Hoogte wezenpensioen Voorbeeldclausules

Hoogte wezenpensioen. Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt voor elk gerechtigd kind 14% van het ouderdomspensioen dat resteert na de (fictieve) omzetting van een deel van het ouderdomspensioen in partnerpensioen zodanig dat het ouderdomspensioen zich verhoudt tot het partnerpensioen in de verhouding 100:70.
Hoogte wezenpensioen. Bij overlijden van de deelnemer bedraagt de hoogte van het netto wezenpensioen a. de som van 0,263% van de in elk afzonderlijk deelnemersjaar geldende pensioengrondslag, vermenigvuldigd met de netto factor, dan wel (indien de uitkomst van b lager is); b. de som van 0,308% van de in elk afzonderlijk deelnemersjaar geldende pensioengrondslag exclusief de (premievrijval)toelage in verband met de aftopping van het pensioengevend loon in de basispensioenregeling, vermenigvuldigd met de netto factor. Voor de bepaling van de in enig jaar geldende pensioengrondslag wordt de arbeidsvoorwaardelijke bijdrage dan wel de met de arbeidsvoorwaardelijke bijdrage overeenkomende verlaging vanwege ziekte buiten beschouwing gelaten. Bij de bepaling van de deelnemerstijd wordt van de veronderstelling uitgegaan dat het deelnemerschap (op basis van de laatstelijk voor het overlijden vastgestelde pensioengrondslag) ongewijzigd zou hebben voortgeduurd tot de dag waarop de deelnemer de pensioendatum zou hebben bereikt. De risicodekking van het netto wezenpensioen over de verstreken deelnemerstijd op 31 december van enig jaar, wordt op 1 januari van het daarop volgende jaar - voor het eerst op 1 januari 2020 - verhoogd met de maatstaf (wijziging in het loonindexcijfer) als omschreven in artikel 27 lid 1. Met betrekking tot de verhoging op 1 januari 2020 is een overgangsregeling van toepassing die is vastgelegd in Bijlage 6 van dit reglement. Het netto wezenpensioen kent tijdens het deelnemerschap een zuiver risicokarakter; het heeft geen opbouwwaarde.
Hoogte wezenpensioen. Bij overlijden van de deelnemer bedraagt het jaarlijks wezenpensioen per kind 20% van het partnerpensioen in deze middelloonregeling als bedoeld in artikel 7.3, zonder rekening te houden met de vermindering met het bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 7.3, onderdeel c.
Hoogte wezenpensioen. Bij overlijden van de deelnemer bedraagt de hoogte van het netto wezenpensioen 0,263% van de in elk afzonderlijk deelnemersjaar geldende pensioengrondslag, vermenigvuldigd met de deelnemerstijd en de netto factor. Het in de bruto pensioengrondslag begrepen percentage variabel inkomen wordt vervangen door het over de laatste drie jaar gemiddelde percentage variabel inkomen. Hierbij wordt rekening gehouden met de maximum bedragen in het jaar van overlijden. Bij de bepaling van de deelnemerstijd wordt van de veronderstelling uitgegaan dat het deelnemerschap ongewijzigd zou hebben voortgeduurd tot de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd zou hebben bereikt. Het netto wezenpensioen kent tijdens het deelnemerschap een zuiver risicokarakter; het heeft geen opbouwwaarde.
Hoogte wezenpensioen. Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt voor elk gerechtigd kind 20% van het op 31 december 2014 opgebouwde ouderdomspensioen plus 14% van het vanaf 1 januari 2015 opgebouwde ouderdomspensioen. Als de deelnemer vóór het bereiken van de pensioendatum overlijdt, wordt het wezenpensioen vastgesteld op het bij overlijden opgebouwde wezenpensioen plus 14% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer zou hebben opgebouwd als het deelnemerschap vanaf overlijden ongewijzigd zou hebben voortgeduurd tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd van de deelnemer, maar maximaal tot aan de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 67 jaar en 3 maanden had kunnen bereiken.
Hoogte wezenpensioen. Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt voor elk gerechtigd kind 20% van het op 31 december 2015 opgebouwde ouderdomspensioen plus 14% van het vanaf 1 januari 2016 opgebouwde ouderdomspensioen. Als de deelnemer vóór het bereiken van de pensioendatum overlijdt, wordt het wezenpensioen vastgesteld op het bij overlijden opgebouwde wezenpensioen plus 14% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer zou hebben opgebouwd als het deelnemerschap vanaf overlijden ongewijzigd zou hebben voortgeduurd tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd van de deelnemer, maar maximaal tot aan de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 67 jaar en 3 maanden had kunnen bereiken. Indien sprake is van een verlaging van de bruto pensioengrondslag vanwege het van toepassing zijn van de arbeidsvoorwaardelijke bijdrage (voor zover pensioengevend), blijft deze verlaging voor de vaststelling van het bereikbare ouderdomspensioen ter berekening van het wezenpensioen buiten beschouwing.
Hoogte wezenpensioen. Bij overlijden van de deelnemer bedraagt de hoogte van het netto wezenpensioen a. 0,263% van de in elk afzonderlijk deelnemersjaar geldende pensioengrondslag, vermenigvuldigd met de deelnemerstijd en de netto factor, dan wel (indien de uitkomst van b lager is); b. 0,308% van de in elk afzonderlijk deelnemersjaar geldende pensioengrondslag exclusief de (premievrijval)toelage in verband met de aftopping van het pensioengevend loon in de basispensioenregeling, vermenigvuldigd met de deelnemerstijd en de netto factor. Bij de bepaling van de deelnemerstijd wordt van de veronderstelling uitgegaan dat het deelnemerschap ongewijzigd zou hebben voortgeduurd tot de dag waarop de deelnemer de pensioendatum zou hebben bereikt. Het netto wezenpensioen kent tijdens het deelnemerschap een zuiver risicokarakter; het heeft geen opbouwwaarde.
Hoogte wezenpensioen. Bij overlijden van de deelnemer bedraagt het jaarlijks wezenpensioen per kind 20% van het levenslang partnerpensioen. Het wezenpensioen wordt voor volle wezen, namelijk van wie beide ouders zijn overleden, verdubbeld. Een verdubbeling gaat in op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de laatste ouder.

Related to Hoogte wezenpensioen

  • Wezenpensioen 1. Het wezenpensioen gaat voor ieder pensioengerechtigd kind in op de 1e van de maand waarin de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de 21e verjaardag van het kind valt. Als het kind studeert of invalide is, wordt het wezenpensioen uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de 27e verjaardag van het kind valt. Als het kind eerder overlijdt, ophoudt met studeren of niet meer invalide is, wordt het wezenpensioen uitgekeerd tot het einde van de betreffende maand. Een studerend kind is een kind dat voor het grootste deel van de voor werkzaamheden beschikbare tijd onderwijs of een beroepsopleiding volgt. De toets of een kind invalide is, gebeurt tot de 21-jarige leeftijd van het kind volgens de normen van de Wajong en daarna volgens de normen van de WIA. 2. Pensioengerechtigde kinderen zijn: a. kinderen die tot de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde in familierechtelijke betrekking staan; b. kinderen die tot de partner in familierechtelijke betrekking staan, die behoren tot de gezamenlijke huishouding en voor wie de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde of de partner een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Kinderbijslagwet of die studeren of invalide zijn; c. pleegkinderen van de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde (volgens de normen van de Algemene Kinderbijslagwet). Niet pensioengerechtigd zijn kinderen die na de standaard-pensioendatum of de eerdere pensioendatum zijn geboren of geadopteerd, of kinderen die na deze datum de status van pleegkind hebben gekregen of tot het huishouden van de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde zijn gaan behoren. Als er echter recht op partnerpensioen bestaat op grond van een partnerrelatie die al bestond vóór de standaard-pensioendatum of de eerdere pensioendatum en het kind na deze datum geboren wordt uit deze relatie, is het kind wel pensioengerechtigd. 3. Het wezenpensioen op jaarbasis bedraagt per pensioengerechtigd kind 14% van het volgens artikel 9 vastgestelde ouderdomspensioen (inclusief reeds verleende toeslagen). Het betreft uitsluitend het tijdens het deelnemerschap aan dit reglement opgebouwde ouderdomspensioen. 4. Bij overlijden van een deelnemer wordt het krachtens lid 3 vastgestelde wezenpensioen (14% van het totaal opgebouwde ouderdomspensioen op het tijdstip van overlijden) verhoogd met 14% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer fictief had kunnen behalen indien hij/zij vanaf de datum van overlijden tot de standaard-pensioendatum (67 jaar) zou hebben deelgenomen op basis van de laatst vastgestelde gegevens. Dit betekent dat voor de toekomstige (fictieve) pensioenopbouw wordt uitgegaan van de laatst vastgestelde pensioengrondslag, het parttimepercentage zoals geldend op het tijdstip van overlijden en, indien van toepassing, het afwijkende jaarlijkse opbouwpercentage ouderdomspensioen indien de werkgever hiervoor heeft gekozen op grond van het bepaalde in artikel 9, lid 3 en hoofdstuk IV van dit reglement. 5. Bij overlijden van een aspirant-deelnemer is het wezenpensioen op jaarbasis gelijk aan 14% van het ouderdomspensioen dat de aspirant-deelnemer had kunnen behalen indien hij/zij vanaf de eerste dag van de maand waarin hij/zij de 21-jarige leeftijd zou bereiken tot de standaard-pensioendatum zou hebben deelgenomen op basis van de laatst vastgestelde gegevens. Dit betekent dat voor de toekomstige pensioenopbouw wordt uitgegaan van de laatst vastgestelde pensioengrondslag, het parttimepercentage zoals geldend op het tijdstip van overlijden en, indien van toepassing, het afwijkende jaarlijkse opbouwpercentage ouderdomspensioen indien de werkgever hiervoor heeft gekozen op grond van het bepaalde in artikel 9, lid 3 en hoofdstuk IV van dit reglement. 6. Het wezenpensioen wordt verdubbeld als de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde overlijdt zonder een partner na te laten of op de 1e van de maand waarin de partner overlijdt. Hierbij geldt het bepaalde in artikel 22, lid 6. 7. Het wezenpensioen heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet. Dat betekent dat het vooraf wordt vastgesteld in concrete pensioenbedragen. Alle pensioenaanspraken en pensioenrechten inzake wezenpensioen worden in euro’s en bruto jaarbedragen vastgesteld. Op de pensioenaanspraken en pensioenrechten inzake wezenpensioen is een voorwaardelijke toeslagregeling van toepassing (zie artikel 13).

  • Ouderdomspensioen Het ouderdomspensioen is gebaseerd op een geïndexeerd middelloonsysteem. De opbouw per jaar bedraagt 1,75% van de pensioengrondslag van het betreffende jaar. Het pensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 68-jarige leeftijd bereikt.

  • Pensioengrondslag De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend inkomen minus de franchise. Peildatum voor de pensioengrondslag is 1 januari. Voor part- timers wordt de pensioengrondslag naar evenredigheid berekend.

  • Onderwerp en opdracht Verwerkersovereenkomst 1. Deze Verwerkersovereenkomst is van toepassing op de Verwerking van Persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de Product- en Dienstenovereenkomst. 2. De Onderwijsinstelling geeft Verwerker conform artikel 28 AVG opdracht en Instructies om Persoonsgegevens te verwerken namens de Onderwijsinstelling. De Instructies van de Onderwijsinstelling kunnen onder meer nader omschreven zijn in deze Verwerkersovereenkomst en de Product- en Dienstenovereenkomst. 3. De bepalingen uit de Verwerkersovereenkomst gelden voor alle Verwerkingen zoals opgenomen in Bijlage 1, die plaatsvinden ter uitvoering van de Product- en Dienstenovereenkomst. Verwerker brengt Onderwijsinstelling onverwijld op de hoogte indien Verwerker reden heeft om aan te nemen dat Verwerker niet langer aan de Verwerkersovereenkomst kan voldoen.

  • Arbeidsongeschiktheidspensioen 1. Recht op arbeidsongeschiktheidspensioen heeft de (gewezen) deelnemer die tijdens het deel- nemerschap arbeidsongeschikt is geworden, terzake van die tijdens het deelnemerschap ontstane arbeidsongeschiktheid. 2. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop de (gewezen) deelnemer gedurende twee jaar arbeidsongeschikt is. Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt uitgekeerd tot de pensioendatum dan wel tot en met de laatste dag van de maand van de eerdere beëindiging van de arbeidsongeschiktheid of het eerdere overlijden van de pensioengerechtigde. 3. Het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt bij volledige arbeidsongeschiktheid 70% van het pensioengevend salaris vermeerderd met de ploegenpensioengrondslag boven het maximum WIA-uitkeringsdagloon conform de Wet financiering Sociale Verzekeringen. Het pensioengevend salaris wordt hierbij niet gemaximeerd op het opbouwgrensbedrag. Voor de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt uitgegaan van het pensioengevend salaris, de ploegenpensioengrondslag en het maximum WIA-uitkeringsdagloon, zoals deze gelden op de dag voorafgaand aan de dag waarop de deelnemer gedurende twee jaar arbeidsongeschikt is. 4. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt het in lid 3 bedoelde arbeidsongeschiktheidspen- sioen gedeeltelijk uitgekeerd overeenkomstig de volgende tabel: Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van Bedraagt het uitkeringspercentage 80% of meer 100% 65% tot 80% 72,5% 55% tot 65% 60% 45% tot 55% 50% 35% tot 45% 40% 0% tot 35% 0% De mate van arbeidsongeschiktheid geschiedt op basis van het door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) op grond van de WIA vastgestelde percentage. De mate van arbeidsongeschiktheid zal indien en voor zolang door het UWV geen arbeidsongeschiktheidspercentage wordt vastgesteld volgens de volgende formule worden vastgesteld: Daarbij wordt uitgegaan van het maatmanloon en de restverdiencapaciteit (het salaris dat volgens het UWV nog verdiend kan worden) zoals deze door het UWV worden opgegeven. 5. In afwijking op het bepaalde in lid 4 wordt in geval van wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid na beëindiging van het dienstverband met de werkgever, het arbeidsongeschiktheidspensioen dienovereenkomstig aangepast. 6. Geen recht op arbeidsongeschiktheidspensioen bestaat, indien de deelnemer bij aanvang van het dienstverband reeds geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschiktheid is. Het pensioenfonds kan de uitkering van arbeidsongeschiktheidspensioen weigeren als de deelnemer binnen een half jaar· na aanvang van het deelnemerschap, zijn werkzaamheden (deels) staakt wegens ziekte en de gezondheidstoestand van de werknemer dit ten tijde van aanvang van het deelnemerschap kennelijk moest doen verwachten. De periode van een half jaar wordt verminderd met de periode dat de deelnemer bij het pensioenfonds of een andere pensioenuitvoerder direct voorafgaand op een vergelijkbaar niveau dekking had voor hetzelfde risico. 7. In geval van arbeidsongeschiktheidspensioen wegens arbeidsongeschiktheid van een deeltijd- werknemer wordt uitgegaan van het deeltijdpercentage van het pensioengevend salaris en de ploegenpensioengrondslag zoals deze gelden op de dag voorafgaand aan het tijdstip vanaf wanneer de werkgever krachtens artikel 7: 629 van het Burgerlijk Wetboek het salaris aan de werknemer doorbetaalt. 8. vervallen – 9. Perioden waarin de arbeidsongeschiktheid met minder dan vier weken is onderbroken worden voor de toepassing van dit artikel samengeteld.

  • Pensioenen Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, paragraaf 1, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen, betaald aan een verblijfhouder van een overeenkomstsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking, slechts in die Staat belastbaar.

  • Als arbeidsongeschiktheid van een medewerker te verwachten is Raakt een medewerker binnen zes maanden na de start van de module of van zijn dienstverband arbeidsongeschikt? En was zijn gezondheidstoestand bij de start van de module of van zijn dienstverband al zodanig dat u de arbeidsongeschiktheid had kunnen verwachten? Dan kunnen we de aanvulling tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk weigeren. Had u direct voor de start van de module een soortgelijke verzekering, dan is bovenstaande bepaling bij de start van de module niet van toepassing. De bepaling is wel altijd van toepassing bij nieuwe medewerkers.

  • Belangrijke begrippen Een volmacht is een verklaring waarin u een ander (Florius) de bevoegdheid geeft om bepaalde handeling(en) namens u te doen. Florius wil graag de zekerheid hebben dat u uw lening terugbetaalt. Hiervoor spreekt u met Florius af, dat het bedrag dat u op uw beleggings- of effectenrekening opbouwt aan Florius wordt uitgekeerd. Dat wordt verpanden genoemd. Als Florius het bedrag ontvangt, gebruikt Florius het bedrag van uw beleggings- of effectenrekening om uw BeleggersKeuze Hypotheek terug te betalen.

  • Moet u betalen voor de zorgverlening? U moet ons voor de zorgverlening betalen als deze niet op grond van de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet (rechtstreeks) door het zorgkantoor of de zorgverzekeraar aan ons wordt betaald. Daarnaast kan het zijn dat u verplicht bent een wettelijke eigen bijdrage te betalen aan het CAK. Het CAK bepaalt hoe hoog die eigen bijdrage is. Ook kan het zijn dat de zorg onder het eigen risico van de Zorgverzekeringswet valt.

  • Informatieverstrekking door de klant De klant stelt alle informatie, gegevens en bescheiden die relevant zijn voor de correcte uitvoering van de overeenkomst tijdig en in gewenste vorm en op gewenste wijze beschikbaar aan TNW Interieur.