Methodologie. Het onderzoek naar de hierboven geformuLeerde rechtsvraag heelt pLaatsgevonden door uitspra- ken van het HvJ en het GvEU inzake DAEB’s die zijn gewezen tussen 31 januari 2012 en 15 juni 2019 te anaLyseren. Het gaat dus om uitspraken die zijn verschenen na de inwerkingtreding van het ALmu- nia-pakket. Die uitspraken zijn gezocht op de web- site van het HvJ waarbij verschiLLende zoektermen zijn gehanteerd. De gevonden reLevante uitspraken zijn vervoLgens gecategoriseerd in een aantaL mark- ten.10 Uitspraken van NederLandse rechters zijn in het onderzoek niet betrokken daar de voornoemde Europese rechters in eerste instantie vragen over de interpretatie van het DAEB-begrip dienen te beantwoorden. Het gaat hier immers om een Unie-
Methodologie. Aangezien milieueffectenrapporten bedoeld zijn om de plannen doeltreffender en transversaler te maken, zal de beoordeling plaatsvinden in een iteratief en continu proces, parallel aan de opstelling van het plan. Bovendien wordt deze studie uitgevoerd op basis van een ontwerpbestek, met een aanpak en een reikwijdte die zijn afgestemd op de realiteit van het operationele programma van het EFRO. Benadrukt moet worden dat de Europese en gewestelijke doelstellingen nauw op elkaar zijn afgestemd en uitdrukkelijk tot doel hebben positieve externe ecologische, sociale en economische effecten te genereren.
Methodologie. Van de opdrachtnemer wordt verwacht dat hij de gehanteerde methodologie transparant maakt. Indien verschillende technologieën aangeboden kunnen worden, dient dit duidelijk te worden vermeld, evenals hoe men omgaat met de ijking, modellering, extrapolatie, combinatie en integratie van deze gegevens binnen of over verschillende technologieën en methodes heen. De opdrachtnemer dient volgende zaken te verduidelijken: - Wat is de laagst beschikbare granulariteit met betrekking tot tijd, locatie type bezoeker, en/of bestedingssector [aan te passen door aanbestedende overheid in context van de opdracht]? Hoe varieert de granulariteit?
Methodologie. Ecologische duurzaamheid focust zich in hoofdzaak op energie, water, materialen, omgevingsaanleg (groen en verharding) en mobiliteit. Maar het is meest wenselijk deze thema’s te benadering via een methodiek die een duidelijk houvast biedt aan alle partijen, een ecologische duurzaamheidstoets die een integrale aanpak nastreeft. Voor dit project wenst de Stad van bij de start keuzes te maken over de graad van ecologische duurzaamheid van het project en met een kwantificeerbare kwaliteit. Dit betekent immers een opvolgbare kwaliteit. Daarom wordt een meetinstrument voor duurzaamheid gehanteerd dat kan leiden tot certificatie door LEED (Leadership in Energy and Environmental Design), BREEAM (BRE Environmental Assessment Method) of evenwaardig. Ook wenst de Stad de exploitatiekost en stijgende energiekost mee in rekening brengen vanaf de eerste denkoefeningen voor de ontwikkeling van de site en deze mee de beslissingen laten bepalen. Het meetinstrument biedt niet enkel een leidraad om duurzaamheid te realiseren maar laat toe een vooropgestelde ambitie te definiëren en maakt deze afdwingbaar via een puntensysteem.
Methodologie. Bij aanvang van de opdracht krijgt de dienstverlener toegang tot de volgende documentatie: - Het meerjarenprogramma van het Xxxxxxx.xx programma (2017-2021) zoals ingediend bij DGD. - De jaarrapporten 2017 en 2018 (voor de tussentijdse evaluatie) en de jaarrapporten 2017 t.e.m. 2020 (voor de eindevaluatie) die ter verantwoording ingediend worden bij DGD. - Evaluatierapporten van voorgaande Educaid programma’s (2011-2013; 2014-2016) - Andere relevante documenten en verslagen (evaluaties van events, verslagen van vergaderingen projectgroepen, bevragingen van leden, etc.). - Informatie beschikbaar op xxx.xxxxxxx.xx (met name aangaande georganiseerde activiteiten)
Methodologie. Dit rapport is geschreven in opdracht van het Europees Migratienetwerk (EMN).1 In het EMN, dat is opgericht op initiatief van de Europese Commissie, wordt informatie over migratie en asiel verzameld en geanalyseerd. Deze informatie betreft onder andere maatschappelijke en politieke debatten, wetenschappelijk onderzoek, statistieken, beleid en jurisprudentie. Door het verzamelen en analyseren van deze informatie op zowel Europees als nationaal niveau wordt de beleidsvorming op het gebied van migra- tie en asiel ondersteund. De onderzoeksspecificaties van het rapport zijn op Europees niveau vastgesteld. Als nationaal contactpunt voor het EMN in Nederland, is het Informatie- en Analysecen- trum (INDIAC) van de Directie Uitvoeringsstrategie en Advies (DUSA) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verantwoordelijk voor het Nederlandse rapport. Op basis van dit rapport en de rapporten uitgebracht door de overige lidstaten van de Europese Unie (EU) stelt het EMN een EU-breed vergelijkend syntheserapport op. Het onderzoek is begeleid door een klankbordgroep bestaande uit medewerkers van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (Directie Migratiebeleid, Dienst Terugkeer en Vertrek en de Afdeling Uitvoeringsadvies van de Immigratie en Naturalisatiedienst) en medewerkers van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en de Koninklijke Marechaussee. Verder is het onderzoek begeleid door een onafhankelijke wetenschap- per. Er is deskresearch gedaan en, voor zover informatie niet uit onafhankelijke schrif- telijke bronnen kon worden verkregen, zijn de klankbordleden op hun expertise bevraagd. Ten tijde van het opstellen van dit rapport is er slechts beperkte informatie voorhanden over de wijze waarop Nederland gebruik maakt van inreisverboden. Binnen de EU was wel een evaluatie van de Terugkeerrichtlijn uitgevoerd, waarvan het rapport in maart 2014 is verschenen.2 In de zomer van 2014 wordt een uitgebreide studie van het WODC (Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum) verwacht over het inreis- verbod. De effectiviteit van de door de EU met derde landen gesloten terug- en over- nameovereenkomsten is in 2011 geëvalueerd.3
Methodologie. Om de interesse van de druiventelers te beschrijven is er een enquête opgesteld. De enquête is terug te vinden in bijlage nr 6. Deze enquête bestaat uit 33 vragen die in vier onderdelen geplaatst kunnen worden. De resultaten van de enquête zijn te vinden in bijlage nr 7. Het eerste onderdeel gaat na hoe de huidige wijngaard er uitziet. In het tweede deel komt het netwerk van de wijnbouwer aan bod, zowel in het binnen- als het buitenland. Het derde en het belangrijkste deel toetst de bereidheid van de telers over de toetreding tot een coöperatie en welke vorm deze dan zou moeten aannemen. Als laatste worden de verwachtingen nagegaan indien er een coöperatie zou ontstaan en welke voordelen er belangrijk zijn. De populatie van de wijnbouwers in België is onbekend. Om de respons zo hoog mogelijk te krijgen is er gezocht naar verenigingen. Het voordeel van de bezoeken aan de verenigingen is het rechtstreeks contact met de wijnbouwer waardoor er ook gepeild kon worden over het gedachtegoed van een mogelijke wijnbouwcoöperatie. Een ander voordeel was dat de opzet van de studie beter uitgelegd kon worden. De enquête is ingevuld door 60 wijnbouwers, die de wijnbouw voornamelijk als hobby beoefenen. De wijnbouwers die geënquêteerd werden zijn afkomstig uit de regio’s Haspengouw, het Hageland en Nederlands Limburg. De adressen voor de Hagelandse wijnbouwers zijn verkregen via de heer Xxxxxxx Xxx, voorzitter van de ‘Interprofessionele Wijnbouwers Xxxxxxxx vzw’. Deze enquêtes zijn via het internet afgenomen. De overige wijnboeren zijn bevraagd op een bijeenkomst van de ‘Haspengouwse Wijnbouwers’ te Tongeren en een wijnproeverij van de ‘Gilde der Loonse Wijnluyden’ in Borgloon. Een andere vereniging die bezocht werd is ‘De Brommel’ te Genk. Hier werd echter wijn gemaakt met sappen ingevoerd uit andere landen. Vermits de coöperatie druiventelers zoekt, behoorden deze leden niet tot de populatie van de enquête. Andere verenigingen waren echter niet bereid om enquêtes in te vullen uit angst voor controle van de overheid op de accijnzen. Tenslotte hebben er huisbezoeken plaatsgevonden op basis van een ledenlijst van ‘De Bottelaers’ te Alken. Dit laatste had geen succes omdat de leden ofwel tussen de 20 à 50 wijnstokken bezaten ofwel fruitwijnen produceerden. Deze wijnbouwers behoren niet tot de doelgroep van de coöperatie. Op deze rondrit is er veel kennis verworven over het productieproces op kleine schaal. Na de analyse van de enquête is vraag 21: “Hoe belangrijk vindt u ...
Methodologie. De vaststelling dat mensen met een detentieverleden kunnen worden geweigerd voor een verzekering hoeft niet te betekenen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Bijvoorbeeld, door middel van premieopslag kan iemand toch als klant worden geaccepteerd door een verzekeringsbedrijf. Het blijkt echter op voorhand lastig betrouwbare uitspraken te doen over het beleid van verzekeraars met betrekking tot mensen met een detentieverleden. Het laatste onderzoek naar de vraag in welke mate kwetsbare groepen hinder ondervonden van het acceptatiebeleid van financiële instellingen zoals verzekeringsbedrijven, dateert alweer van elf jaar geleden.12 Hierin wordt geconcludeerd dat op het gebied van schadeverzekerin‐ gen er geen grote knelpunten aanwezig lijken voor mensen met een detentieverle‐ den. Volgens de onderzoekers leggen verzekeraars mensen met een relatief hoog risico op schadelast een premieopslag op. In het geval van levensverzekeringen, arbeidsongeschiktheidsverzekeringen en ziektekostenverzekeringen worden ex- gedetineerden niet genoemd als een groep die een beperkte toegang ondervindt tot verzekeringsproducten. Om voornoemde bevindingen in een actueel kader te plaatsen en mogelijke ver‐ schillen meer in detail te bestuderen hebben we empirisch onderzoek verricht of de situatie van ex-gedetineerden inmiddels is veranderd. Hiertoe zijn de vijftien grootste verzekeraars in Nederland geïnterviewd, waaronder AGIS, ING, Reaal en Univé Verzekeringen. De geïnterviewde respondenten werkten bij drie zorgverze‐ keraars, twee levensverzekeraars en tien schadeverzekeraars. De verzekeringen die ze aanbieden, zijn onder meer een rechtsbijstandverzekering, ziekte‐ kostenverzekering, autoverzekering, woonverzekering, inboedelverzekering, opstalverzekering, motorrijtuigverzekering, pensioenverzekering, aansprakelijk‐ heidsverzekering, lijfrente, hypotheekverzekering, werkloosheidsverzekering, arbeidsongeschiktheidsverzekering en uitvaartverzekering. De verzekeraars is onder andere gevraagd: welke verzekeringen ze bieden, welke groepen standaard
Methodologie. De inschrijver is vrij om de methodologie voor te stellen die hij het meest passend acht om aan de verwachtingen te beantwoorden. Hij moet gebruikmaken van zijn eigen tools die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de opdracht (vb.: online vragenlijst als dit tot de methodologie behoort). De inschrijver moet een uiteenzetting geven van zijn werkmethodologie, het verloop van de verschillende fases en van de wijze waarop hij de samenwerking met de aanbestedende overheid ziet (en met de verschillende betrokken partijen).
Methodologie. Per deelaspect wordt weergegeven welke methode en welke bijbehorende parameters gebruikt worden om de milieueffecten te wijten aan het project te bepalen. Hierbij wordt getracht maximaal gebruik te maken van numerieke dan wel modelmatige berekeningen. Wegens het vaak ontbreken van geschikte berekeningsmethodes en/of voldoende inputparameters dienen een aantal effecten ingeschat te worden op basis van een kwetsbaarheidsbenadering. De kwetsbaarheidsbenadering integreert de gevoeligheid van een systeem, object, proces, … ten aanzien van een fysische verandering van het milieu met een waardering van het betreffende systeem, object, mens, … De beoordeling gebeurt dus volgens een combinatie van beide graduele systemen, zo zal bijvoorbeeld een gevoelig en tevens waardevol object of systeem dan ook als kwetsbaar beoordeeld worden voor een bepaald effect. Kwetsbaarheid is dus altijd gekoppeld aan een effectgroep.