zin: voor (de kosten van) de lopende maand daadwerkelijk ter beschikking krijgen. Een andere uitleg zou meebrengen dat de schuldenaar voor de betrokken maand over minder dan "juist genoeg middelen" zou beschikken om de lopende kosten te voldoen. Hij zou dan van die "juist voldoende middelen" ook nog schulden aflossen, zoals - in dit geval - een oude huurschuld en daardoor nieuwe schulden moeten maken. 4.10. De stelling van Xxxxxxx dat X haar te weinig informatie heeft verstrekt om de beslagvrije voet te kunnen berekenen, is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd en strookt niet met het gegeven dat Portaal een berekening heeft genaakt en heeft overgelegd. Bovendien heeft X in het kader van deze procedure door middel van haar berekening voldoende gegevens overgelegd op basis waarvan Portaal de beslagvrije voet had kunnen berekenen. 4.11. De berekening van Portaal, waarbij zij komt op een bedrag van € 26,- dat buiten het beslag zou vallen bij het van toepassing verklaren van de regels van de beslagvrije voet, maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet duidelijk op welke onderdelen de berekening van X niet klopt. Bovendien kan de kantonrechter de berekening niet goed volgen, er lijken rekenfouten in te zitten. Gelet hierop en gelet op hetgeen onder 4.9 is overwogen, zal de kantonrechter uitgaan van de juistheid van de door X overgelegde berekening. Of, zoals X ter zitting heeft gesteld, wat betreft de zorgkosten met een hoger beroep kanbedrag gerekend moet worden omdat X een hogere bestuursrechtelijke premie betaalt, laat de kantonrechter in het midden, nu tegen de feitenvaststelling in eerste aanleg niet is ge- griefd, volledige huurtoeslag van € 195,- ook worden uitgegaan van zonder met die hogere premie rekening te houden onder de navolgende feitenbeslagvrije voet valt. a. Novaform4.12. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter op grond van artikel 475f Rv bepalen dat bij het beslag op de huurtoeslag de regels omtrent de beslagvrije voet moeten worden toegepast, WVO en in die zin dat het gehele bedrag aan huurtoeslag ter hoogte van € 195,- onder het bedrag aan de gemeente Vlissingen (hierna te noemen: beslagvrije voet zal vallen. 4.13. Portaal zal als de gemeente) hebben in het ongelijk gestelde partij in de jaren 2015 tot en met 2018 met elkaar gespro- ken over de ontwikkeling van een deel van het Scheldeterrein in Vlissingen, genaamd ‘Kop van het Dok’. b. Bij brief van 16 december 2015 heeft Nova- form proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de gemeente geschrevenzijde van X worden begroot op: "- griffierecht € 75,00 - salaris gemachtigde € 400.00 (2 punten x tarief € 200,00) Novaform Vastgoedontwikkelaars en Stichting Werkt voor Ouderen (WVO) heb- ben naar elkaar toe uitgesproken een samen- werking te willen aangaan voor de ontwik- keling van de Kop van het Dok. Hiertoe is in overleg met de Stichting WVO een program- ma vastgesteld bestaande uit 80 kleinere zorgwoningen, 50 middeldure huurwoningen en 50 middeldure en dure koopwoningen. Partijen zullen hiervoor een intentieovereen- komst afsluiten met elkaar, vooruitlopend op een samenwerkingsovereenkomst. (…)” Bij e-mail van 8 december 2016 heeft WVO het volgende aan de gemeente bericht (met een cc aan Novaform): "Inmiddels heeft overleg met Novaform in voldoende mate plaatsgehad om onderling een contract op te gaan maken. Uitgangspunt is dat WVO directie voert en realiseert en dat Novaform turnkey haar ge- bouwdelen afneemt. Zouden jullie een ontwerp willen gaan voor- bereiden van de aanbieding die wij moeten doen aan het college waarin tenminste de volgende ontbindende bepalingen worden opgenomen:Totaal € 475,00

Appears in 1 contract

Samples: Beschikking

De beoordeling. 6.1 In dit hoger beroep kan, nu tegen Kernvraag 3.1 De vraag die de feitenvaststelling in eerste aanleg niet commissie moet beantwoorden is ge- griefd, ook worden uitgegaan of de verzekeraar voor de schade aan de grondboormachine dekking moet verlenen onder de voorwaarden van de navolgende feitenAVP. a. Novaform3.2 Voor de beantwoording van de vraag of de schade onder de dekking van de AVP valt, WVO zijn de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden van belang. Volgens artikel 13 van de voorwaarden is schade aan motorrijtuigen die een verzekerde gebruikt, leent, verzorgt of bewerkt niet verzekerd. Daarbij maakt het niet uit wie de schade veroorzaakt. Tussen partijen is een verschil van mening ontstaan over de uitleg van het begrip ‘motorrijtuig’. De verzekeraar is van mening dat de door de consument geleende grondboormachine een motorrijtuig is, terwijl de consument dit betwist. 3.3 Bij de uitleg van een schriftelijk contract zijn steeds alle omstandigheden van het concrete geval van beslissende betekenis, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.2 Nu over de voorwaarden in een consumentenverzekerings- overeenkomst in de regel niet wordt onderhandeld en dat in dit dossier ook niet uit de stukken blijkt, geldt het volgende. 1 BenGH, 23 oktober 1984, nr. A83/2, VR 1985, 1 (Visser/Centraal Beheer). 2 HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687, overweging 3.6, te vinden op xxx.xxxxxxxxxxx.xx. De uitleg van een bepaling in dergelijke voorwaarden is met name afhankelijk van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de verzekeringsvoorwaarden als geheel.3 3.4 Vaststaat dat het begrip ‘motorrijtuigen’ niet nader in de voorwaarden is omschreven. De vraag die beantwoord moet worden is wat onder het begrip ‘motorrijtuigen’ wordt verstaan. Nu de voorwaarden, gelet op hetgeen in overweging 3.3 is geoordeeld, objectief moeten worden uitgelegd, zal de commissie voor de objectieve uitleg van het begrip ‘motorrijtuigen’ net als de consument en de gemeente Vlissingen (hierna verzekeraar aansluiting zoeken bij de definitie van het begrip als vermeld in artikel 1 WAM en artikel 1 WVW. 3.5 In artikel 1 WAM is het begrip ‘motorrijtuig’ als volgt omschreven: “alle rij- of voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven over de grond te noemen: worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het rij- of voertuig zelf aanwezig dan wel door electrische tractie met stroomtoevoer van elders; als een deel daarvan wordt aangemerkt al hetgeen aan het rij- of voertuig is gekoppeld of na koppeling daarvan is losgemaakt of losgeraakt, zolang het nog niet buiten het verkeer tot stilstand is gekomen”. In artikel 1 WVW is het begrip ‘motorrijtuig’ als volgt omschreven: 3.6 In beide wetsartikelen wordt het begrip ‘motorrijtuig’ omschreven als een ‘voertuig’. Tussen de gemeente) hebben consument en de verzekeraar is een verschil van mening ontstaan over de vraag of de grondboormachine een ‘voertuig’ is. De consument stelt dat het begrip ‘motorrijtuig’ in de jaren 2015 tot WAM en met 2018 met elkaar gespro- ken over de ontwikkeling van WVW wordt omschreven als een deel voertuig, zonder dat vervolgens duidelijk blijkt wat onder een voertuig moet worden verstaan. De consument vindt dat een nadere uitleg van het Scheldeterrein begrip ‘voertuig’ nodig is en zoekt daarbij aansluiting bij de omschrijving van dat woord in Vlissingen, genaamd ‘Kop het woordenboek. Volgens de consument is een voertuig volgens de Xxx Xxxx bedoeld voor “het vervoeren van het Dok’mensen of goederen”. De grondboormachine voldoet hier volgens de consument niet aan. De verzekeraar heeft dit standpunt betwist. b. Bij brief van 16 december 2015 heeft Nova- form aan de gemeente geschreven: "(…) Novaform Vastgoedontwikkelaars en Stichting Werkt voor Ouderen (WVO) heb- ben naar elkaar toe uitgesproken een samen- werking te willen aangaan voor de ontwik- keling van de Kop van het Dok. Hiertoe is in overleg met de Stichting WVO een program- ma vastgesteld bestaande uit 80 kleinere zorgwoningen, 50 middeldure huurwoningen en 50 middeldure en dure koopwoningen. Partijen zullen hiervoor een intentieovereen- komst afsluiten met elkaar, vooruitlopend op een samenwerkingsovereenkomst. (…)” Bij e-mail van 8 december 2016 heeft WVO het volgende aan de gemeente bericht (met een cc aan Novaform): "Inmiddels heeft overleg met Novaform in voldoende mate plaatsgehad om onderling een contract op te gaan maken. Uitgangspunt is dat WVO directie voert en realiseert en dat Novaform turnkey haar ge- bouwdelen afneemt. Zouden jullie een ontwerp willen gaan voor- bereiden van de aanbieding die wij moeten doen aan het college waarin tenminste de volgende ontbindende bepalingen worden opgenomen:

Appears in 1 contract

Samples: Aansprakelijkheidsverzekering