Provinciaal beleid Voorbeeldclausules

Provinciaal beleid. De Provinciale Watervisie is van kracht sinds 23 december 2015 en geldt tot 2021. Het plan geeft duidelijkheid over de strategische waterdoelen tot 2040 en de acties tot 2021. De volgende doelen worden nagestreefd: • waarborgen van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingsrisico’s; • zorgen voor schoon en voldoende drinkwater; • kader stellen voor regionale waterkeringen; • beoordelen versterkingsplannen primaire waterkeringen en bevorderen ruimtelijke kwaliteit; • waterrobuust inrichten bevorderen; • bijdragen aan schoon en voldoende oppervlaktewater; • Zorgen voor schoon en voldoende grondwater. Een belangrijk middel voor het realiseren van deze waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wro.
Provinciaal beleid. De zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving staat centraal in het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) 2016-2021. De Agenda van de provincie Noord-Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie en formuleert de volgende doelstellingen: Voldoende water voor mens, plant en dier; schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht); bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico’s; verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening. Het PMWP is niet bindend voor andere partijen dan de provincie zelf. Alleen voor een aantal aspecten van het oppervlakte- en grondwater, zoals vastgelegd in de Kaderrichtlijn Water en de overige wateren, is het PMWP wel rechtstreeks bindend voor waterschappen. Het waterschap is bevoegd om nadere regels te stellen aan activiteiten en handelingen die mogelijk een nadelig effect hebben op de wateraspecten. In het Waterbeheerplan leggen de waterschappen hun beleid vast. Via de Keur met Algemene-en Beleidsregels, en Legger(s) kunnen de waterschappen ook regels opleggen aan bewoners en eigenaren. Via deze (juridische) instrumenten waarborgen de waterschappen de noodzakelijke veiligheid en borgen ze het functioneren van het watersysteem, conform de daaraan gegeven functies en doelstellingen.
Provinciaal beleid. Het archeologisch beleid van de provincie Noord-Brabant is opgenomen in de Cultuur Historische Waardenkaart. De Maaslijn loopt op Brabants grondgebied door een gebied met als aanduiding Maasvallei. Dit betreft een archeologisch landschap van provinciaal cultuurhistorisch belang. Dit gebied is een rivierenlandschap bestaande uit stroomgordels, rivierduinen, en een rivierdal en een zandlandschap bestaande uit dekzandreliëf, beekdalen, stuifduinen en Maasterrassen. Sinds 1988 is de Monumentenwet van kracht. Het doel van deze wet is te voorkomen dat archeologische waarden verloren gaan. In deze wet zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van het bodemarchief binnen hun grondgebied. Sinds 1 juli 2016 is deze wet niet meer van kracht, en zal deze wetgeving in de omgevingswet gaan landen. Omdat de omgevingswet nog niet van toepassing is, zijn deze artikelen tijdelijk overgenomen in de Erfgoedwet, artikel 9.1, overgangsrecht. De onderzoeksgebieden vallen in tien verschillende gemeenten. Binnen deze gemeenten zijn de archeologische waarden beschermd in de ter plaatse geldende bestemmingsplannen. Een uitvoerige beschrijving hierover per gemeente is openomen in de oplegnotitie Archeologie welke als bijlage 11 is toegevoegd aan deze toelichting.
Provinciaal beleid. In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven. Uit de Cultuurhistorische Waardenkaart blijkt dat het plangebied niet gelegen is binnen een gebied met cultuurhistorische waarden. Ook heeft het initiatief geen invloed op cultuurhistorisch waardevolle gebouwen die in de omgeving gelegen zijn, omdat er in feite enkel sprake is van een functiewijziging, zonder dat daarbij de gebouwen wijzigen.
Provinciaal beleid. De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied. Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Provinciaal beleid. In 2006 heeft de provincie in het Omgevingsplan als onderdeel van haar integrale omgevingsbeleid ook haar beleid ten aanzien van windenergie op land vastgelegd. Voordien was er in 2005 een bouwstop opgelegd voor nieuwe windturbines om de wildgroei van windturbines bij met name agrarische ondernemers die ten koste ging van het landschap, te stoppen. In het Omgevingsplan is gekozen voor opschalen en saneren, wat tot gevolg heeft gehad dat alleen wordt meegewerkt aan plannen voor nieuwe windturbines, indien de ontwikkeling aan een aantal voorwaarden voldoet waar onder dat bestaande turbines worden gesaneerd bij de realisatie van nieuwe turbines. In aansluiting op de SvWol hebben provinciale staten van Flevoland in 2015 met de Noodverordening Wind bewerkstelligd dat nieuwe windturbines niet meer kunnen worden opgericht of bestaande turbines kunnen worden vervangen voordat de nieuwe plannen voor windturbines zijn uitgekristalliseerd. Vervolgens is samen met de Flevolandse gemeenten specifiek voor windprojecten in Flevoland een structuurvisie ontwikkeld: het Regioplan windenergie zuidelijk en oostelijk Flevoland, dat is vastgesteld op 13 juli 2016. Dit plan is tot stand gekomen in overleg met initiatiefnemers voor de bouw van windturbines en het Rijk en moet worden beschouwd als een thematische uitwerking van het Omgevingsplan. Een belangrijk onderdeel van het Regioplan is dat de ontwikkeling van nieuwe windturbines (opschalen) gepaard gaat met het saneren van bestaande windturbines (herstructurering). Deze opgave voor herstructurering maakt integraal deel uit van het provinciale beleid. De kern van de strategie van ‘opschalen en saneren’ in het Regioplan is een zo direct mogelijke koppeling van de nieuwbouw met de sanering. Wie nieuwe windturbines bouwt, moet een aantal oude weghalen. Doelstelling is om bij de afronding van het windproject alle bestaande windturbines (met uitzondering van de bestaande recente windparken Alexia en Sternweg, alsmede het windturbinetestpark te Lelystad van WUR) in het projectgebied te hebben gesaneerd. Per projectgebied zijn de te saneren bestaande windturbines aangewezen. Zo’n directe koppeling beperkt de periode dat grote en kleinere windturbines door elkaar heen staan, wat landschappelijk een rommelig en ongewenst beeld zou opleveren. Tegelijk biedt het goede kansen om eigenaren van te saneren windturbines een redelijk alternatief te bieden. In de provincie Flevoland staat nu 1268 MW aan opgesteld vermogen, waarvan 637 MW besta...
Provinciaal beleid. In de provinciale beleidsnotitie '' Verruimde reikwijdte en Vergunningverlening'' van 27 mei 2003 zijn voor een aantal aspecten die onder de verruimde reikwijdte vallen, richtinggevende relevantiecriteria vastgelegd. Voor vervoersbewegingen zijn de richtinggevende relevantiecriteria meer dan 100 werknemers en/of meer dan 500 bezoekers per dag en/of meer dan 2 miljoen transportkilometers per jaar. Er is sprake van een overschrijding van deze relevantiecriteria.
Provinciaal beleid. Het geurbeleid van de provincie Groningen, dat is opgenomen in bijlage 3 van het Milieuplan 2017- 2020, is op 13 december 2016 door gedeputeerde staten van Groningen vastgesteld (en verlengd bij besluit van 8 december 2020 tot 1 januari 2022). Het provinciale geurbeleid dient te worden gezien als een bestaand toetsingskader voor het bepalen van een aanvaardbaar geurhinderniveau, als bedoeld in artikel 2.7a, lid 3 onder a van het Activiteitenbesluit. Het provinciaal geurbeleid heeft een normatief kader waarin de geurbelasting, aangenaamheid en frequentie van de geurimmissie een rol spelen. Het provinciaal geurbeleid bevat een generiek geurbeleid en een aanvullend beleidskader voor de Eemsdelta. Dit gebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van grote industrieterreinen met veel vestigingsmogelijkheden voor bedrijven. Het aanvullende geurbeleid voor de Eemsdelta is erop gericht om te voorkomen dat door cumulatie van veel individuele bronnen de gecumuleerde geurbelasting tot hinder gaat leiden. Er geldt een strengere norm voor individuele bedrijven, zijnde 0,25 ouE/m3 als 98 percentiel op geurgevoelige bestemmingen. Deze norm geldt voor nieuwe bedrijven en voor activiteiten bij bestaande bedrijven die nog niet zijn vergund dan wel begrensd. Bij deze waarde is de bijdrage van het individuele bedrijf zo klein dat er geen toename van de geurbelasting is en dus geen sprake van een toename van de cumulatie.
Provinciaal beleid 

Related to Provinciaal beleid

  • Duurzame inzetbaarheid 1. Werknemers van 55 jaar en ouder kunnen niet verplicht worden tot het werken in een ploegendienst. Werkgever en werknemer zullen in onderling overleg bepalen of hieraan uitvoering kan worden gegeven. De werknemer dient aan het begin van elk kalenderjaar aan te geven indien hij gebruik wenst te maken van deze uitzonderingsregeling.

  • Belangrijke opmerking Het volgende model werd opgesteld door de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest overeenkomstig artikel 218, § 4 van de Brusselse Huisvestingscode. Het is een indicatief model en dus niet verplicht voor partijen die voor een ander model kunnen kiezen. Om de partijen bij te staan en om allesomvattend te zijn, omvat het de clausules van de Brusselse huisvestingscode en andere bepalingen die in de praktijk welbekend zijn en betrekking hebben op onderwerpen die niet gereglementeerd zijn. Om een duidelijk onderscheid te maken tussen de clausules die door een wettekst worden geregeld en de clausules die louter indicatief zijn en die de partijen naar eigen goeddunken kunnen wijzigen, zijn die laatste in de tekst in grijstinten. Wanneer het model voorziet in verschillende opties voor de partijen over hetzelfde onderwerp, wordt de keuze aangegeven met een selectievakje (□) voor elke optie. De partijen kunnen verwijzen naar de bij de huidige woonhuurovereenkomst bijgevoegde toelichtende nota voor iedere erbij horende aanvullende informatie. □ Als het om een natuurlijke persoon gaat (naam, voornaam en tweede voornaam van de verhuurder(s), rijksregisternummer):……………………………………………………………………………………………... .………………………………...…………………………………………………………………………………... Geboortedatum en –plaats: ……………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………. Adres: …………………………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………………………… □ Als het om een rechtspersoon gaat (maatschappelijke benaming van de rechtspersoon): …………… ………………………………………………………………………………………………………………………. Met maatschappelijke zetel gevestigd te (postcode, gemeente) …………………………………………….. (adres, nr.)…………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………………………. En met ondernemingsnummer………………………………………………………………………………….. Handelend in de hoedanigheid van........................................................................................................., Hier vertegenwoordigd door .................................................................................................................. De huurders, die solidair handelen, hierna de "medehuurders" genoemd (naam, voornaam en tweede voornaam van de eerste medehuurder, rijksregisternummer): …………… .………………………………...…………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………. Geboortedatum en –plaats: ……………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………. Adres: ……………………………………………………………………………………………………………… (naam, voornaam en tweede voornaam van de tweede medehuurder, rijksregisternummer): …………. .………………………………...…………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………. Geboortedatum en –plaats: ……………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………….... Adres: ……………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………. (naam, voornaam en tweede voornaam van de derde medehuurder, rijksregisternummer): …………… .………………………………...…………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………. Geboortedatum en –plaats: ……………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… Adres: ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………….