Overgangsrecht. Op aanstellingen die op 1 juli 2015 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:4 (oud), wordt artikel 2:4 (nieuw) pas van toepassing indien een volgende aanstelling wordt aangegaan binnen een periode van ten hoogste zes maanden na het einde van de laatste aanstelling.
Overgangsrecht. Op de werknemer of oud-werknemer van wie de eerste dag van arbeidsongeschiktheid voor 1 augustus 2008 ligt, is overgangsrecht van toepassing volgens de regels in bijlage 5C en 5D.
Overgangsrecht is van toepassing op de ambtenaar die: - op 31 december 2005 werkzaam was bij een beroepsbrandweerkorps of bij een ambulancedienst; en - op 31 december 2005 een betrekking vervulde, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald; en - sinds 31 december 2005 onafgebroken een betrekking heeft vervuld, op grond waarvan krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend op de leeftijd van 55 jaar of ouder. Voor deze ambtenaren is een afwijkende levensloopbijdrage afgesproken. Zij hebben dus geen recht op de levensloopbijdrage van 1,5%. De ambtenaar die onder paragraaf 5 van hoofdstuk 9b valt (dat is de ambtenaar die op 31 december 2005 een functie vervulde, waarvoor een leeftijdsgrens was bepaald, maar die feitelijk niet bezwarend was), valt wel onder hoofdstuk 6a.
Overgangsrecht. A. Afspraken met betrekking tot OVR1 en OVR2 (Overgangsrecht SNT CAO 2003, gewijzigd per 1 januari 2007 en 1 juli 2008)
1 Oorsprong en elementen XXX0 xx XXX0
Overgangsrecht. Overgangsrecht hoofdstuk 3 met toelichting per 1 januari 2016
1. Garantietoelagen en afbouwtoelagen die uiterlijk op 31 december 2015 zijn ingegaan worden gecontinueerd onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend. Toelichting:
Overgangsrecht. Lid 1 In afwijking van artikel 10.3 heeft de medewerker die:
a. op 1 juli 2008 20 dienstjaren of meer had bij werkgever en
b. ontslagen wordt binnen 10 jaar na 1 juli 2008, recht op een overgangsuitkering.
Lid 2 De duur van de overgangsuitkering is gelijk aan (0,25 + (0,195 + 0,015 * (X-21)) * (X - Y) - (X-18) / 12 -2) jaar, met dien verstande dat de factor (X-18) gemaximeerd wordt op 38. Factor X staat hierbij voor de leeftijd in hele jaren op de dag van ontslag; factor Y voor de indiensttreedleeftijd in de gemeentelijke sector.
Overgangsrecht. Het recht op grond van hoofdstuk 10 van de Jeugdwet 2015.
Overgangsrecht. Lid 1 Op aanstellingen of arbeidsovereenkomsten die op 1 juli 2001 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:4 , wordt artikel 2:4 pas van toepassing indien een volgende aanstelling of arbeidsovereenkomst wordt aangegaan na een tussenpoos van niet meer dan drie maanden.
Lid 2 Op een tijdelijke aanstelling of arbeidsovereenkomst die voor 1 juli 2001 is verleend en die na 1 juli 2001 doorloopt, blijven tot het einde van deze aanstelling of arbeidsovereenkomst de bepalingen van toepassing, zoals deze luidden voor 1 juli 2001.
Lid 3 Arbeidsovereenkomsten die zijn aangegaan op grond van de bepalingen van artikel 2:5 , eerste lid, onder a, b of c, en artikel 2:5:2 , onder b, juncto artikel 2:5 , eerste lid, onder e, zoals deze luidden voor 1 juli 2001, worden per 1 juli 2001 omgezet in een aanstelling. Van deze omzetting ontvangt betrokkene kosteloos bericht. Het aanstellingsbesluit voldoet aan de voorwaarden van artikel 2:4:1 .
Lid 4 Arbeidsovereenkomsten voor het bij oproep verrichten van werkzaamheden van een in aard en omvang wisselend karakter, die zijn aangegaan voor 1 mei 1994, vallen onder de werking van hoofdstuk 2, zoals dat per 1 juli 2001 luidt, met uitzondering van artikel 2:5:2 .
Overgangsrecht. 1. Deze regeling is niet van toepassing op ambtenaren waarvoor het herplaatsingsbesluit voor 1 januari 2015 is ingegaan.
2. Indien deze regeling eindigt, dan heeft dat uiteraard geen gevolgen voor de lopende VWNW-trajecten. Deze trajecten worden voortgezet overeenkomstig de afspraken in deze regeling.
Overgangsrecht. 1. Werknemers die een PPT genieten, of krijgen in het kader van omschaling naar de NS-schaal, maar niet voldoen aan het functioneringsvereiste van artikel 9 lid 4 en 5, krijgen onder behoud van de PPT, twee jaar de gelegenheid om hieraan te gaan voldoen.
2. Indien na twee jaar blijkt dat er sprake is van dusdanige vooruitgang in functioneren dat verwacht wordt dat binnen één jaar aan het gestelde functioneringsvereiste wordt voldaan mag de in het eerste lid vermelde termijn van twee jaar met één jaar worden verlengd.
3. Indien na de overgangsperiode sprake is van intrekking van de PPT dan geschiedt deze in beginsel met 4% per beoordelingsperiode.