Indicatoren. ODAGK: Ongeplande Downtime per Actuele Gebruiker per dag tijdens Kantooruren. ODAGBK: Ongeplande Downtime per Actuele Gebruiker per dag buiten Kantooruren. RT: Responstijd van de Software gemiddeld per dag.
Indicatoren. Jaarlijks wordt aan het lokale bestuur van het wooninitiatief in geaggregeerde vorm gerapporteerd over de deelname aan gemeenschappelijke activiteiten. Jaarlijks wordt aan het lokale bestuur in geaggregeerde vorm gerapporteerd over incidenten in voortgang van de behandeling van bewoners Het zelfstandig wonen met ruggensteun is een belangrijke voorwaarde om beter deel te nemen aan de maatschappij. Dat geldt voor de arbeidsituaties, voor opleiding, voor vrijwilligerswerk en voor besteding van de vrije tijd. Deelname aan activiteiten binnen de woonkring is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Met externe organisaties worden contacten gelegd om dagbesteding en arbeid te organiseren. Instanties die deelname aan betaalde arbeid faciliteren worden, zo nodig, ingeschakeld. Het begeleidingsteam van de Chapeau Woonkring beschikt over een uitgebreid net van contacten die de maatschappelijke participatie van bewoners bevorderen. In elk individueel begeleidingsplan staat aangegeven aan welke maatschappelijke activiteiten en opleiding een bewoner deelneemt en in welke omvang. Ook staan de initiatieven voor nieuwe activiteiten beschreven. Jaarlijks worden in elk begeleidingsplan de resultaten van maatschappelijke participatie vermeld.
Indicatoren. Jaarlijks wordt aan het lokale bestuur van het wooninitiatief in geaggregeerde vorm verslag gedaan van de vorderingen op het terrein van maatschappelijke participatie, onderscheiden naar vrijetijdsbesteding (extern), vrijwilligerswerk, opleiding en arbeid. In deze benadering worden de volgende vereisten voor goede zorg geformuleerd: • Vakmanschap, je vak kennen, reflectie, leren • Gevoel voor subtiliteit en kleine signalen • Praktische wijsheid om in verschillende situaties de juiste keuzes te maken • Liefdevolle trouw, niet verlaten wanneer het niet goed gaat of er terugval is. In de praktijk betekent het dat naast de kwaliteiten in bejegening en omgang met bewoners, ook specifiek kennis en vaardigheden worden gevraagd: • Kennis van het ziektebeeld en vaardigheden om met specifieke gedragingen om te gaan; • kennis over vormen van maatschappelijke dienstverlening; • interactievaardigheden; • omgang met leed en verlies; • kennis over arbeidsreïntegratie; • vaardigheid in activiteitenbegeleiding. Er vindt supervisie en intervisie plaats.
Indicatoren. Jaarlijks wordt door de teamleider verslag gedaan aan het locale bestuur van de kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkelingen van het team inclusief een terugblik op de uitvoering van het scholingsplan, alsmede een plan voor het erop volgende jaar (voor het team alsook voor de teamleden afzonderlijk).
Indicatoren. Voor alle projecten bent u verplicht om de volgende indicatoren in te vullen. Bij de indiening van de subsidieaanvraag geeft u een streefdoel door. Na afloop van het project wordt bij de einddeclaratie het behaalde resultaat ingevuld. Bij de algemene indicatoren kan u enkel cijfers ingeven. • Hoeveel mensen kunnen van verbeterde voorzieningen genieten dankzij het project? Als het project toegankelijk is voor het volledige dorp, mogen de inwoners van het dorp gerekend worden als indicator (bijvoorbeeld bij een dorpshuis). • Werkgelegenheid o aantal tijdelijke jobs in vte (directe en indirecte jobs) o aantal duurzame jobs in vte (directe en indirecte jobs) ▪ tijdelijke jobs= VTE die tijdelijk aan het project werken, bijvoorbeeld de projectcoördinator van het project, de vakmensen die de renovatie van het dorpshuis doen (dus ook de tijd van de aannemers die werken aan het investeringsproject) ▪ duurzame jobs= VTE die door het project extra worden gecreëerd, bijvoorbeeld door de opstart van een museumwerking wordt er 0,5VTE vast aangeworven voor het onthaal ▪ directe jobs = VTE die rechtstreeks met het project te maken hebben ▪ indirecte jobs = VTE die onrechtstreeks met het project te maken hebben, bijvoorbeeld door de renovatie van het natuur- en landbouweducatief centrum is het noodzakelijk om twee VTE extra aan te werven om de aanpalende cafetaria open te houden. • Aantal landbouwbedrijven / landbouwers die direct of indirect bij het project worden betrokken o Aangezien het aangewezen is dat de projecten een landbouwfocus hebben, worden landbouwers of landbouwbedrijven maximaal bij het project betrokken. Hier vult u het aantal landbouwers of landbouwbedrijven in. o Elke PG moet zelf minstens 2 indicatoren per thema aanleveren. Dat wordt hier aangevuld. o Naast de verplichte indicatoren geeft u op dezelfde manier drie eigen indicatoren op.
Indicatoren. Code Indicator Meeteenheid Streefwaarde 2024 Streefwaarde 20291 RCO74 Inwoners die vallen onder projecten in het kader van strategieën voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling personen - 4.000 RCO112 Belanghebbenden die betrokken zijn bij de voorbereiding en uitvoering van strategieën voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling Deelnames van institutionele belanghebbenden en burgers (stakeholders) 15 151 RCOB06 Aantal voorzieningen gefinancierd in het kader van geïntegreerde ontwikkelinsstrategieën Collectieve voorzieningen - 1 De begunstigde verbindt zich ertoe de volgende streefwaarden te bereiken: Voor de outputindicatoren: Voor de resultaatsindicatoren: Code Indicator Meeteenheid Streefwaarde 20291 RCRB04 Aantal operationele voorzieningen gefinancierd in het kader van geïntegreerde territoriale ontwikkelingsstrategieën Collectieve voorzieningen 1 Het Gewest behoudt zich het recht voor de eventuele financiële gevolgen bij het niet bereiken van de streefwaarden van de uitvoerings- en resultaatsindicatoren van het project door te rekenen aan de begunstigde en het bedrag van de aan het project toegekende EFRO+BHG-financiering te verminderen. In 2025 zal er een tussentijdse evaluatie van het programma worden uitgevoerd waarbij onder meer rekening zal worden gehouden met de op het niveau van het programma bepaalde tussentijdse waarden. Mocht daaruit blijken dat een specifieke doelstelling waarop het project betrekking heeft onvoldoende is bereikt, zal de directie EFRO onderzoeken in welke mate het project afweek van zijn verbintenissen. In het geval dat de ondermaatse prestatie een herbestemming of een verlies van het “flexibiliteitsbedrag” van het programma zou vereisen, behoudt het Gewest zich het recht voor het eventuele verlies door te rekenen aan de begunstigden die hun doelstellingen niet hebben bereikt (waarbij rekening wordt gehouden met de relatieve verantwoordelijkheden van de ondermaats presterende projecten). 131 december 2029 is de uiterste datum voor het bereiken van de resultaten van de uitvoerings- en resultaatsindicatoren. De begunstigde verbindt zich ertoe alle resultaten en verwezenlijkingen te bereiken voor alle indicatoren waaraan hij meewerkt, wetende dat dit kan betekenen dat de resultaten voor de uitvoeringsindicatoren ruim voor 31 december 2029 moeten worden bereikt. Bovendien verbindt de begunstigde zich ertoe om in het kader van de in artikel 10 bedoelde verslagen te communiceren over de waarden die zijn bereikt voor de in bij...
Indicatoren. Deze bijlage bevat de lijst van generieke indicatoren waarmee de uitvoering van de operationele doelstellingen van het Agentschap Ondernemen opgevolgd wordt. Een aantal van de voorgestelde indicatoren zijn direct meetbaar aan de hand van de bestaande rapporteringssystemen van het Agentschap Ondernemen. Voor een aantal indicatoren en subindicatoren dienen evenwel nog organisatorische, conceptuele en/of IT-matige aanpassingen te gebeuren aan de bestaande systemen. Voor een aantal beleidsprioriteiten (gazellesprong, detailhandelsbeleid, beleid rond opvolging en overname,…) zullen in samenspraak met de voogdijminister specifieke indicatoren geformuleerd worden om de input, het proces en de resultaten van het beleid rond deze prioriteiten te meten en streefwaarden af te spreken. Het Agentschap Ondernemen zal met het oog op een degelijke beleidsevaluatie ook de nodige afspraken maken met het departement EWI zodat de effecten van het beleid globaal gemeten worden en niet enkel op organisatieniveau. Uiteraard zullen de resultaten van deze globale beleidsevaluaties van het departement EWI meegenomen worden in de evaluaties, bijsturingen en aanpassingen van de concrete maatregelen die het Agentschap Ondernemen op organisatieniveau neemt om de beleidsprioriteiten te realiseren. De opvolging van de bijzondere opdrachten gebeurt via een jaarlijks verslag van de voornaamste activiteiten die in het kader van deze opdrachten ondernomen werden. Lijst van indicatoren:
Indicatoren. Met ingang van 1 januari 2022 vindt de toetsing of er mogelijk sprake is van taakverwaarlozing plaats op basis van de volgende indicatoren:
1. De gemeente beschikt over grondgebied-dekkende bestemmingsplannen.
2. De bestemmingsplannen voldoen binnen de door de Omgevingsverordening gestelde implementatietermijn aan de instructieregels van het ruimtelijk deel van de Omgevingsverordening (afdeling 6.2). De volgende strijdige gevallen worden niet als signaal van mogelijke taakverwaarlozing aangemerkt: - Bestemmingsplannen die nog niet onherroepelijk zijn en waarbij het preventieve ruimtelijk instrumentarium (vooroverleg, zienswijze, reactieve aanwijzing/ beroep) is ingezet of nog inzetbaar is; - (Postzegel)-bestemmingsplannen die betrekking hebben op een concreet bouw- of kadastraal perceel. Dit betreft bestemmingsplannen voor kleine projecten waar een adres aan gekoppeld is; - Er is geen sprake van onevenredige inbreuk op de doelstellingen achter de provinciale instructieregels uit de Omgevingsverordening. Te denken valt aan glastuinbouwlocaties die voor sanering in aanmerking komen, of transformatielocaties van werken en wonen, of gevallen die weliswaar in strijd zijn met de Omgevingsverordening maar die al wel zijn vastgelegd in de ambities van de provinciale Omgevingsvisie of programma (reserveringen e.d.), waarbij maatwerkafspraken gemaakt kunnen worden in het kader van de algemene afwijkingsbepalingen voor maatwerk in artikel 6.33, 6.34 en 6.35 van de Omgevingsverordening. De volgende strijdige gevallen worden in elk geval als signaal van mogelijke taakverwaarlozing beoordeeld: - Er is sprake van een strijdigheid met een instructieregel met gevolgen voor het gehele grondgebied of deelgebieden (zoals natuurgebieden, buitengebieden of stedelijke gebieden). - Er is sprake van een onevenredige inbreuk op de doelstellingen achter de instructieregels uit de Omgevingsverordening.
Indicatoren. Uit bovenstaande procescriteria zijn een viertal documenten geselecteerd waarover een gemeente in ieder geval moet beschikken: - Uitvoeringsstrategie - Handhavingsstrategie - Uitvoeringsprogramma - Evaluatierapportage De beschikbaarheid van deze documenten is daarom opgenomen in de IBT-indicatoren van Omgevingsrecht:
Indicatoren. Voldoende taakuitvoering valt of staat met voldoende deskundige handen aan het bed die in redelijke verhouding staan tot de werklast, in dit geval het aantal monumenten in de gemeente. Als indicator hanteren we het totaal aantal monumenten gedeeld door de totale capaciteit uitgedrukt in het aantal FTE’s op beleid, vergunningverlening, toezicht en handhaving. Als de uitkomst van de indicator ver afstaat van het provinciale gemiddelde dan geeft dat een indicatie dat de werklast hoog is voor de beschikbare capaciteit wat reden is om te kijken wat er aan de hand is. Deze indicator moet niet worden gezien als een norm, maar slechts als risicofactor voor mogelijke mankementen in de taakuitvoering. Het zegt dus nog niets over de inhoud. Op basis van een aflopende lijst kiest de provincie een aantal gemeente(n) om nader onderzoek naar te doen. Daarna kijkt de provincie bij deze gemeenten naar de inhoud, dus hoe het met de taakuitvoering gesteld is. Het kan zijn dat deze gemeenten met veel minder capaciteit dan andere gemeenten het toch lukt om de taakuitvoering voldoende uit te voeren door efficiënte werkwijzen. Dit kan interessant zijn om van te leren en kan als inspirerend voorbeeld naar andere gemeenten worden gecommuniceerd. Eén keer in de twee jaar laat de provincie een beperkte set data van de Inspectie door de gemeenten valideren. Dit betreft de volgende vragen:
1. Hoeveel capaciteit (uitgedrukt in FTE) zet uw gemeente daadwerkelijk in op beleid, vergunningverlening, toezicht en handhaving op monumentenzorg in het jaar van onderzoek? De capaciteit kan bestaan uit eigen formatie, omgevingsdiensten of andere externe partijen.
2. Hoeveel capaciteit (uitgedrukt in FTE) zet uw gemeente daadwerkelijk in op beleid, vergunningverlening, toezicht en handhaving op archeologische monumentenzorg in het jaar van onderzoek? De capaciteit kan bestaan uit eigen formatie, omgevingsdiensten of andere externe partijen.
3. Hoeveel rijks-en gemeentelijke monumenten en beschermde rijks-en gemeentelijke gezichten heeft uw gemeente in het jaar van onderzoek?
4. Hoeveel van deze monumenten en gezichten zijn in het jaar van onderzoek in beschadigde of verwaarloosde staat? Deze vraag geeft inkleuring over de effectiviteit van het huidige beleid. Wat nog moet gebeuren is om samen met de gemeenten een manier uit te werken om een oordeel te kunnen vellen over voldoende taakuitvoering. Dit zal de komende tijd worden opgepakt.