Grieven Voorbeeldclausules

Grieven. 2.1. Eerste onderdeel In haar regelmatig voor het hof van beroep neergelegd verzoekschrift tot vrijwillige tus- senkomst vorderde de eiseres: "Aan de (eiseres) akte te geven van haar vrijwillige tussenkomst; Voor zover het (hof van beroep) van oordeel is dat de (eiseres) wel degelijk erfgenaam is van wijlen mevrouw X., (de NV Lierco en de tweede verweerster) solidair, minstens in solidum, de ene bij gebreke aan de andere, te veroordelen om aan de (eiseres) en aan (de eiser) te betalen de som van 6.585.691 BEF (163.255,02 euro), meer de interesten vanaf een gemiddelde datum (1 januari 1989) tot op het moment van de effectieve en integrale betaling en meer de kosten van het geding die, althans aan de zijde van de (eiseres) en (de eiser) gevallen, tot op heden als volgt begroot worden: (. )". Krachtens artikel 812, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in graad van beroep van toepassing krachtens artikel 1042 van het Burgerlijk Wetboek, kan tussenkomst ge- 2404 HOF VAN CASSATIE 6.12.07 - Nr. 619 schieden voor alle gerechten, ongeacht de vorm van de rechtspleging, zonder dat echter reeds bevolen onderzoeksverrichtingen afbreuk mogen doen aan de rechten van de verde- diging. Het tweede lid van artikel 812 van het Gerechtelijk Wetboek verbiedt dat tussen- komst tot het verkrijgen van een veroordeling voor de eerste maal plaatsvindt in hoger be- roep. In geen enkele conclusie vóór het tussenarrest van 22 maart 2005 voerden de NV Lier- co, haar rechtsopvolgster de eerste verweerster, of de tweede verweerster aan dat de vrij- willige tussenkomst van de eiseres onontvankelijk was omdat zij strekte tot een veroorde- ling en voor de eerste maal plaatsvond in graad van hoger beroep: - de NV Lierco en de eerste verweerster legden na de vrijwillige tussenkomst van de ei- seres geen enkele conclusie neer; - de tweede verweerster betwistte slechts de ontvankelijkheid van de gedinghervatting door de eiser. In geen enkele conclusie vóór het tussenarrest wierp de tweede verweerster de onontvankelijkheid op de vordering van de eiseres. Weliswaar mag de rechter de door partijen tot staving van hun vordering of verweer voorgedragen redenen ambtshalve aanvullen, maar dat enkel op voorwaarde dat hij geen geschil opwerpt waarvan de partijen bij conclusie het bestaan hebben uitgesloten, dat hij zich alleen baseert op elementen die hem regelmatig zijn voorgelegd, en dat hij noch het voorwerp, noch de oorzaak van de vordering wijzigt. Door ambtshalve de ontvankelijk- heid van de v...
Grieven. Artikel 334 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (1964), naar luid waarvan "in geval van onvolledige of onjuiste aangifte de op het niet aangegeven inkomstenge- deelte verschuldigde belasting vermeerderd wordt met een belastingverhoging (...)", maakt de toepassing van de belastingverhoging met name afhankelijk van het bestaan van een onjuistheid betreffende de inkomsten of andere gegevens die moeten worden aange- geven op het formulier, waarvan het model ter uitvoering van artikel 214 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (1964) door de Koning wordt bepaald, en dat ingevuld moet worden volgens de daarin vermelde aanwijzingen, gewaarmerkt, gedagtekend en onderte- kend moet worden, zodat een onjuistheid in het aangegeven bedrag in de rubriek van het formulier waarin de bedrijfslasten moeten worden vermeld, tot gevolg heeft dat die aan- 15 okt. 1998, A.R. F.95.0084.N. nr. 446, 17 sept. 1998, A.R. F.95.0070.N. nr. 407. gifte onjuist is in de zin van de artikelen 214 en 334 van het Wetboek van de inkomsten- belastingen (1964), en, bijgevolg, dat eiser het recht krijgt om, binnen de termijn waarin artikel 259, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (1964) voorziet, de aanslag vast te stellen op een andere grondslag dan de inkomsten en de overige aangege- ven gegevens die het onjuist heeft bevonden (artikel 245 van het Wetboek van de inkom- stenbelastingen [1964]) en dat het tevens een belastingverhoging kan opleggen bovenop de belasting die verschuldigd is op het niet aangegeven inkomstengedeelte. Overeenkom- stig artikel 6 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (1964) betreffen de verschul- digde belasting en de belastingverhoging netto-inkomsten die, wanneer het om bedrijfsin- komsten gaat, bepaald worden met toepassing van artikel 43 van het Wetboek van de in- komstenbelastingen (1964). Wanneer de belastingschuldige van zijn bruto-inkomsten las- ten aftrekt waarvan hij de werkelijkheid niet bewijst en wanneer, zoals hier, het hof van beroep beslist dat de administratie de aangegeven bedragen mocht vervangen door een op 'redelijke wijze' gemaakte schatting, volgt daaruit dat verweerders inkomsten hoger zijn dan de aangegeven inkomsten en dus blijkt dat er wel degelijk niet aangegeven inkomsten bestaan in de zin van artikel 334 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (1964). Daaruit volgt dat het bestreden arrest, door te beslissen "dat de (verweerders) al hun in- komsten hebben aangegeven en dat het feit dat het beroepska...
Grieven. Artikel 220bis zoals van toepassing voor de aanslagjaren 1985, 1986 en 1987 stelt in zijn eerste lid het volgende: "De aan de personenbelasting onderworpen belastingplichti- gen zijn niet gehouden in hun jaarlijkse aangifte in die belasting te vermelden:
Grieven. Artikel 220bis zoals van toepassing voor het aanslagjaar 1986 stelt in zijn eerste lid het volgende: "De aan de personenbelasting onderworpen belastingplichtigen zijn niet gehou-
Grieven. 1.1 a. Naar luid van artikel 772 van het Gerechtelijk Wetboek kan een verschijnende partij die gedurende het beraad een "nieuw stuk of feit van overwegend belang" ontdekt, zolang het vonnis niet uitgesproken is, de heropening van de debatten vragen. Volgens artikel 773 van hetzelfde wetboek wordt de aanvraag in handen van de rechter gedaan door middel van een verzoekschrift, waarin het nieuwe stuk of feit nauwkeurig wordt aangegeven zonder nadere toelichting, en doet de rechter uitspraak op stukken. Deze wetsbepalingen schrijven geenszins voor dat de in bedoeld verzoek vermelde nieuwe gegevens worden "gestaafd door stukken", noch dat ze "geïnventariseerd" worden, noch dat een verzoek om heropening van de debatten waarin "over die gegevens uitge- breid uitleg en commentaar wordt gegeven" niet kan worden ingewilligd omdat artikel 773 niet correct wordt toegepast. De termen "zonder nadere toelichting" in voormeld artikel 773 betekenen enkel dat het volstaat dat de verzoeker voldoende nauwkeurig het door hem ingeroepen nieuw stuk of feit en het overwegend belang ervan voor de oplossing van het geschil omschrijft.
Grieven. Artikel 34 van de gecoördineerde wet somt de geneeskundige verstrekkingen op, zon- der ze nauwkeurig te bepalen, waarvoor een tegemoetkoming van de verzekering voor ge- neeskundige verzorging wordt verleend; daarin is ook het verstrekken van geneesmidde- len opgenomen (artikel 34, 5°). Krachtens artikel 35, §1, eerste lid van die wet stelt de Koning de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen vast. Die nomenclatuur somt die verstrekkingen uitvoerig op, bepaalt de betrekkelijke waarde ervan en stelt met name de toepassingsregels ervan vast, alsook de bekwaming waarover de persoon dient te beschikken om elk van die ver- strekkingen te verrichten (artikel 35, §1, tweede lid). De tegemoetkoming van de verzekering zal dus worden geweigerd voor elke verstrek- king die niet in die nomenclatuur is opgenomen of die niet beantwoordt aan de toepas- singsregels zoals ze in de nomenclatuur zijn vermeld. De tegemoetkoming van de verzekeraar in de kosten van de farmaceutische specialitei- ten geschiedt meer bepaald onder de voorwaarden die vastgesteld zijn in hoofdstuk 1 (ar- Nr. 405 - 13.9.04 HOF VAN CASSATIE 1365 tikelen 1 tot 17) van het koninklijk besluit van 2 september 1980 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering tegemoetkomt in de kosten van de farmaceutische verstrekkingen en andere specialiteiten. In zoverre de voorwaarden voor tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskun- dige verzorging de openbare orde raken, moeten ze strikt worden uitgelegd. Bij wijze van experiment is een bijzonder solidariteitsfonds opgericht om het hoofd te bieden aan die uitzonderlijke situaties waarin een aanvraag tot tegemoetkoming van de verplichte ziekteverzekering, die ingediend wordt door de begunstigden van nochtans bij- zonder zware aandoeningen, geweigerd wordt omdat de desbetreffende verrichtingen "niet zijn opgenomen bij de verstrekkingen die aanleiding geven tot een tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging" (Gedr. St. Kamer 0000-00, xx. 000/X, 9; Pasin. 1989, 2411). Het recht op tegemoetkoming vanwege het fonds in de terugbetaling van geneeskundi- ge verstrekkingen - naast de verstrekkingen die opgesomd worden in de nomenclatuur - wordt verleend door het college van geneesheren-directeurs (artikel 25, §2, eerste lid), dat is opgericht bij eisers dienst voor geneeskundige verzorging (artikel 23, eerste lid, eerste zin en 153, eerste lid). Oorspronkelijk had de wetgever uitdrukkelijk uit...
Grieven. Artikel 21 van de organieke wet van 27 juni 1969 betreffende de maatschappelijke ze- kerheid der arbeiders bepaalt dat de werkgever de Rijksdienst voor sociale zekerheid een aangifte met verantwoording van het bedrag van de verschuldigde bijdragen moet toezen- den en dat hij (artikel 23, §2), die bijdragen, binnen de door de Koning bepaalde termij- nen, aan de Rijksdienst moet overmaken.
Grieven. Artikel 174, eerste lid, 1°, van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verze- kering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen bepaalt dat de rechtsvordering tot betaling van prestaties van de uitkeringsverzekering verjaart twee jaar na het einde van de maand waarop die uitkeringen betrekking hebben. Die bepaling raakt de openbare orde. Dat die bepaling van openbare orde is, vloeit voort uit het tweede lid van hetzelfde arti- kel, volgens hetwelk van de verjaring niet mag worden afgezien. Wanneer prestaties van de uitkeringsverzekering, met schending van de artikelen 93 en volgende van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor genees- kundige verzorging en uitkeringen, niet zijn betaald, kan de persoon die deze prestaties had moeten ontvangen, van de verzekeringsinstelling geen bedrag vorderen dat gelijk is aan het bedrag van de niet betaalde prestaties, op grond van de gemeenrechtelijke aan- sprakelijkheidsregeling bepaald bij de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wet- boek, met inbegrip van de op die aansprakelijkheid toepasselijke verjaring, ingevoerd bij artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek, zoniet wordt afbreuk gedaan aan de verjaring bedoeld in artikel 174 van de wet van 14 juli 1994. Te dezen volgt uit de vaststellingen van het arrest dat de schuldenaar van de op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek gevorderde vergoeding, dezelfde is als de schuldenaar van de sociale prestaties en dat de op grond van artikel 1382 van het Burger- lijk Wetboek gevorderde schade overeenstemt met de niet betaalde sociale prestaties. Het arrest heeft bijgevolg de vordering van de eerste verweerder, die gegrond is op de bij arti- kel 1382 van het Burgerlijk Wetboek ingevoerde gemeenrechtelijke aansprakelijkheidsre- geling, niet wettig ontvankelijk kunnen verklaren, na te hebben vastgesteld dat de rechts- vordering van de eerste verweerder tot betaling van de prestaties van de uitkeringsverze- kering op grond van artikel 174 van de wet van 14 juli 1994 verjaard was, in zoverre zij betrekking had op de periode vóór februari 2001 (schending van alle, in de aanhef van het middel weergegeven bepalingen).
Grieven. 1. Krachtens artikel 15 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkom- sten, hieronder afgekort als Arbeidsovereenkomstenwet, verjaren de rechtsvorderingen die uit de overeenkomst ontstaan één jaar na het eindigen van deze overeenkomst of vijf jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan, zonder dat deze termijn één jaar na het eindi- gen van deze overeenkomst mag overschrijden. De verjaringstermijn van artikel 15 van de Arbeidsovereenkomstenwet kan worden ge- stuit overeenkomstig de regelen van het Burgerlijk Wetboek. Luidens artikel 2257, derde Nr. 555 - 13.11.06 HOF VAN CASSATIE 2293 lid, van het Burgerlijk Wetboek loopt de verjaring niet ten aanzien van een schuldvorde- ring die op een bepaalde dag vervalt, zolang die dag nog niet is verschenen. Het tweede lid van artikel 15 van de Arbeidsovereenkomstenwet bepaalt dat in geval van toepassing van artikel 39bis de rechtsvordering die uit de niet-betaling van de opzeg- gingsvergoeding ontstaat, verjaart één jaar na de laatste effectieve maandelijkse betaling door de werkgever. Uit voornoemde bepalingen volgt dat de verjaringstermijn van het eerste lid van artikel 15 van de Arbeidsovereenkomstenwet enkel van toepassing is op de rechtsvorderingen die ontstaan uit de arbeidsovereenkomst en tijdens de arbeidsovereenkomst of bij het eindigen ervan. Bijgevolg zijn op rechtsvorderingen die ontstaan uit een arbeidsovereenkomst maar dat pas na het eindigen van die overeenkomst, de gemeenrechtelijke verjaringstermijnen van toepassing. Artikel 2262bis, §1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat alle persoonlijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van tien jaar.
Grieven. 5 – 7: uitleg artikel 7 Grieven 8 en 9: doorleggen WAV-boetes