Samenvatting van het geschil. 2.1 Eiser is sedert 1 januari 2002 werkzaam als medisch specialist voor heelkunde in een van de beide ziekenhuizen van de Stichting. Hij is destijds toegetreden tot een maatschap met drie andere chirurgen in een van de toen nog zelfstandige en later gefuseerde ziekenhuizen. Met ingang van 1 januari 2008 zijn de maatschappen chirurgie in beide ziekenhuizen opgegaan in één maatschap. 2.2 Bij brief van 1 februari 2010 heeft de voorzitter van de rvb van de stichting aan eiser de toelatingsovereenkomst opgezegd wegens dringende redenen met onmiddellijke ingang. Het voornemen daartoe is op 28 januari 2010 aan eiser kenbaar gemaakt. In de brief is als grond voor de opzegging vermeld: de vertrouwensbreuk tussen eiser en zijn collega’s. Dit is al volgt toegelicht: a) reeds in 2005 hebben de collega’s van eiser het vertrouwen in hem opgezegd; b) via de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) is dr. I. aangewezen als onderzoeker, die in zijn rapport tot de conclusie komt dat er een ernstige en zeer risicovolle situatie bestond die niet zo kon voortduren en dat gewerkt moest worden aan herstel van vertrouwen; c) daartoe is opdracht gegeven aan de chirurg X., uit wiens eindrapport blijkt dat een patstelling is ontstaan, waardoor geen verbetering meer viel te verwachten, hetgeen heeft geleid tot het advies de relatie met xxxxx te verbreken; d) de problematiek is evenwel niet aangepakt, mede als gevolg van het overlijden van een van de chirurgen en van de in het ziekenhuis ontstane problemen van bestuurlijke en financiële aard; e) de samenwerkingsproblemen zijn blijven bestaan en door de voorzitter van de rvb met xxxxx besproken op 7 april, 27 mei en 25 juni 2009; f) bij brief van 26 juni 2009 heeft de vakgroep chirurgie nogmaals uitgesproken dat geen vertrouwen meer in eiser bestaat, welke brief ook aan het stafbestuur is gericht; g) de visitatiecommissie heeft in haar rapport van eind 2009 geadviseerd dat de problematiek met eiser binnen een acceptabele termijn moet zijn opgelost omdat anders een onduidelijke en onwerkbare situatie ontstaat; h) in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg binnen de instelling acht de rvb de vertrouwenbreuk tussen eiser en zijn collega’s een ernstige en risicovolle situatie die “geen dag langer” kan voortbestaan; i) xxxxx stelt zijn collega’s en het ziekenhuis verantwoordelijk voor de problemen in de samenwerking en ziet niet in dat hij het goed functioneren van de vakgroep belemmert en daarmee de kwaliteit van de patiëntenzorg in gevaar brengt. 2.3 Eiser betwist allereerst dat een vertrouwenbreuk tussen hem en zijn collega’s een grond voor opzegging van de toelatingsovereenkomst oplevert. Voorts betwist hij dat zijn collega’s in 2005 het vertrouwen in hem hebben opgezegd. Hij erkent, mede op basis van een brief van 24 februari 2005 van een van zijn collega’s, dat discussie was ontstaan over zijn functioneren. Hij wijst erop dat het rapport van dr. I. ook positieve berichten over hem bevat. Wat het rapport X. betreft wijst eiser erop dat hij bij brief van 1 juni 2006 alsnog heeft ingestemd met de voorstellen tot verdeling van specifieke aandachtsgebieden, zoals ook blijkt uit een brief van 17 juli 2006 van de Stichting waarin zij haar instemming hiermee betuigt. Door de vorming van één maatschap is ook voldaan aan de adviezen van J en onjuist is dus dat de problemen niet verder zijn aangepakt. De chirurgen hebben begeleiding gekregen van dr. K.. Dit heeft geleid tot regelmatig vakgroepoverleg en tot verbetering van de onderlinge samenwerking. Er zijn belangrijke stappen gezet tot verhoging van de kwaliteit van de zorg. Dit is ook tijdens visitatie geconstateerd. Van, bij het aantreden van de huidige voorzitter van de rvb gebleken, “manifeste samenwerkingsproblemen binnen de vakgroep chirurgie” was dan ook geen sprake. Op diens verzoek heeft dr. K. – integendeel – zijn begeleiding gestaakt. Juist is wel dat de voorzitter van de rvb al vanaf februari 2009 heeft aangedrongen op vertrek van xxxxx, aanvankelijk op grond van een “imagoprobleem” en later wegens het verwijt van “vakinhoudelijk disfunctioneren”. Xxxxx heeft de juistheid van dit een en ander steeds bestreden. Tot grote teleurstelling van eiser bleek tijdens een maatschapsvergadering van 15 juni 2009 dat bij zijn collega’s weinig bereidheid bestond hem te ondersteunen bij zijn gesprekken met de voorzitter van de rvb. Dit gebrek aan bereidheid hield echter volgens de collega’s van eiser, desgevraagd, geen verband met twijfels over technische vaardigheden van eiser. In een kort briefje van 26 juni 2009 heeft de voorzitter van de maatschap aan de rvb en het stafbestuur bericht dat de maatschap tot de conclusie is gekomen dat “er geen wederzijds vertrouwen is” tussen eiser en de andere maten. Redenen zijn daarvoor niet genoemd. Consequenties zijn daaraan ook niet verbonden. In de notulen van de maatschapvergadering van 7 oktober 2009 is vermeld dat in de toekomst geen ruimte meer bestaat voor eiser binnen de maatschap en dat er geen problemen zijn rond zijn technisch functioneren. De raadsman van eiser heeft bij brief van 29 november 2009 bij de Stichting aangedrongen op duidelijkheid. Deze brief is onbeantwoord gelaten. Dat geldt ook voor een brief van 26 november 2009. Op 10 januari 2010 heeft een gesprek met de voorzitter van de rvb plaatsgevonden, die vervolgens op 26 januari 2010 per sms aan xxxxx heeft laten weten te willen spreken over zijn “disfunctioneren” in verband waarmee hij “per heden op non-actief” werd gesteld. Op verzoek van de raadsman van eiser is deze schorsing ingetrokken. 2.4 Eiser is vervolgens op verzoek van de rvb niet betrokken geweest bij de visitatie in december 2009. Dat is ook opgevallen aan de Visitatiecommissie, die daarvan niet op de hoogte was gesteld. Deze commissie heeft geadviseerd dat de situatie met betrekking tot eiser binnen een acceptabele termijn (van drie maanden) moet zijn opgelost, omdat anders een onhoudbare en onwerkbare toestand ontstaat. Toen aan eiser bleek dat de Visitatiecommissie niet over zijn gegevens beschikte, heeft hij op 19 januari 2010 telefonisch contact opgenomen met een van de leden van deze commissie. Hij heeft dit op 21 januari 2010 aan de maatschap meegedeeld. Op 22 januari 2010 heeft hij het op 19 januari besprokene aan de commissie bevestigd. Volgens de Stichting heeft het contact dat eiser met de commissie heeft opgenomen, ertoe geleid, dat de visitatiecommissie de beslissing tot het toekennen van het predicaat “kwaliteitsvisitatie” heeft aangehouden en dat afbreuk is gedaan aan de positieve indruk die de vakgroep tijdens de visitatie heeft gemaakt. 2.5 In de periode van juni 2009 tot eind januari 2010 heeft xxxxx normaal zijn werkzaamheden verricht. Er is enig overleg geweest over (de voorwaarden verbonden aan) zijn mogelijke vertrek, doch overeenstemming daarover kon niet worden bereikt. 2.6 Bij brief van 28 januari 2010 is xxxxx uitgenodigd voor een gesprek in verband met het voornemen de toelating op te zeggen. Aan deze uitnodiging heeft eiser gevolg gegeven. Daarop is de reeds genoemde brief van 1 februari 2010 gevolgd.
Appears in 1 contract
Samples: Bindend Advies
Samenvatting van het geschil. 2.1 Eiser is sedert 1 januari 2002 sinds 1992 op basis van een toelatingsovereenkomst als internist-endocrino- loog/klinisch farmacoloog werkzaam als medisch specialist voor heelkunde in een het ziekenhuis. De thans geldende schriftelijke toelatingsovereenkomst dateert van de beide ziekenhuizen van de Stichting. Hij is destijds toegetreden tot een maatschap met drie andere chirurgen in een van de toen nog zelfstandige en later gefuseerde ziekenhuizen. Met ingang van 1 januari 2008 zijn de maatschappen chirurgie in beide ziekenhuizen opgegaan in één maatschap16 februari 2012.
2.2 Verweerder is lid van de maatschap Interne Geneeskunde/MDL. In die maatschap bestaan sinds in ieder geval 2010 samenwerkingsproblemen. De maatschap is in mei 2010 door de raad van bestuur om die reden onder intensief toezicht gesteld onder oplegging van een verbeterplan. Er heeft onder leiding van het organisatieadviesbureau D. een verbetertraject plaatsgevonden. In de diverse rapporten van dit organisatieadviesbureau worden hardnekkige samenwerkingsproblemen tussen de maatschap en verweerder gesignaleerd. De raad van bestuur van het ziekenhuis heeft de maatschap uiteindelijk begin 2012 verzocht met een plan van aanpak te komen. In een maatschapsvergadering van 15 februari 2012 heeft de maatschap vastgesteld dat er sprake is van een geschil tussen de maatschap en verweerder. De maatschap heeft in verband daarmee opdracht gegeven aan E. tot een onderzoek. In het rapport van dat onderzoek gedateerd 16 april 2012 concludeert E. dat de samenwerking tussen de maatschap en verweerder niet op afzienbare termijn aantoonbaar zal worden genormaliseerd op een wijze die vertrouwen geeft in de toekomst. De maatschap heeft op 31 mei 2012 besloten over te gaan tot ontbinding van de maatschapsovereenkomst vanwege het ontbreken van vertrouwen in voortzetting van de samenwerking met verweerder. Bij brief van 1 februari 2010 18 juli 2012 heeft de raad van bestuur van het ziekenhuis de toelatingsovereenkomst aan verweerder met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn van zes maanden opgezegd tegen 21 januari 2013. Verweerder heeft tegen die opzegging een bodemprocedure voor het Scheidsgerecht aanhangig gemaakt. De mondelinge behandeling daarvan vindt plaats op 16 november 2012.
2.3 Kort voor de opzegging van de toelatingsovereenkomst had de raad van bestuur verweerder de aanwijzing gegeven zijn werkzaamheden als opleider te staken. Bij arbitraal xxxxxx in kort geding van 9 juli 2012 (12/21) heeft de voorzitter van de rvb van de stichting aan eiser de toelatingsovereenkomst opgezegd wegens dringende redenen met onmiddellijke ingang. Het voornemen daartoe is het Scheidsgerecht verweerder op 28 januari 2010 aan eiser kenbaar gemaakt. In de brief is als grond voor de opzegging vermeld: de vertrouwensbreuk tussen eiser en zijn collega’s. Dit is al volgt toegelicht:
a) reeds in 2005 hebben de collega’s van eiser het vertrouwen in hem opgezegd;
b) via de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) is dr. I. aangewezen als onderzoeker, die in zijn rapport tot de conclusie komt dat er een ernstige en zeer risicovolle situatie bestond die niet zo kon voortduren en dat gewerkt moest worden aan herstel van vertrouwen;
c) daartoe is opdracht gegeven aan de chirurg X., uit wiens eindrapport blijkt dat een patstelling is ontstaan, waardoor geen verbetering meer viel te verwachten, hetgeen heeft geleid tot het advies de relatie met xxxxx te verbreken;
d) de problematiek is evenwel niet aangepakt, mede als gevolg vordering van het overlijden van een van de chirurgen en van de in het ziekenhuis ontstane problemen van bestuurlijke en financiële aard;
e) de samenwerkingsproblemen zijn blijven bestaan en door de voorzitter van de rvb met xxxxx besproken op 7 april, 27 mei en 25 juni 2009;
f) bij brief van 26 juni 2009 heeft de vakgroep chirurgie nogmaals uitgesproken dat geen vertrouwen meer in eiser bestaat, welke brief ook aan het stafbestuur is gericht;
g) de visitatiecommissie heeft in haar rapport van eind 2009 geadviseerd dat de problematiek met eiser binnen een acceptabele termijn moet zijn opgelost omdat anders een onduidelijke en onwerkbare situatie ontstaat;
h) in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg binnen de instelling acht de rvb de vertrouwenbreuk tussen eiser en zijn collega’s een ernstige en risicovolle situatie bevolen die “geen dag langer” kan voortbestaan;
i) xxxxx stelt zijn collega’s en het ziekenhuis verantwoordelijk voor de problemen in de samenwerking en ziet niet in dat hij het goed functioneren van de vakgroep belemmert en daarmee de kwaliteit van de patiëntenzorg in gevaar brengt.
2.3 Eiser betwist allereerst dat een vertrouwenbreuk tussen hem en zijn collega’s een grond voor opzegging van de toelatingsovereenkomst oplevertaanwijzing na te komen. Voorts betwist hij dat zijn collega’s in 2005 het vertrouwen in hem hebben opgezegd. Hij erkent, mede op basis van een brief van 24 februari 2005 van een van zijn collega’s, dat discussie was ontstaan over zijn functioneren. Hij wijst erop dat het rapport van dr. I. ook positieve berichten over hem bevat. Wat het rapport X. betreft wijst eiser erop dat hij bij brief van 1 juni 2006 alsnog heeft ingestemd met de voorstellen tot verdeling van specifieke aandachtsgebieden, zoals ook blijkt uit een Bij brief van 17 juli 2006 van de Stichting waarin zij haar instemming hiermee betuigt. Door de vorming van één maatschap is ook voldaan aan de adviezen van J en onjuist is dus dat de problemen niet verder zijn aangepakt. De chirurgen hebben begeleiding gekregen van dr. K.. Dit heeft geleid tot regelmatig vakgroepoverleg en tot verbetering van de onderlinge samenwerking. Er zijn belangrijke stappen gezet tot verhoging van de kwaliteit van de zorg. Dit is ook tijdens visitatie geconstateerd. Van, bij het aantreden van de huidige voorzitter van de rvb gebleken, “manifeste samenwerkingsproblemen binnen de vakgroep chirurgie” was dan ook geen sprake. Op diens verzoek heeft dr. K. – integendeel – zijn begeleiding gestaakt. Juist is wel dat de voorzitter van de rvb al vanaf februari 2009 heeft aangedrongen op vertrek van xxxxx, aanvankelijk op grond van een “imagoprobleem” en later wegens het verwijt van “vakinhoudelijk disfunctioneren”. Xxxxx 2012 heeft de juistheid raad van dit een en ander steeds bestreden. Tot grote teleurstelling van bestuur xxxxx opnieuw bestuurlijke aanwijzingen gegeven, die er onder andere toe strekken dat het eiser bleek tijdens een maatschapsvergadering van 15 juni 2009 dat bij verboden is zijn collega’s weinig bereidheid bestond hem te ondersteunen bij zijn gesprekken geschil met de voorzitter van de rvb. Dit gebrek aan bereidheid hield echter volgens de collega’s van eiser, desgevraagd, geen verband met twijfels over technische vaardigheden van eiser. In een kort briefje van 26 juni 2009 heeft de voorzitter van de maatschap aan de rvb en overheidsrechter voor te leggen. Daarover gaat het stafbestuur bericht dat de maatschap tot de conclusie is gekomen dat “er geen wederzijds vertrouwen is” tussen kort geding van het ziekenhuis tegen eiser en de andere maten. Redenen zijn daarvoor niet genoemd. Consequenties zijn daaraan ook niet verbonden. In de notulen van de maatschapvergadering van 7 oktober 2009 is vermeld dat in de toekomst geen ruimte meer bestaat voor eiser binnen de maatschap en dat er geen problemen zijn rond zijn technisch functioneren. De raadsman van eiser heeft bij brief van 29 november 2009 bij de Stichting aangedrongen op duidelijkheid. Deze brief is onbeantwoord gelaten. Dat geldt ook voor een brief van 26 november 2009. Op 10 januari 2010 heeft een gesprek het Scheidsgerecht (12/34), waarin tegelijk met de voorzitter van de rvb plaatsgevonden, die vervolgens op 26 januari 2010 per sms aan xxxxx heeft laten weten te willen spreken over zijn “disfunctioneren” in verband waarmee hij “per heden op non-actief” werd gesteld. Op verzoek van de raadsman van eiser is deze schorsing ingetrokkendit vonnis uitspraak wordt gedaan.
2.4 Eiser is vervolgens op verzoek In de (opzeggings)brief van de rvb niet betrokken geweest bij de visitatie in december 2009. Dat is ook opgevallen aan de Visitatiecommissie, die daarvan niet op de hoogte was gesteld. Deze commissie heeft geadviseerd dat de situatie met betrekking tot eiser binnen een acceptabele termijn (raad van drie maanden) moet zijn opgelost, omdat anders een onhoudbare en onwerkbare toestand ontstaat. Toen aan eiser bleek dat de Visitatiecommissie niet over zijn gegevens beschikte, heeft hij op 19 januari 2010 telefonisch contact opgenomen met een bestuur van de leden van deze commissie. Hij heeft dit op 21 januari 2010 aan de maatschap meegedeeld. Op 22 januari 2010 heeft hij 18 juli 2012 staat onder meer het op 19 januari besprokene aan de commissie bevestigd. Volgens de Stichting heeft het contact dat eiser met de commissie heeft opgenomen, ertoe geleid, dat de visitatiecommissie de beslissing tot het toekennen van het predicaat “kwaliteitsvisitatie” heeft aangehouden en dat afbreuk is gedaan aan de positieve indruk die de vakgroep tijdens de visitatie heeft gemaakt.
2.5 In de periode van juni 2009 tot eind januari 2010 heeft xxxxx normaal zijn werkzaamheden verricht. Er is enig overleg geweest over (de voorwaarden verbonden aan) zijn mogelijke vertrek, doch overeenstemming daarover kon niet worden bereikt.
2.6 Bij brief van 28 januari 2010 is xxxxx uitgenodigd voor een gesprek in verband met het voornemen de toelating op te zeggen. Aan deze uitnodiging heeft eiser gevolg gegeven. Daarop is de reeds genoemde brief van 1 februari 2010 gevolgd.volgende:
Appears in 1 contract
Samples: Kort Geding Vonnis
Samenvatting van het geschil. 2.1 Het C is het collectief van vrijgevestigde specialisten van het G in X (hierna: het ziekenhuis). Het C heeft met het ziekenhuis een samenwerkingsovereenkomst gesloten op grond waarvan de leden van het C praktijk voeren in het ziekenhuis. Het C bestaat uit vakgroepen van leden van hetzelfde specialisme. Een van die vakgroepen is de vakgroep interne geneeskunde (hierna ook: de vakgroep).
2.2 Eiser is sedert specialist interne geneeskunde (oncoloog). Eiser is via eiseres, zijn praktijkvennootschap, op grond van een met het C gesloten ledenovereenkomst, vanaf 1 januari 2002 werkzaam als medisch specialist voor heelkunde in een 2015 tot 28 april 2020 lid geweest van het C. Xxxxx was lid van de beide ziekenhuizen vakgroep en tot 29 oktober 2019 voorzitter van de Stichting. Hij is destijds toegetreden tot een maatschap met drie andere chirurgen in een vakgroep.
2.3 De leden van de toen nog zelfstandige en later gefuseerde ziekenhuizenvakgroep hebben een maatschapsovereenkomst gesloten. Met ingang Het C keert de vergoedingen die op grond van 1 januari 2008 zijn de maatschappen chirurgie in beide ziekenhuizen opgegaan in één ledenovereenkomsten aan de internisten toekomen uit aan de maatschap.
2.2 Bij brief van 1 februari 2010 heeft de voorzitter van de rvb van de stichting aan eiser de toelatingsovereenkomst opgezegd wegens dringende redenen met onmiddellijke ingang. 2.4 Het voornemen daartoe is op 28 januari 2010 aan eiser kenbaar gemaakt. In de brief is als grond voor de opzegging vermeld: de vertrouwensbreuk tussen eiser en zijn collega’s. Dit is al volgt toegelicht:
a) reeds in 2005 hebben de collega’s van eiser het vertrouwen in hem opgezegd;
b) via de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) is dr. I. aangewezen als onderzoeker, die in zijn rapport tot de conclusie komt dat er een ernstige en zeer risicovolle situatie bestond die niet zo kon voortduren en dat gewerkt moest worden aan herstel van vertrouwen;
c) daartoe is opdracht gegeven aan de chirurg X., uit wiens eindrapport blijkt dat een patstelling is ontstaan, waardoor geen verbetering meer viel te verwachten, hetgeen heeft geleid tot het advies de relatie met xxxxx te verbreken;
d) de problematiek is evenwel niet aangepakt, mede als gevolg van het overlijden van een van de chirurgen en van de in het ziekenhuis ontstane problemen van bestuurlijke en financiële aard;
e) de samenwerkingsproblemen zijn blijven bestaan en door de voorzitter van de rvb met xxxxx besproken op 7 april, 27 mei en 25 juni 2009;
f) bij brief van 26 juni 2009 heeft de vakgroep chirurgie nogmaals uitgesproken dat geen vertrouwen meer in eiser bestaat, welke brief ook aan het stafbestuur is gericht;
g) de visitatiecommissie heeft in haar rapport van eind 2009 geadviseerd dat de problematiek met eiser binnen een acceptabele termijn moet zijn opgelost omdat anders een onduidelijke en onwerkbare situatie ontstaat;
h) in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg binnen de instelling acht de rvb de vertrouwenbreuk tussen eiser en zijn collega’s een ernstige en risicovolle situatie die “geen dag langer” kan voortbestaan;
i) xxxxx stelt zijn collega’s C en het ziekenhuis verantwoordelijk voor de problemen in de samenwerking en ziet niet in dat hij hebben op 28 november 2018 aan H (hierna: H), verbonden aan I, opdracht gegeven om onderzoek te doen naar het goed functioneren van de vakgroep belemmert interne geneeskunde. Xxxxxxx heeft onderzoek gedaan en daarmee de kwaliteit zijn bevindingen in een rapport, gedateerd 6 december 2019, weergegeven. In het rapport staat over het gedrag en optreden van eiser en een ander lid van de patiëntenzorg in gevaar brengtvakgroep onder meer dat zij zich regelmatig grensoverschrijdend, intimiderend en/of opvliegend gedragen.
2.3 Eiser betwist allereerst dat 2.5 Op 3 oktober 2019 heeft een vertrouwenbreuk tussen hem en zijn collega’s een grond voor opzegging visitatie van de toelatingsovereenkomst oplevertvakgroep interne geneeskunde plaatsgevonden ten behoeve van de hernieuwing van de erkenning van de opleiding voor interne geneeskunde die het ziekenhuis in samenwerking met het J verzorgt. Voorts betwist hij De voorzitter van de visitatiecommissie heeft op die dag bij de raad van bestuur van het ziekenhuis melding gemaakt van grensoverschrijdend gedrag van enkele leden van de vakgroep.
2.6 Het C en het ziekenhuis hebben naar aanleiding van deze melding een onderzoek ingesteld en met alle leden van de vakgroep en een aantal arts-assistenten gesprekken gevoerd. Het C heeft eiser op 29 oktober 2019 gevraagd terug te treden als voorzitter van de vakgroep. Eiser heeft dat zijn collega’s in 2005 het vertrouwen in hem hebben opgezegdgedaan. Hij erkentHet C heeft eiser toen ook opgedragen arts-assistenten en andere betrokkenen niet te vragen wie de informatie aan de visitatiecommissie had verstrekt.
2.7 Het C heeft met een brief van 25 november 2019 eisers vrijgesteld van hun verplichtingen uit de ledenovereenkomst, mede op basis de grond dat xxxxx had gepoogd te achterhalen wie informatie over zijn functioneren aan de visitatiecommissie had verstrekt. Het ziekenhuis heeft op diezelfde dag eiser tijdelijk de toegang tot het ziekenhuis ontzegd.
2.8 Eisers hebben daarna een kort geding aanhangig gemaakt bij de rechtbank Y. De voorzieningenrechter heeft het C en het ziekenhuis bij vonnis van 29 januari 2020 gelast eiser tot zijn werkzaamheden toe te laten. Op 30 januari 2020 hebben tien van de dertien leden van de vakgroep te kennen gegeven niet meer met eiser te willen samenwerken. Het ziekenhuis heeft daarna, op 11 februari 2020, eiser opnieuw tijdelijk de toegang tot het ziekenhuis ontzegd.
2.9 Ook K heeft onderzoek gedaan en op 2 april 2020 een rapport uitgebracht. K heeft, samengevat, geconcludeerd dat arts-assistenten in de periode voorafgaand aan het bezoek van de visitatiecommissie op 3 oktober 2019 het opleidingsklimaat als onveilig en intimiderend hebben ervaren en dat eiser na 3 oktober 2019 heeft gepoogd te achterhalen wie informatie over zijn functioneren aan de visitatiecommissie had verstrekt.
2.10 Het ziekenhuis heeft eiser op 28 april 2020 definitief de toegang tot het ziekenhuis ontzegd. Het C heeft met een brief van 24 februari 2005 7 mei 2020 de ledenovereenkomst met eiser opgezegd. Eisers hebben daarna opnieuw een kort geding aanhangig gemaakt bij de rechtbank Y en, samengevat, gevorderd het C te gebieden de ledenovereenkomst na te komen en het ziekenhuis te gebieden eiser tot het ziekenhuis toe te laten. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen.
2.11 De registratiecommissie L heeft op 7 juli 2020 besloten de erkenning van een van zijn collega’s, dat discussie was ontstaan over zijn functioneren. Hij wijst erop dat het rapport van dr. I. ook positieve berichten over hem bevat. Wat het rapport X. betreft wijst eiser erop dat hij bij brief van 1 juni 2006 alsnog de opleiding voor interne geneeskunde niet te hernieuwen.
2.12 Het ziekenhuis heeft ingestemd met de voorstellen tot verdeling van specifieke aandachtsgebieden, zoals ook blijkt uit een brief van 17 juli 2006 28 oktober 2021 het C aansprakelijk gesteld voor de schade die het ziekenhuis lijdt ten gevolge van het handelen en nalaten van de Stichting waarin zij haar instemming hiermee betuigtvakgroep interne geneeskunde.
2.13 Eisers maken aanspraak op de onder 1.1 genoemde bedragen. Door de vorming van één maatschap is ook voldaan aan de adviezen van J en onjuist is dus dat de problemen niet verder zijn aangepakt. De chirurgen Eisers hebben begeleiding gekregen van dr. K.. Dit heeft geleid tot regelmatig vakgroepoverleg en tot verbetering van de onderlinge samenwerking. Er zijn belangrijke stappen gezet tot verhoging van de kwaliteit van de zorg. Dit is ook tijdens visitatie geconstateerd. Van, bij het aantreden van de huidige voorzitter van de rvb gebleken, “manifeste samenwerkingsproblemen binnen de vakgroep chirurgie” was dan ook geen sprake. Op diens verzoek heeft dr. K. – integendeel – zijn begeleiding gestaakt. Juist is wel dat de voorzitter van de rvb al vanaf februari 2009 heeft aangedrongen op vertrek van xxxxx, aanvankelijk op grond van een “imagoprobleem” en later wegens het verwijt van “vakinhoudelijk disfunctioneren”. Xxxxx heeft de juistheid van dit een en ander steeds bestreden. Tot grote teleurstelling van eiser bleek tijdens een maatschapsvergadering van 15 juni 2009 dat bij zijn collega’s weinig bereidheid bestond hem te ondersteunen bij zijn gesprekken met de voorzitter van de rvb. Dit gebrek aan bereidheid hield echter volgens de collega’s van eiser, desgevraagd, geen verband met twijfels over technische vaardigheden van eiser. In een kort briefje van 26 juni 2009 heeft de voorzitter van de maatschap aan de rvb en het stafbestuur bericht dat de maatschap tot de conclusie is gekomen dat “er geen wederzijds vertrouwen is” tussen eiser en de andere maten. Redenen zijn daarvoor niet genoemd. Consequenties zijn daaraan ook niet verbonden. In de notulen van de maatschapvergadering van 7 oktober 2009 is vermeld dat in de toekomst geen ruimte meer bestaat voor eiser binnen de maatschap en dat er geen problemen zijn rond zijn technisch functioneren. De raadsman van eiser heeft bij brief van 29 november 2009 bij de Stichting aangedrongen op duidelijkheid. Deze brief is onbeantwoord gelaten. Dat geldt ook voor een brief van 26 november 2009. Op 10 januari 2010 heeft een gesprek met de voorzitter van de rvb plaatsgevonden, die vervolgens op 26 januari 2010 per sms aan xxxxx heeft laten weten te willen spreken over zijn “disfunctioneren” in verband waarmee hij “per heden op non-actief” werd gesteld. Op verzoek van de raadsman van eiser is deze schorsing ingetrokken.
2.4 Eiser is vervolgens op verzoek van de rvb niet betrokken geweest bij de visitatie in december 2009. Dat is ook opgevallen aan de Visitatiecommissie, die daarvan niet op de hoogte was gesteld. Deze commissie heeft geadviseerd dat de situatie met betrekking tot eiser binnen een acceptabele termijn (van drie maanden) moet zijn opgelost, omdat anders een onhoudbare en onwerkbare toestand ontstaat. Toen aan eiser bleek dat de Visitatiecommissie niet over zijn gegevens beschikte, heeft hij op 19 januari 2010 telefonisch contact opgenomen met een van de leden van deze commissie. Hij heeft dit op 21 januari 2010 aan de maatschap meegedeeld. Op 22 januari 2010 heeft hij het op 19 januari besprokene aan de commissie bevestigd. Volgens de Stichting heeft het contact dat eiser met de commissie heeft opgenomen, ertoe geleid, dat de visitatiecommissie de beslissing tot het toekennen daarmee ten laste van het predicaat “kwaliteitsvisitatie” heeft aangehouden en dat afbreuk is gedaan aan C conservatoir beslag laten leggen onder de positieve indruk die de vakgroep tijdens de visitatie heeft gemaaktRabobank.
2.5 In de periode van juni 2009 tot eind januari 2010 heeft xxxxx normaal zijn werkzaamheden verricht. Er is enig overleg geweest over (de voorwaarden verbonden aan) zijn mogelijke vertrek, doch overeenstemming daarover kon niet worden bereikt.
2.6 Bij brief van 28 januari 2010 is xxxxx uitgenodigd voor een gesprek in verband met het voornemen de toelating op te zeggen. Aan deze uitnodiging heeft eiser gevolg gegeven. Daarop is de reeds genoemde brief van 1 februari 2010 gevolgd.
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
Samenvatting van het geschil. 2.1 Eiser Verweerder, geboren op xxx, is sedert op 1 januari 2002 werkzaam mei 2011 in dienst getreden van het M. in de functie van chirurg. Het M. is in 2017 in financiële problemen komen te verkeren. Een aantal partnerziekenhuizen in de regio heeft om een faillissement af te wenden capaciteit en personeel overgenomen. Het ziekenhuis heeft op 1 oktober 2017 twaalf medisch specialisten van het M. overgenomen, onder wie vier chirurgen. Verweerder is een van die chirurgen. Het ziekenhuis heeft met verweerder en met de andere drie chirurgen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Het laatstgenoten loon van verweerder bedraagt € 11.941,- bruto per maand, exclusief emolumenten. Verweerder werkt in het ziekenhuis als algemeen en gastro- enterologisch chirurg (GE-chirurg). De andere drie chirurgen zijn mamma-chirurgen. Praktisch is verweerder na zijn indiensttreding van het ziekenhuis een aanzienlijk deel van de tijd (80 %) in het M. blijven werken.
2.2 In het ziekenhuis zijn de vrijgevestigde medisch specialisten, waaronder leden van de vakgroep Chirurgie, verenigd in het Coöperatief Medisch Specialistisch Bedrijf N. U.A. (hierna: MSB). Het ziekenhuis en het MSB hebben in 2015 en in 2017 samenwerkingsovereenkomsten gesloten. Uit de overeenkomsten blijkt dat het ziekenhuis alle medische behandelingen die tot de vakgebieden van de leden van het MSB behoren, exclusief aan het MSB heeft uitbesteed (hierna: het exclusiviteitsbeding). Verweerder is, als medisch specialist voor heelkunde in loondienst, geen lid van het MSB.
2.3 In een brief van de beide ziekenhuizen vakgroep Chirurgie van 11 december 2017 aan de leden van het bestuur van het MSB en de RvB van het ziekenhuis staat:
2.4 Tijdens een overleg op 19 december 2017 tussen de RvB, de vakgroep Chirurgie en het bestuur van het MSB is besproken dat de integratie met professionele ondersteuning dient te gebeuren en dat er werkinhoudelijke en zakelijke kaders moeten worden afgesproken. Verder wordt aangegeven dat eind 2018 de balans wordt opgemaakt: “Aan de hand van de Stichting. Hij is destijds toegetreden tot Logex gegevens
2.5 In notulen van een maatschap met drie andere chirurgen in een van de toen nog zelfstandige en later gefuseerde ziekenhuizen. Met ingang van 1 januari 2008 zijn de maatschappen chirurgie in beide ziekenhuizen opgegaan in één maatschap.
2.2 Bij brief van 1 februari 2010 heeft de voorzitter van de rvb van de stichting aan eiser de toelatingsovereenkomst opgezegd wegens dringende redenen met onmiddellijke ingang. Het voornemen daartoe is op 28 januari 2010 aan eiser kenbaar gemaakt. In de brief is als grond voor de opzegging vermeld: de vertrouwensbreuk tussen eiser en zijn collega’s. Dit is al volgt toegelichtvakgroepvergadering staat onder andere:
a) reeds in 2005 hebben de collega’s 2.6 In het rapport “Toekomstvisie Vakgroep Chirurgie” van eiser het vertrouwen in hem opgezegd;
b) via xxxx heeft een Advies- en Begeleidingscommissie van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvHhierna: de Adviescommissie) is dr. I. aangewezen als onderzoeker, die in zijn rapport tot de conclusie komt dat er een ernstige en zeer risicovolle situatie bestond die niet zo kon voortduren en dat gewerkt moest worden aan herstel van vertrouwen;
c) daartoe is opdracht gegeven aan de chirurg X., uit wiens eindrapport blijkt dat een patstelling is ontstaan, waardoor geen verbetering meer viel te verwachten, hetgeen heeft geleid tot het advies de relatie met xxxxx te verbreken;
d) de problematiek is evenwel niet aangepakt, mede als gevolg van het overlijden van een van de chirurgen en van de in het ziekenhuis ontstane problemen van bestuurlijke en financiële aard;
e) de samenwerkingsproblemen zijn blijven bestaan en door de voorzitter van de rvb met xxxxx besproken op 7 april, 27 mei en 25 juni 2009;
f) bij brief van 26 juni 2009 heeft de vakgroep chirurgie nogmaals uitgesproken dat geen vertrouwen meer in eiser bestaat, welke brief ook aan het stafbestuur is gericht;
g) de visitatiecommissie heeft in haar rapport van eind 2009 geadviseerd dat de problematiek met eiser binnen een acceptabele termijn moet zijn opgelost omdat anders een onduidelijke en onwerkbare situatie ontstaat;
h) in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg binnen de instelling acht de rvb de vertrouwenbreuk tussen eiser en zijn collega’s een ernstige en risicovolle situatie die “geen dag langer” kan voortbestaan;
i) xxxxx stelt zijn collega’s en het ziekenhuis verantwoordelijk voor de problemen in de samenwerking en ziet niet in dat hij het goed functioneren van de vakgroep belemmert en daarmee de kwaliteit van de patiëntenzorg in gevaar brengt.
2.3 Eiser betwist allereerst dat een vertrouwenbreuk tussen hem en zijn collega’s een grond voor opzegging van de toelatingsovereenkomst oplevert. Voorts betwist hij dat zijn collega’s in 2005 het vertrouwen in hem hebben opgezegd. Hij erkent, mede op basis van een brief van 24 februari 2005 van een van zijn collega’s, dat discussie was ontstaan over zijn functioneren. Hij wijst erop dat het rapport van dr. I. ook positieve berichten over hem bevat. Wat het rapport X. betreft wijst eiser erop dat hij bij brief van 1 juni 2006 alsnog heeft ingestemd met de voorstellen tot verdeling van specifieke aandachtsgebieden, zoals ook blijkt uit een brief van 17 juli 2006 van de Stichting waarin zij haar instemming hiermee betuigt. Door de vorming van één maatschap is ook voldaan aan de adviezen van J en onjuist is dus dat de problemen niet verder zijn aangepakt. De chirurgen hebben begeleiding gekregen van dr. K.. Dit heeft geleid tot regelmatig vakgroepoverleg en tot verbetering van de onderlinge samenwerking. Er zijn belangrijke stappen gezet tot verhoging van de kwaliteit van de zorg. Dit is ook tijdens visitatie geconstateerd. Van, bij het aantreden van de huidige voorzitter van de rvb gebleken, “manifeste samenwerkingsproblemen binnen de vakgroep chirurgie” was dan ook geen sprake. Op diens verzoek heeft dr. K. – integendeel – zijn begeleiding gestaakt. Juist is wel dat de voorzitter van de rvb al vanaf februari 2009 heeft aangedrongen op vertrek van xxxxx, aanvankelijk op grond van een “imagoprobleem” en later wegens het verwijt van “vakinhoudelijk disfunctioneren”. Xxxxx heeft de juistheid van dit een en ander steeds bestreden. Tot grote teleurstelling van eiser bleek tijdens een maatschapsvergadering van 15 juni 2009 dat bij zijn collega’s weinig bereidheid bestond hem te ondersteunen bij zijn gesprekken met de voorzitter van de rvb. Dit gebrek aan bereidheid hield echter volgens de collega’s van eiser, desgevraagd, geen verband met twijfels over technische vaardigheden van eiser. In een kort briefje van 26 juni 2009 heeft de voorzitter van de maatschap aan de rvb en het stafbestuur bericht dat de maatschap tot de conclusie is gekomen dat “er geen wederzijds vertrouwen is” tussen eiser en de andere maten. Redenen zijn daarvoor niet genoemd. Consequenties zijn daaraan ook niet verbonden. In de notulen van de maatschapvergadering van 7 oktober 2009 is vermeld dat in de toekomst geen ruimte meer bestaat voor eiser binnen de maatschap en dat er geen problemen zijn rond zijn technisch functioneren. De raadsman van eiser heeft bij brief van 29 november 2009 bij de Stichting aangedrongen op duidelijkheid. Deze brief is onbeantwoord gelaten. Dat geldt ook voor een brief van 26 november 2009. Op 10 januari 2010 heeft een gesprek met de voorzitter van de rvb plaatsgevonden, die vervolgens op 26 januari 2010 per sms aan xxxxx heeft laten weten te willen spreken over zijn “disfunctioneren” in verband waarmee hij “per heden op non-actief” werd gesteld. Op verzoek van de raadsman van eiser is deze schorsing ingetrokken.
2.4 Eiser is vervolgens op verzoek van de rvb niet betrokken geweest bij vakgroep Chirurgie onderzoek gedaan naar, kort samengevat, de visitatie in december 2009gevolgen voor de vakgroep Chirurgie van de komst van vier chirurgen en de integratie van die chirurgen. Dat is ook opgevallen aan Enkele adviezen luiden:
2.7 Het ziekenhuis heeft met de Visitatiecommissie, die daarvan niet Vereniging Medische Staf van het ziekenhuis (VMS) en het MSB afspraken gemaakt met het oog op de hoogte was gesteld. Deze commissie heeft geadviseerd dat integratie van onder meer de situatie met betrekking tot eiser binnen een acceptabele termijn (van drie maanden) moet zijn opgelost, omdat anders een onhoudbare en onwerkbare toestand ontstaat. Toen aan eiser bleek dat de Visitatiecommissie niet over zijn gegevens beschikte, heeft hij op 19 januari 2010 telefonisch contact opgenomen met een van de leden van deze commissie. Hij heeft dit op 21 januari 2010 aan de maatschap meegedeeld. Op 22 januari 2010 heeft hij het op 19 januari besprokene aan de commissie bevestigd. Volgens de Stichting heeft het contact dat eiser met de commissie heeft opgenomen, ertoe geleid, dat de visitatiecommissie de beslissing tot het toekennen vier van het predicaat M. overgenomen chirurgen in het MSB. De afspraken zijn beschreven in een document van 22 februari 2018 (hierna: het inbeddingsdocument) dat is ondertekend op 28 juni 2018. In dit document staat onder andere: “kwaliteitsvisitatie” heeft aangehouden en dat afbreuk is gedaan aan de positieve indruk die de vakgroep tijdens de visitatie heeft gemaakt.
2.5 In de periode Aanleiding/huidige stand van juni 2009 tot eind januari 2010 heeft xxxxx normaal zijn werkzaamheden verricht. Er is enig overleg geweest over (de voorwaarden verbonden aan) zijn mogelijke vertrek, doch overeenstemming daarover kon niet worden bereikt.
2.6 Bij brief van 28 januari 2010 is xxxxx uitgenodigd voor een gesprek in verband met het voornemen de toelating op te zeggen. Aan deze uitnodiging heeft eiser gevolg gegeven. Daarop is de reeds genoemde brief van 1 februari 2010 gevolgd.zaken
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
Samenvatting van het geschil. 2.1 Eiser Eiser, thans 61 jaar oud, is sedert 1 januari 2002 werkzaam augustus 1985 als medisch specialist voor heelkunde (eerste) orthopeed verbonden aan het ziekenhuis van verweerster. Tussen partijen is een toelatingsovereenkomst gesloten. Xxxxx werkt in een van de beide ziekenhuizen van de Stichting. Hij is destijds toegetreden tot een maatschap met drie andere chirurgen in een van de toen nog zelfstandige en later gefuseerde ziekenhuizenmaatschapsverband. Met ingang van 1 januari augustus 2008 werkt hij voor 50% in het zelfstandig behandelcentrum “F.” te Y..
2.2 Bij uitspraak van 27 mei 2008 heeft het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam (RTG) eiser een waarschuwing opgelegd wegens onvoldoende dossiervorming en gebrekkige informatie aan de betrokken patiënte. Bij uitspraken van 9 maart 2010 heeft het RTG eiser in twee zaken berispt wegens tekortkomingen in informatieverstrekking aan patiënten, in postoperatieve zorg en in dossiervorming. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of xxxxx verweerster (tijdig) op de hoogte heeft gesteld van de desbetreffende klachten en de datum van de uitspraken. Toen de uitspraken bekend werden en aan verweerster om commentaar werd gevraagd, heeft zij met eiser, die toen in het buitenland verbleef, overleg gepleegd. De (eenhoofdige) raad van bestuur heeft besloten dat eiser geen rugingrepen meer zou mogen verrichten in afwachting van een onderzoek naar zijn functioneren als orthopeed. Dit is hem bij brief van 15 maart 2010 meegedeeld. De andere leden van de maatschappen chirurgie vakgroep orthopedie waren het hiermee eens. Verweerster heeft naar buiten bekend gemaakt dat een onderzoek zou worden ingesteld en dat eiser in beide ziekenhuizen opgegaan in één maatschapafwachting daarvan geen rugingrepen zou doen. Ook is de Inspectie voor de Gezondheidszorg op de hoogte gesteld.
2.2 2.3 Partijen zijn het, nadat enkele bezwaren van xxxxx waren weggenomen, in beginsel eens geworden over een onderzoeksopdracht aan een commissie waarvan twee leden zijn benoemd op advies van de NOV, de beroepsvereniging van eiser. De voorzitter van deze commissie was een jurist met relevante ervaring in de zorg. De raad van bestuur heeft kenbaar gemaakt aan de commissie dat hem meer signalen hebben bereikt die vragen oproepen over de organisatie en de kwaliteit van het medisch handelen van eiser. Op 7 juni 2010 heeft xxxxx, bijgestaan door zijn gemachtigde, met de commissie gesproken over haar bevindingen. Op 21 juni 2010 is het rapport in concept gereed gekomen en door de commissie voor commentaar aan eiser gezonden. Bij brief van 5 juli 2010 heeft eiser op het rapport gereageerd met een groot aantal bezwaren. Op 8 juli 2010 heeft de commissie haar rapport uitgebracht. De conclusies luiden, samengevat, als volgt. - De indicatiestellingen voor rugingrepen en de voorbereiding daarvan zijn beneden de maat. - De behandeling draagt in vele gevallen het karakter van een experiment. De Dynesys- methode is omstreden maar wordt herhaaldelijk toegepast. De vaardigheid van eiser hiermee is kwestieus. - De verslaggeving is summier en ver beneden de maat. De wijze van communicatie met patiënten is beneden de maat. Xxxxx is een harde werker, maar hij gunt zich geen tijd patiënten adequaat voor te lichten. - De samenwerking met medische specialisten is goed, maar die met fysiotherapeuten laat te wensen over. De solistische werkwijze van xxxxx heeft tot gevolg dat van opleiding en begeleiding van collega’s weinig terechtkomt. Xxxxx laat zich niet aanspreken op mogelijk verkeerde gevolgen van de behandeling. Zijn wijze van werken en beperkte verslaglegging vormen een risico voor het ziekenhuis.
2.4 Bij brief van 1 februari juni 2010 heeft de gemachtigde van xxxxx verweerster gesommeerd de op non-actiefstelling van eiser onmiddellijk te beëindigen en de onderzoekscommissie te ontbinden en een persbericht te doen uitgaan om de goede naam van eiser te herstellen. Op 24 juni 2010 heeft eiser een kort geding bij het Scheidsgerecht aanhangig gemaakt. De fungerend voorzitter van het Scheidsgerecht heeft de vorderingen van eiser tot het treffen van daartoe strekkende voorlopige voorzieningen bij vonnis van 6 juli 2010 afgewezen.
2.5 Bij brief van 9 juli 2010 heeft de voorzitter van de rvb raad van bestuur het rapport van de stichting commissie aan eiser xxxxx gezonden met de toelatingsovereenkomst opgezegd wegens dringende redenen met onmiddellijke ingang. Het voornemen daartoe is op 28 januari 2010 aan eiser kenbaar gemaakt. In de brief is als grond voor de opzegging vermeld: de vertrouwensbreuk tussen eiser en zijn collega’s. Dit is al volgt toegelicht:
a) reeds in 2005 hebben de collega’s van eiser mededeling dat xxxxx daarover nog moet worden gehoord, doch dat het vertrouwen in hem opgezegd;
b) via de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) is dr. I. aangewezen als onderzoeker, die in zijn rapport tot de conclusie komt dat er een ernstige en zeer risicovolle situatie bestond die niet zo kon voortduren en dat gewerkt moest worden aan herstel van vertrouwen;
c) daartoe is opdracht gegeven aan de chirurg X., uit wiens eindrapport blijkt dat een patstelling is ontstaan, waardoor geen verbetering meer viel te verwachten, hetgeen heeft geleid tot het advies de relatie met xxxxx te verbreken;
d) de problematiek is evenwel niet aangepakt, mede als gevolg van het overlijden van een voorlopig standpunt van de chirurgen en raad van de in het ziekenhuis ontstane problemen van bestuurlijke en financiële aard;
e) de samenwerkingsproblemen zijn blijven bestaan en door de voorzitter van de rvb met xxxxx besproken op 7 april, 27 mei en 25 juni 2009;
f) bij brief van 26 juni 2009 heeft de vakgroep chirurgie nogmaals uitgesproken bestuur is dat geen vertrouwen meer in eiser bestaat, welke brief ook aan het stafbestuur is gericht;
g) de visitatiecommissie heeft in haar rapport van eind 2009 geadviseerd dat de problematiek met eiser binnen een acceptabele termijn moet zijn opgelost omdat anders een onduidelijke en onwerkbare situatie ontstaat;
h) in verband met zijn verantwoordelijkheid “voor de kwaliteit van de zorg binnen de instelling acht de rvb de vertrouwenbreuk tussen eiser en zijn collega’s een ernstige en risicovolle situatie die “geen dag langer” kan voortbestaan;
i) xxxxx stelt zijn collega’s en het ziekenhuis verantwoordelijk voor de problemen in de samenwerking en ziet niet in dat hij het goed functioneren van de vakgroep belemmert en daarmee de kwaliteit van de patiëntenzorg in gevaar brengt.
2.3 Eiser betwist allereerst dat een vertrouwenbreuk tussen hem en zijn collega’s een grond voor opzegging voortzetting van de toelatingsovereenkomst oplevertgeen basis lijkt te bestaan”. Voorts betwist hij dat Op 12 juli 2010 heeft de bijeenkomst plaatsgevonden waarbij eiser is gehoord. Daarvan zijn collega’s in 2005 door eiser en verweerster verslagen gemaakt die op een aantal punten niet eensluidend zijn. Partijen verschillen van mening over de gemaakte afspraken. Xxxxx is het vertrouwen in hem hebben opgezegd. Hij erkent, mede op basis niet eens met de methode van een brief onderzoek van 24 februari 2005 de commissie en met de oordelen van een van zijn collega’s, dat discussie was ontstaan de commissie over zijn functioneren. Hij wijst erop dat het rapport van dr. I. ook positieve berichten over hem bevat. Wat het rapport X. betreft wijst eiser erop dat hij bij brief van 1 juni 2006 alsnog heeft ingestemd met de voorstellen tot verdeling van specifieke aandachtsgebieden, zoals ook blijkt uit een brief van 17 .
2.6 Op 13 juli 2006 van de Stichting waarin zij haar instemming hiermee betuigt. Door de vorming van één maatschap is ook voldaan aan de adviezen van J en onjuist is dus dat de problemen niet verder zijn aangepakt. De chirurgen hebben begeleiding gekregen van dr. K.. Dit heeft geleid tot regelmatig vakgroepoverleg en tot verbetering van de onderlinge samenwerking. Er zijn belangrijke stappen gezet tot verhoging van de kwaliteit van de zorg. Dit is ook tijdens visitatie geconstateerd. Van, bij het aantreden van de huidige voorzitter van de rvb gebleken, “manifeste samenwerkingsproblemen binnen de vakgroep chirurgie” was dan ook geen sprake. Op diens verzoek heeft dr. K. – integendeel – zijn begeleiding gestaakt. Juist is wel dat de voorzitter van de rvb al vanaf februari 2009 heeft aangedrongen op vertrek van xxxxx, aanvankelijk op grond van een “imagoprobleem” en later wegens het verwijt van “vakinhoudelijk disfunctioneren”. Xxxxx heeft de juistheid van dit een en ander steeds bestreden. Tot grote teleurstelling van eiser bleek tijdens een maatschapsvergadering van 15 juni 2009 dat bij zijn collega’s weinig bereidheid bestond hem te ondersteunen bij zijn gesprekken met de voorzitter van de rvb. Dit gebrek aan bereidheid hield echter volgens de collega’s van eiser, desgevraagd, geen verband met twijfels over technische vaardigheden van eiser. In een kort briefje van 26 juni 2009 2010 heeft de voorzitter van de maatschap raad van bestuur aan eiser geschreven dat hij de door de commissie beoordeelde status in kopie krijgt toegestuurd. De voorzitter deelde in deze brief mee niet te twijfelen aan de rvb deskundigheid van de commissie en aan de conclusies in het stafbestuur bericht dat rapport. Op grond daarvan en van andere onvoorziene omstandigheden, zoals de maatschap tot de conclusie is gekomen dat “er geen wederzijds vertrouwen is” tussen eiser uitspraken van het RTG en de andere maten. Redenen zijn daarvoor niet genoemd. Consequenties zijn daaraan ook niet verbonden. In de notulen klachten van patiënten, achtte hij voortzetting van de maatschapvergadering van 7 oktober 2009 is vermeld dat toelatingsovereenkomst niet mogelijk. Xxxxx werd in de toekomst geen ruimte meer bestaat voor eiser binnen gelegenheid gesteld over de maatschap en dat er geen problemen zijn rond zijn technisch functionerenopzegging daarvan te worden gehoord. De raadsman van eiser heeft bij brief van 29 november 2009 bij de Stichting aangedrongen op duidelijkheid. Deze brief is onbeantwoord gelaten. Dat geldt ook voor Xxxxx liet in een brief van 26 november 2009zijn raadsman van 14 juli 2010 weten dat hij zich verzette tegen het niet- nakomen van de gemaakte afspraken. Bij brief van 19 juli 2010 volgde een reactie op het voornemen tot opzegging. Xxxxx handhaafde zijn bezwaren tegen het rapport van de commissie en achtte het verwerpelijk dat die bezwaren niet serieus werden genomen. Hij verklaarde zich bereid afspraken te maken over verbetering van de patiëntenzorg en betwistte de gronden van de opzegging, met name het ontbreken van zijn medische bekwaamheid en het gebrek aan samenwerking binnen het ziekenhuis
2.7 Op 10 januari 29 juli 2010 heeft verweerster een gesprek persconferentie belegd waarin de belangrijkste conclusies van het onderzoek bekend zijn gemaakt. Verweerster is voorbijgegaan aan het verzoek van eiser hiermee te wachten.
2.8 Op 2 augustus 2010 heeft verweerster de toelatingsovereenkomst met eiser met onmiddellijke ingang opgezegd op grond van zowel gewichtige als dringende redenen. Bij brief van 12 augustus 2010 heeft de gemachtigde van eiser de redenen van opzegging gemotiveerd betwist.
2.9 Eiser heeft de door de onderzoekscommissie beoordeelde dertien dossiers voorgelegd aan twee deskundigen, dr. G. en prof. dr. H., die ieder afzonderlijk hun oordeel daarover hebben gegeven. Dr. G. oordeelt dat eiser de juiste keuzes heeft gemaakt, deze goed heeft gedocumenteerd en met de voorzitter patiënt heeft besproken, en de operaties “lege artis” heeft uitgevoerd. Hij neemt afstand van de rvb plaatsgevondenkwalificatie “experimenteel” voor de Dynesys-systematiek. Volgens prof. H. is de diagnostiek van eiser adequaat, die vervolgens op 26 januari 2010 per sms is lichamelijk onderzoek standaard verricht, evenals regulier röntgenonderzoek, is in alle gevallen van indicatiestelling tot operatie aan xxxxx heeft laten weten te willen spreken over de basisvoorwaarden voldaan en zijn bij indicatiestelling voor specifieke operatieve ingrepen logische keuzes gemaakt. Hij is geen “disfunctionerenexperimentele” in verband waarmee hij “per heden op non-actief” werd gesteld. Op verzoek ingrepen tegengekomen, ook niet bij gebruik van de raadsman van eiser is deze schorsing ingetrokkenDynesys- methodiek. De dossiervorming zou verbeterd kunnen worden.
2.4 Eiser is vervolgens op verzoek van de rvb niet betrokken geweest bij de visitatie in december 2009. Dat is ook opgevallen aan de Visitatiecommissie, die daarvan niet op de hoogte was gesteld. Deze commissie heeft geadviseerd dat de situatie met 2.10 Met betrekking tot het “Dynesys-systeem” heeft eiser binnen een acceptabele termijn (groot aantal producties overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat geen sprake is van drie maanden) moet zijn opgelost, omdat anders een onhoudbare en onwerkbare toestand ontstaat. Toen aan eiser bleek dat de Visitatiecommissie niet over zijn gegevens beschikte, heeft hij op 19 januari 2010 telefonisch contact opgenomen met een van de leden van deze commissieexperimentele behandelmethode. Hij heeft dit op 21 januari 2010 aan de maatschap meegedeelddaarnaast een advies van prof. Op 22 januari 2010 heeft hij het op 19 januari besprokene aan dr. ir. I. overgelegd waarin deze concludeert dat de commissie bevestigd. Volgens de Stichting heeft het contact dat eiser met de commissie heeft opgenomen, ertoe geleid, niet tot duidelijke en significante uitspraken is gekomen en dat de visitatiecommissie de beslissing tot het toekennen van het predicaat “kwaliteitsvisitatie” heeft aangehouden gevolgde methodiek aanvechtbaar is, omdat tussen proces en dat afbreuk uitkomst nauwelijks een waarneembaar onderscheid is gedaan aan de positieve indruk die de vakgroep tijdens de visitatie heeft gemaakt.
2.5 In de periode van juni 2009 tot eind januari 2010 heeft xxxxx normaal zijn werkzaamheden verricht. Er is enig overleg geweest over (de voorwaarden verbonden aan) zijn mogelijke vertrek, doch overeenstemming daarover kon niet worden bereikt.
2.6 Bij brief van 28 januari 2010 is xxxxx uitgenodigd voor een gesprek in verband met het voornemen de toelating op te zeggen. Aan deze uitnodiging heeft eiser gevolg gegeven. Daarop is de reeds genoemde brief van 1 februari 2010 gevolgd.
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
Samenvatting van het geschil. 2.1 Eiser De stichting houdt een instelling (“D.”) in stand, die is sedert 1 januari 2002 werkzaam als medisch specialist voor heelkunde gebaseerd op antroposofische grondslag. De stichting is in een de huidige vorm ontstaan na diverse grotere en kleinere fusies in de afgelopen dertien jaren. Zij biedt zorg op het terrein van de beide ziekenhuizen geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en op het terrein van de Stichtingzorg voor verstandelijk beperkten (VGZ). De fusies zijn voornamelijk door financiële crises tot stand gekomen. Bij de laatste crisis, in 2014/2015, is onder meer de raad van bestuur vervangen door een bestuurder a.i. Op basis van een reddingsplan heeft de stichting een overeenkomst gesloten met de J. (hierna: J.) voor het onderdeel GGZ binnen D., en wel voor een periode van in elk geval één tot twee jaar. J. xxxxxx op als “hoofdaannemer” voor zorgverzekeraars die aan haar, X., opdracht verlenen tot het verlenen van diensten op het gebied van de GGZ. De stichting levert in “onderaanneming” diensten op dit vlak ten behoeve van J.. Ter ondersteuning van deze diensten van de stichting heeft X. enkele medewerkers gedetacheerd bij D. Deze medewerkers vervullen (sleutel)functies bij de GGZ.
2.2 Met een e-mail van 3 september 2015 heeft de toenmalige voorzitter van de RvT aan de CCR bericht dat een nieuwe RvT zou worden samengesteld. Op 6 oktober 2015 heeft die voorzitter aan de CCR bericht dat de formateur van de nieuw te vormen RvT, G., vier bij name genoemde personen, onder wie zijzelf, voorstelt als te benoemen lid van de nieuwe RvT. De CCR heeft hierover een positief advies uitgebracht. Op 28 oktober 2015 heeft de RvT in zijn toenmalige samenstelling conform dit voorstel de voorgestelde personen benoemd en zijn de leden van die “oude” RvT afgetreden, met uitzondering van F., die zitting heeft genomen in de nieuwe RvT. Het vijfde lid van de RvT is conform artikel 16 van de statuten van de stichting op 11 februari 2016 benoemd op (bindende) voordracht van de CCR.
2.3 Verzoekers stellen, samengevat, het volgende.
(1) De werving van vier nieuwe leden van de RvT heeft, in strijd met artikel 4.2 lid 8 van de Code, niet “op openbare wijze” heeft plaatsgevonden. De CCR heeft dit met een brief van 23 november 2015 onder de aandacht van de RvT gebracht. Met zijn brief van 3 december 2015 heeft de RvT te kennen gegeven dat het klopt dat er geen openbare werving heeft plaatsgevonden, maar dat dit is gebeurd omdat er een noodsituatie was. Het is echter de vraag of artikel 4.2 lid 8 van de Code buiten werking kan worden gesteld. Er was geen noodsituatie, en van een mogelijk dreigend gezagsvacuüm is niet gebleken. De nodige besluiten om de crisis het hoofd te bieden waren immers al genomen. Niet is gebleken dat een openbare wervingsprocedure in de weg zou hebben gestaan aan een adequate aanpak van de crisis. Openbare werving van nieuwe leden van een raad van toezicht is een cruciaal beginsel van de Code, dat binnen een organisatie niet alleen behoeft te worden toegepast in tijden van rust en orde. Zeker in de situatie waarin de CCR en de ondernemingsraad het vertrouwen in de zittende RvT hadden opgezegd wegens gebleken incompetentie, dient dit beginsel te worden toegepast.
(2) De benoeming van F. is in strijd met de artikelen 4.4 en 4.5 van de Code. Hij is destijds toegetreden tot een maatschap met drie andere chirurgen in een per 1 mei 2010 benoemd als lid van de toen nog zelfstandige RvT (in de oude samenstelling) en later gefuseerde ziekenhuizenis als enige teruggekeerd in de nieuwe RvT. F. is bij J. in dienst als hoofd onderzoek en opleiding en als opleider psychiatrie. Met ingang van 1 januari 2008 zijn de maatschappen chirurgie in beide ziekenhuizen opgegaan in één maatschap.
2.2 Bij brief van 1 februari 2010 heeft de voorzitter Als lid van de rvb RvT van de stichting is hij echter medeverantwoordelijk voor het toezicht op het beleid van de stichting en daarmee ook op de uitvoering van de overeenkomst en de verdere samenwerking met J. De combinatie van functies van F. xxxxx het risico in zich dat hij niet onafhankelijk en kritisch kan opereren. De CCR heeft zijn zorg hierover op 11 november 2015 voorgelegd aan eiser de toelatingsovereenkomst opgezegd wegens dringende redenen met onmiddellijke ingang. Het voornemen daartoe is op 28 januari 2010 aan eiser kenbaar gemaakt. In de brief is als grond voor de opzegging vermeld: de vertrouwensbreuk tussen eiser en zijn collega’s. Dit is al volgt toegelicht:
a) reeds in 2005 hebben de collega’s van eiser het vertrouwen in hem opgezegd;
b) via de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) is dr. I. aangewezen als onderzoekerRvT, die in zijn rapport tot de conclusie komt dat er een ernstige en zeer risicovolle situatie bestond die niet zo kon voortduren en dat gewerkt moest worden aan herstel van vertrouwen;
c) daartoe is opdracht gegeven aan de chirurg X., uit wiens eindrapport blijkt dat een patstelling is ontstaan, waardoor geen verbetering meer viel te verwachten, hetgeen hierop heeft geleid tot het advies de relatie gereageerd met xxxxx te verbreken;
d) de problematiek is evenwel niet aangepakt, mede als gevolg van het overlijden van een van de chirurgen en van de in het ziekenhuis ontstane problemen van bestuurlijke en financiële aard;
e) de samenwerkingsproblemen zijn blijven bestaan en door de voorzitter van de rvb met xxxxx besproken op 7 april, 27 mei en 25 juni 2009;
f) bij brief van 26 juni 2009 heeft de vakgroep chirurgie nogmaals uitgesproken dat geen vertrouwen meer in eiser bestaat, welke brief ook aan het stafbestuur is gericht;
g) de visitatiecommissie heeft in haar rapport van eind 2009 geadviseerd dat de problematiek met eiser binnen een acceptabele termijn moet zijn opgelost omdat anders een onduidelijke en onwerkbare situatie ontstaat;
h) in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg binnen de instelling acht de rvb de vertrouwenbreuk tussen eiser en zijn collega’s een ernstige en risicovolle situatie die “geen dag langer” kan voortbestaan;
i) xxxxx stelt zijn collega’s en het ziekenhuis verantwoordelijk voor de problemen in de samenwerking en ziet niet in dat hij het goed functioneren van de vakgroep belemmert en daarmee de kwaliteit van de patiëntenzorg in gevaar brengt.
2.3 Eiser betwist allereerst dat een vertrouwenbreuk tussen hem en zijn collega’s een grond voor opzegging van de toelatingsovereenkomst oplevert. Voorts betwist hij dat zijn collega’s in 2005 het vertrouwen in hem hebben opgezegd. Hij erkent, mede op basis van een brief van 24 februari 2005 van een van zijn collega’s, dat discussie was ontstaan over zijn functioneren. Hij wijst erop dat het rapport van dr. I. ook positieve berichten over hem bevat. Wat het rapport X. betreft wijst eiser erop dat hij bij brief van 1 juni 2006 alsnog heeft ingestemd met de voorstellen tot verdeling van specifieke aandachtsgebieden, zoals ook blijkt uit een brief van 17 juli 2006 november 2015. Deze kwestie is des te nijpender nu na een reorganisatie de feitelijke bedrijfsvoering van de Stichting waarin zij haar instemming hiermee betuigt. Door GGZ-onderdelen van D. (inclusief de vorming bepaling van het inhoudelijke beleid en de controle op de uitvoering daarvan) voor een periode van in ieder geval één maatschap tot twee jaar in handen is ook voldaan aan gelegd van J. De directie van het GGZ-onderdeel van D. en de adviezen beleidsbepaling bij dit onderdeel zijn in handen van J en onjuist is dus dat de problemen niet verder zijn aangepakt. De chirurgen hebben begeleiding gekregen gedetacheerde medewerkers van dr. K.. Dit heeft geleid J. G. was overigens zelf van 12 februari 2004 tot regelmatig vakgroepoverleg en tot verbetering 1 februari 2012 lid van de onderlinge samenwerkingraad van commissarissen van J. De overeenkomst en de samenwerking met X. zijn voor de stichting ook essentieel voor het voortbestaan. Er zijn belangrijke stappen gezet tot verhoging Het belang van openbare werving, zoals de kwaliteit van de zorg. Dit is ook tijdens visitatie geconstateerd. VanCode voorschrijft, bij het aantreden van de huidige voorzitter van de rvb gebleken, “manifeste samenwerkingsproblemen binnen de vakgroep chirurgie” was dan ook geen sprakeevident. Op diens verzoek heeft dr. K. – integendeel – zijn begeleiding gestaakt. Juist Uit niets blijkt dat dit ooit een punt van overweging is wel dat de voorzitter van de rvb al vanaf februari 2009 heeft aangedrongen op vertrek van xxxxx, aanvankelijk op grond van een “imagoprobleem” en later wegens het verwijt van “vakinhoudelijk disfunctioneren”. Xxxxx heeft de juistheid van dit een en ander steeds bestreden. Tot grote teleurstelling van eiser bleek tijdens een maatschapsvergadering van 15 juni 2009 dat bij zijn collega’s weinig bereidheid bestond hem te ondersteunen bij zijn gesprekken met de voorzitter van de rvb. Dit gebrek aan bereidheid hield echter volgens de collega’s van eiser, desgevraagd, geen verband met twijfels over technische vaardigheden van eiser. In een kort briefje van 26 juni 2009 heeft de voorzitter van de maatschap aan de rvb en het stafbestuur bericht dat de maatschap tot de conclusie is gekomen dat “er geen wederzijds vertrouwen is” tussen eiser en de andere maten. Redenen zijn daarvoor niet genoemd. Consequenties zijn daaraan ook niet verbonden. In de notulen van de maatschapvergadering van 7 oktober 2009 is vermeld dat in de toekomst geen ruimte meer bestaat voor eiser binnen de maatschap en dat er geen problemen zijn rond zijn technisch functioneren. De raadsman van eiser heeft bij brief van 29 november 2009 bij de Stichting aangedrongen op duidelijkheid. Deze brief is onbeantwoord gelaten. Dat geldt ook voor een brief van 26 november 2009. Op 10 januari 2010 heeft een gesprek met de voorzitter van de rvb plaatsgevonden, die vervolgens op 26 januari 2010 per sms aan xxxxx heeft laten weten te willen spreken over zijn “disfunctioneren” in verband waarmee hij “per heden op non-actief” werd gesteld. Op verzoek van de raadsman van eiser is deze schorsing ingetrokkengeweest.
2.4 Eiser is vervolgens op verzoek van de rvb niet betrokken geweest bij de visitatie in december 2009. Dat is ook opgevallen aan de Visitatiecommissie, die daarvan niet op de hoogte was gesteld. Deze commissie heeft geadviseerd dat de situatie met betrekking tot eiser binnen een acceptabele termijn (van drie maanden) moet zijn opgelost, omdat anders een onhoudbare en onwerkbare toestand ontstaat. Toen aan eiser bleek dat de Visitatiecommissie niet over zijn gegevens beschikte, heeft hij op 19 januari 2010 telefonisch contact opgenomen met een van de leden van deze commissie. Hij heeft dit op 21 januari 2010 aan de maatschap meegedeeld. Op 22 januari 2010 heeft hij het op 19 januari besprokene aan de commissie bevestigd. Volgens de Stichting heeft het contact dat eiser met de commissie heeft opgenomen, ertoe geleid, dat de visitatiecommissie de beslissing tot het toekennen van het predicaat “kwaliteitsvisitatie” heeft aangehouden en dat afbreuk is gedaan aan de positieve indruk die de vakgroep tijdens de visitatie heeft gemaakt.
2.5 In de periode van juni 2009 tot eind januari 2010 heeft xxxxx normaal zijn werkzaamheden verricht. Er is enig overleg geweest over (de voorwaarden verbonden aan) zijn mogelijke vertrek, doch overeenstemming daarover kon niet worden bereikt.
2.6 Bij brief van 28 januari 2010 is xxxxx uitgenodigd voor een gesprek in verband met het voornemen de toelating op te zeggen. Aan deze uitnodiging heeft eiser gevolg gegeven. Daarop is de reeds genoemde brief van 1 februari 2010 gevolgd.
Appears in 1 contract
Samples: Governance Committee Decision
Samenvatting van het geschil. 2.1 Eiser Eiser, geboren op 3 augustus 1954, is sinds mei 1991 als cardioloog verbonden aan het door de Stichting geëxploiteerde B. Ziekenhuis (hierna ook: het ziekenhuis) te Y.. Op 31 januari 2000 hebben de Stichting en eiser een nieuwe toelatingsovereenkomst getekend. Xxxxx is sedert 1 januari 2002 juli 1991 werkzaam als medisch specialist voor heelkunde geweest in een maatschapverband en heeft deel uitgemaakt van de beide ziekenhuizen gezamenlijke maatschap met de disciplines cardiologie en inwendige geneeskunst. Op 18 juni 1995 is wegens uitbreiding van de Stichtingmaatschap een nieuwe maatschapovereenkomst tot stand gekomen. De maatschapovereenkomst gold tot 1 januari 2006 en is vanaf die datum voortgezet door de destijds in het ziekenhuis werkzame cardiologen. Xxxxx is van februari 2007 tot september 2008 voorzitter geweest van de aldus gevormde maatschap cardiologie. Hij is destijds toegetreden tot een maatschap met drie andere chirurgen in een tevens voorzitter geweest van de toen nog zelfstandige medische staf van het ziekenhuis.
2.2 Op 10 september 2008 heeft xxxxx aan zijn collega-maatschapleden, op dat moment de heren F. en later gefuseerde ziekenhuizenG., gemeld dat hij voor langere tijd wegens arbeidsongeschiktheid niet in staat zou zijn, zijn werkzaamheden te verrichten. Vanaf die datum heeft de maatschap tot 1 januari 2009 de zorg voor de praktijk van eiser overgenomen door aanstelling van een waarnemer, de heer X.. Met ingang van 1 januari 2008 zijn 2009 heeft deze, als beoogd nieuw en vierde lid van de maatschappen chirurgie maatschap, gewerkt in beide ziekenhuizen opgegaan de praktijken van de cardiologen in één maatschaphet ziekenhuis.
2.2 Bij brief 2.3 De Stichting en eiser zijn het niet eens over de aanvang van de arbeidsongeschiktheid van eiser. Volgens de Stichting was eiser al in juni 2008 arbeidsongeschikt wegens een burn-out, althans overspannenheid; volgens xxxxx was dit, gelet op de melding van zijn arbeidsongeschiktheid op 10 september 2008 aan de andere leden van de maatschap, van toen af aan het geval. Xxxxx heeft zijn zakelijke belangen vanaf september 2008 laten behartigen door zijn broer en vervolgens, vanaf 1 februari 2010 heeft januari 2009, laten waarnemen door zijn gemachtigde, mr. Kien.
2.4 Vanaf december 2008 hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd, waarbij de voorzitter van de rvb raad van bestuur van de stichting Stichting bij herhaling en met een toenemende mate van indringendheid heeft geïnformeerd naar de gezondheidstoestand van xxxxx, met inbegrip van diens medicatie, en naar het vooruitzicht op zijn herstel, waarop xxxxx zelf of via mr. Kien heeft gereageerd. De voorzitter van de raad van bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser in onvoldoende mate inging op de vragen van zijn kant. Eiser is daarentegen van mening dat de Stichting voldoende is geïnformeerd en dat hij ook aantoonbare pogingen heeft ondernomen om eventuele misverstanden op te lossen en om met de raad van bestuur en met de maatschap cardiologie in gesprek te komen over zijn re-integratie op weg naar een volledig herstel.
2.5 De overige leden van de maatschap hebben met een brief van 27 augustus 2009 aan eiser de maatschapovereenkomst opgezegd met een termijn van drie maanden. Mr. Xxxx heeft dit bericht aan de raad van bestuur doorgegeven, met het verzoek daarop te reageren. De raad van bestuur heeft hieraan geen gevolg gegeven. Met een brief van 18 november 2009, die eiser voor akkoord diende te tekenen, heeft de raad van bestuur hem voorwaarden gesteld voor het begin van zijn re-integratie binnen het ziekenhuis. Eén van deze voorwaarden is dat eiser dient te beschikken over een samenwerking als bedoeld in artikel 16 van de toelatingsovereenkomst opgezegd wegens dringende redenen van partijen. Dit artikel ziet op een maatschapovereenkomst of een andere vorm van een schriftelijk overeen te komen samenwerkingsverband. De raad van bestuur heeft in zijn brief van 18 november 2009 aan eiser meegedeeld aan de cardiologen van de vakgroep te hebben verzocht de noodzakelijke concrete afspraken te maken met onmiddellijke ingangeiser, uitgaande van de door de raad van bestuur geformuleerde voorwaarde betreffende een schriftelijk vormgegeven samenwerkingsovereenkomst. Het voornemen daartoe Blijkens de brief van 15 december 2009 van mr. Kien aan de raad van bestuur verwacht eiser problemen met betrekking tot de gewenste samenwerking binnen de vakgroep cardiologie. Xxxxx heeft de brief van 18 november 2009 niet voor akkoord getekend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij verklaard dat hij zijn collega-maten inmiddels in een juridische procedure heeft betrokken en dat hij daarin de rechtsgeldigheid van de opzegging van de maatschapovereenkomst bestrijdt. Hij heeft verklaard dat de Stichting tot dusver niet op de hoogte was van dit standpunt.
2.6 Door tussenkomst van zijn gemachtigde heeft xxxxx enkele verklaringen van zijn behandelende psychiater, de heer I., ter kennis van de raad van bestuur gebracht. Dit betreft een verklaring van 3 augustus 2009 en twee verklaringen gedateerd 23 oktober 2009. De eerstbedoelde verklaring vermeldt onder meer dat deze arts het mogelijk acht dat eiser per 1 september 2009 weer enkele werkzaamheden gaat verrichten, “te beginnen met een dagdeel in de week en dat geleidelijk aan uit te breiden”. Hierbij zou het moeten gaan om werkzaamheden zonder patiëntcontacten, zoals het beoordelen van echo’s en het bijwerken van eisers administratie. Volgens de psychiater zou het kunnen gaan om een re-integratietraject van een half jaar. In de eerste verklaring van 23 oktober 2009 is vermeld dat eiser sinds medio 2008 lijdt aan overspannenheid en hevige emotionele en stresssituaties. Met kennelijke verwijzing naar de verklaring van 3 augustus 2009 is hieraan toegevoegd dat hij in augustus 2009 weer in staat was voorzichtig zijn werkzaamheden te hervatten, maar dat xxxxx ruim twee maanden later helaas nog niet met zijn werkzaamheden is begonnen. Volgens de psychiater is eisers psychische conditie inmiddels een stuk verbeterd, maar blijft het belangrijk de re- integratie “onder een goed gesternte te laten plaatsvinden”. De verklaring vermeldt ten slotte dat eisers medicatie “geen invloed [heeft] op 28 zijn handelen en beoordelingsvermogen”.
2.7 Eiser heeft met een brief van 17 december 2009 aan de raad van bestuur een reactie gegeven op (i) een bespreking van 16 december 2009 tussen de raad van bestuur in de persoon van drs. C. en hem, en (ii) een op diezelfde dag aan eiser gezonden brief van de raad van bestuur. In zijn brief heeft eiser bericht dat hij met de raad van bestuur alle informatie deelt waarover hij beschikt en dat hij dusdoende de raad van bestuur ook maximaal heeft geïnformeerd. In de brief van 16 december 2009 van de raad van bestuur aan xxxxx was xxxxx onder meer gevraagd schriftelijk en gedocumenteerd inzicht te verschaffen in de bevindingen van zijn behandelaars, de mate van zijn arbeidsongeschiktheid met daaraan verbonden een conclusie omtrent het aantal dagen of dagdelen dat hij in staat wordt geacht zijn – concreet te vermelden – werkzaamheden te hervatten, zijn medicijngebruik (zowel het actuele als dat in de achterliggende periode) en sluitende schriftelijke werkafspraken met zijn collega- vakgroepgenoten over de hervatting van zijn werkzaamheden. In de brief van 16 december 2009 heeft de raad van bestuur xxxxx ten slotte verzocht de eerder genoemde brief van 18 november 2009 (van de raad van bestuur aan hem) voor akkoord te ondertekenen en te retourneren.
2.8 In een schriftelijke reactie van 21 december 2009 op de zojuist vermelde brief van 17 december 2009 van xxxxx, heeft de raad van bestuur vastgesteld dat xxxxx opnieuw niet de door de raad van bestuur bij herhaling verzochte informatie en gegevens heeft verstrekt, maar integendeel zijpaden inslaat en uitwegen zoekt. De raad heeft hierbij verwezen naar zijn brieven van 12 december 2008, 18 februari, 17 juli, 19 augustus, 1, 11, 16 september, 3, 18 november en ten slotte 2, 3, 8, 15 en 16 december 2009. Blijkens de brief van 21 december 2009 handhaaft de raad van bestuur zijn standpunt dat xxxxx aan het bestuur onvoldoende informatie heeft verschaft om zijn arbeidsongeschiktheid en de ontwikkelingen daarin, met de mogelijkheden tot re- integratie, deugdelijk te kunnen doen beoordelen. De raad van bestuur besluit de brief van 21december 2009 met de mededeling niet meer in te zien hoe eiser nog succesvol zal kunnen re-integreren als cardioloog in het ziekenhuis.
2.9 Met een brief van 14 januari 2010 aan xxxxx heeft de raad van bestuur, met verwijzing naar de briefwisseling en de besprekingen tussen partijen in de voorafgegane periode, aan eiser kenbaar gemaakthet voornemen te kennen gegeven de toelatingovereenkomst met hem op te zeggen tegen 1 augustus 2010, op grond van een omstandigheid als bedoeld in artikel 24 lid 1 onder c van de toelatingsovereenkomst, nu eiser als gevolg van ziekte gedurende meer dan een jaar – feitelijk reeds anderhalf jaar, aldus de raad van bestuur – zijn werkzaamheden niet heeft kunnen verrichten en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat binnen het resterende half jaar alsnog herstel te verwachten is. Meer in het algemeen is de raad van bestuur van opvatting dat van de Stichting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden verlangd de overeenkomst met eiser ongewijzigd in stand te houden. Xxxxx is bij deze brief in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De daaruit resulterende hoorzitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2010. Met het oog op die hoorzitting heeft de arbeidsdeskundige mr. X., verbonden aan eisers arbeidsongeschiktheidsverzekeraar Reaal Verzekeringen, met een brief van 27 januari 2010 aan de raad van bestuur van de Stichting informatie gegeven over eisers toestand op dat moment en over de perspectieven voor werkhervatting. Blijkens deze brief is een geleidelijk toenemende werkhervatting door eiser in de periode van eind januari tot 1 augustus 2010 mogelijk. Rond deze laatste datum zou hij weer voor 100% het eigen werk als cardioloog kunnen hervatten. Voor een succesvolle re-integratie is volgens de brief van belang dat er voldoende draagvlak is voor deze re-integratie bij de naaste collega’s van A. en het management van het ziekenhuis. In de brief is vermeld dat de werkomstandigheden als grond voor gevolg van dissociatie niet ideaal zijn en alle partijen een steentje moeten bijdragen om de opzegging vermeld: werkhervatting tot een goed einde te brengen. Bij de vertrouwensbreuk tussen hoorzitting van 2 februari 2010 waren aanwezig het lid van de raad van bestuur en de directiesecretaris aan de zijde van de Stichting, en eiser zelf, vergezeld door mrs. Kien en Smeets. Xxxxx heeft zich daar verzet tegen de voorgenomen opzegging.
2.10 Met een brief van 4 februari 2010 heeft de raad van bestuur vervolgens namens de Stichting de toelatingsovereenkomst definitief opgezegd, tegen 5 augustus 2010, onder handhaving van de gronden als genoemd in de brief van 14 januari 2010. Daarbij heeft de raad van bestuur overwogen dat hetgeen aan de zijde van eiser tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht, geen wijziging heeft kunnen brengen in het standpunt van de Stichting. Het gaat hierbij in het bijzonder om eisers zienswijze dat de Stichting en ook de cardiologen hem hinderen in zijn collega’sre-integratie, dat niet beantwoorde verzoeken van de raad van bestuur om informatie zijn toe te schrijven aan misverstanden en aan niet meewerkende adviseurs en behandelaars van eisers, dat de opstelling van de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar van eiser hem in een “spagaat” brengt en ten slotte dat de coach van eiser, mevrouw X., het laten verrichten van een onderzoek naar de belastbaarheid van xxxxx als niet zinvol heeft afgedaan. Dit is al volgt toegelicht:
a) reeds in 2005 hebben betreft volgens de raad van bestuur zaken die de Stichting niet regarderen en die voorbijgaan aan de eindverantwoordelijkheid die het bestuur van verweerster draagt binnen het ziekenhuis. De raad van bestuur heeft voorts overwogen dat de collega- cardiologen van eiser, F., G. en H., alsmede het bestuur van de Vereniging Medische Staf zijn gehoord en dat de collega’s -cardiologen te kennen hebben gegeven, hoezeer dit hen ook spijt, het voornemen van de Stichting tot opzegging van de toelatingsovereenkomst te onderschrijven, en wel omdat bij de cardiologen geen draagvlak meer bestaat voor terugkeer van eiser. Ook het bestuur van de Vereniging Medische Staf heeft te kennen gegeven dat voor terugkeer van eiser het vertrouwen in hem opgezegd;
b) via de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) is dr. I. aangewezen als onderzoeker, die in zijn rapport tot de conclusie komt dat er een ernstige en zeer risicovolle situatie bestond die niet zo kon voortduren geen draagvlak meer bestaat en dat gewerkt moest worden aan herstel hetgeen in de brief van vertrouwen;
c) daartoe 14 januari 2010 van de raad van bestuur is opdracht gegeven aan vermeld, overeenkomt met de chirurg X., uit wiens eindrapport blijkt eigen bevindingen van het stafbestuur. De raad van bestuur besluit zijn brief van 4 februari 2010 met de vaststelling dat een patstelling is ontstaanterugkeer van xxxxx redelijkerwijs niet binnen een half jaar te verwachten is, waardoor dat voor terugkeer ook geen verbetering meer viel te verwachten, hetgeen draagvlak bestaat en ten slotte dat eisers optreden binnen het ziekenhuis heeft geleid tot het advies ontstaan van structurele problemen, waarin, naar de relatie met xxxxx te verbreken;
d) de problematiek is evenwel niet aangepakt, mede als gevolg van het overlijden van een verwachting van de chirurgen en raad van bestuur, in de in toekomst ook geen verandering zal komen.
2.11 Xxxxx stelt zich blijkens de memorie van eis op het ziekenhuis ontstane problemen van bestuurlijke en financiële aard;
e) de samenwerkingsproblemen zijn blijven bestaan en door de voorzitter van de rvb met xxxxx besproken op 7 april, 27 mei en 25 juni 2009;
f) bij brief van 26 juni 2009 heeft de vakgroep chirurgie nogmaals uitgesproken dat geen vertrouwen meer in eiser bestaat, welke brief ook aan het stafbestuur is gericht;
g) de visitatiecommissie heeft in haar rapport van eind 2009 geadviseerd standpunt dat de problematiek met eiser binnen een acceptabele termijn moet zijn opgelost omdat anders een onduidelijke en onwerkbare situatie ontstaat;
h) in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg binnen de instelling acht de rvb de vertrouwenbreuk tussen eiser en zijn collega’s een ernstige en risicovolle situatie die “geen dag langer” kan voortbestaan;
i) xxxxx stelt zijn collega’s en het ziekenhuis verantwoordelijk voor de problemen in de samenwerking en ziet niet in dat hij het goed functioneren van de vakgroep belemmert en daarmee de kwaliteit van de patiëntenzorg in gevaar brengt.
2.3 Eiser betwist allereerst dat een vertrouwenbreuk tussen hem en zijn collega’s een Stichting onvoldoende grond heeft voor opzegging van de toelatingsovereenkomst oplevertingevolge artikel 24 lid 1 sub c en dat (de raad van bestuur van) de Stichting zijn re- integratietraject heeft belemmerd. Voorts betwist hij dat zijn collega’s Eiser verwijt de Stichting wanprestatie en een onrechtmatige daad jegens hem, door hem “feitelijk in 2005 het vertrouwen in hem hebben opgezegdde kou te laten staan zonder voldoende redenen”. Hij erkent, mede op basis van een brief van 24 februari 2005 van een van zijn collega’s, dat discussie was ontstaan over zijn functioneren. Hij wijst erop dat het rapport van dr. I. ook positieve berichten over hem bevat. Wat het rapport X. betreft wijst eiser erop dat hij bij brief van 1 juni 2006 alsnog heeft ingestemd kwalificeert deze handelwijze tevens als handelen in strijd met de voorstellen tot verdeling van specifieke aandachtsgebiedenredelijkheid en billijkheid, zoals ook blijkt uit een brief van 17 juli 2006 van nu hem de Stichting waarin zij haar instemming hiermee betuigt. Door de vorming van één maatschap kans op re-integreren volledig is ook voldaan aan de adviezen van J en onjuist is dus dat de problemen niet verder zijn aangepaktontnomen. De chirurgen hebben begeleiding gekregen van dr. K.. Dit heeft geleid tot regelmatig vakgroepoverleg en tot verbetering van de onderlinge samenwerking. Er zijn belangrijke stappen gezet tot verhoging van de kwaliteit van de zorg. Dit is ook tijdens visitatie geconstateerd. Van, bij het aantreden van de huidige voorzitter van de rvb gebleken, “manifeste samenwerkingsproblemen binnen de vakgroep chirurgie” was dan ook geen sprake. Op diens verzoek heeft dr. K. – integendeel – zijn begeleiding gestaakt. Juist is wel dat de voorzitter van de rvb al vanaf februari 2009 heeft aangedrongen op vertrek van xxxxx, aanvankelijk op grond van een “imagoprobleem” en later wegens het verwijt van “vakinhoudelijk disfunctioneren”. Xxxxx heeft de juistheid van dit een en ander steeds bestreden. Tot grote teleurstelling van eiser bleek tijdens een maatschapsvergadering van 15 juni 2009 dat bij zijn collega’s weinig bereidheid bestond hem te ondersteunen bij zijn gesprekken met de voorzitter van de rvb. Dit gebrek aan bereidheid hield echter volgens de collega’s van eiser, desgevraagd, geen verband met twijfels over technische vaardigheden van eiser. In een kort briefje van 26 juni 2009 heeft de voorzitter van de maatschap aan de rvb en het stafbestuur bericht dat de maatschap tot de conclusie is gekomen dat “er geen wederzijds vertrouwen is” tussen eiser en de andere maten. Redenen zijn daarvoor niet genoemd. Consequenties zijn daaraan ook niet verbonden. In de notulen van de maatschapvergadering van 7 oktober 2009 is vermeld dat in de toekomst geen ruimte meer bestaat voor eiser binnen de maatschap en dat er geen problemen zijn rond zijn technisch functioneren. De raadsman van eiser heeft bij brief van 29 november 2009 bij de Stichting aangedrongen op duidelijkheid. Deze brief is onbeantwoord gelaten. Dat geldt ook voor een brief van 26 november 2009. Op 10 januari 2010 heeft een gesprek met de voorzitter van de rvb plaatsgevonden, die vervolgens op 26 januari 2010 per sms aan xxxxx heeft laten weten te willen spreken over zijn “disfunctioneren” in verband waarmee hij “per heden op non-actief” werd gesteld. Op verzoek van de raadsman van eiser is deze schorsing ingetrokken.
2.4 Eiser is vervolgens op verzoek van de rvb niet betrokken geweest bij de visitatie in december 2009. Dat is ook opgevallen aan de Visitatiecommissie, die daarvan niet op de hoogte was gesteld. Deze commissie heeft geadviseerd dat de situatie met betrekking tot eiser binnen een acceptabele termijn (van drie maanden) moet zijn opgelost, omdat anders een onhoudbare en onwerkbare toestand ontstaat. Toen aan eiser bleek dat de Visitatiecommissie niet over zijn gegevens beschikte, heeft hij op 19 januari 2010 telefonisch contact opgenomen met een van de leden van deze commissie. Hij heeft dit op 21 januari 2010 aan de maatschap meegedeeld. Op 22 januari 2010 heeft hij het op 19 januari besprokene aan de commissie bevestigd. Volgens de Stichting heeft het contact dat eiser met de commissie heeft opgenomen, ertoe geleid, dat de visitatiecommissie de beslissing tot het toekennen van het predicaat “kwaliteitsvisitatie” heeft aangehouden en dat afbreuk is gedaan aan de positieve indruk die de vakgroep tijdens de visitatie heeft gemaaktdeze standpunten bestreden.
2.5 In de periode van juni 2009 tot eind januari 2010 heeft xxxxx normaal zijn werkzaamheden verricht. Er is enig overleg geweest over (de voorwaarden verbonden aan) zijn mogelijke vertrek, doch overeenstemming daarover kon niet worden bereikt.
2.6 Bij brief van 28 januari 2010 is xxxxx uitgenodigd voor een gesprek in verband met het voornemen de toelating op te zeggen. Aan deze uitnodiging heeft eiser gevolg gegeven. Daarop is de reeds genoemde brief van 1 februari 2010 gevolgd.
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
Samenvatting van het geschil. 2.1 Eisers sub 1 en 2 zijn op basis van een toelatingsovereenkomst verbonden aan het ziekenhuis van verweerster. Eiser sub 3 is sedert 1 januari 2002 in loondienst van verweerster en allen zijn als orthopedisch chirurg werkzaam als medisch specialist voor heelkunde in het ziekenhuis van verweerster dat is tot stand gekomen door een fusie van twee ziekenhuizen. Er is nog een vierde orthopeed in dit ziekenhuis werkzaam, die op basis van een overeenkomst van 10 juni 2008 met de drie andere orthopeden samenwerkt in een van de beide ziekenhuizen van de Stichtingvakgroep. Hij is destijds toegetreden tot Eisers sub 2 en 3 vormen een maatschap met drie andere chirurgen in een van de toen nog zelfstandige en later gefuseerde ziekenhuizen. Met ingang van 1 januari 2008 zijn de maatschappen chirurgie in beide ziekenhuizen opgegaan in één maatschap.
2.2 Verweerster heeft te kampen met grote financiële problemen die in belangrijke mate een gevolg zijn van overschrijding van het budget voor de nieuwbouw van het ziekenhuis. Daarin bestaat een overcapaciteit aan bedden en OK-ruimten. Om aan de financiële problemen het hoofd te bieden is gekozen voor een coöperatiestructuur en voor de ontwikkeling van en samenwerking met zelfstandige behandelcentra (ZBC’s).
2.3 De ontwikkeling van de ZBC’s is gericht op het optimaal profiteren van de rendabele activiteiten. Eisers staan positief tegenover de ontwikkeling van ZBC’s maar willen daarin een rol vervullen. Zij stellen dat zij daartoe plannen hebben ontwikkeld die door verweerster zijn afgewezen. Volgens verweerster is nimmer van concrete plannen sprake geweest, doch alleen van vage voorstellen en ideeën.
2.4 Verweerster is in februari 2009 verkennende besprekingen begonnen met vertegenwoordigers van E. B.V. Deze vennootschap, opgericht door de orthopeden J. en K., houdt in X. een ZBC in stand dat zich toelegt op het plaatsen van knie- en heupprotheses. Verweerster heeft met E. een overeenkomst van medische dienstverlening gesloten d.d. 10 juni 2009, waarbij zich zij heeft verbonden tot het tegen vergoeding beschikbaar stellen van operatiekamers, personeel, instrumentarium, bedden en verpleging. Deze dienstverlening vangt aan per 1 september 2009.
2.5 De rvb van verweerster heeft over de voorgenomen samenwerking met X. besprekingen gevoerd met het bestuur van de Medische Staf en met de Ondernemingsraad. Van die zijde zijn tegen deze samenwerking bedenkingen aangevoerd waarover nader overleg is gevolgd. Bij brief van 1 februari 2010 31 maart 2009 deelde het stafbestuur aan de rvb mee dat niet kan worden geaccepteerd dat “externe specialisten naar binnen worden gehaald, en onze eigen orthopeden desgewenst tweede viool kunnen spelen binnen deze ZBC”. De vakgroep orthopedie heeft bij brief van 2 juni 2009 aan de rvb kenbaar gemaakt dat de orthopeden “alsnog intensief betrokken” wensten te worden bij dit proces. Op 8 juni 2009 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen rvb, stafbestuur en de leden van de vakgroep orthopedie. Toen is van de zijde van het stafbestuur opgemerkt dat het begrijpelijk is dat de orthopeden protesteren tegen de gang van zaken en dat over hun meewerken/deelnemen iets zou moeten worden vastgelegd. Eisers hebben meegedeeld dat zij op gelijkwaardige wijze willen participeren in het ZBC. Verweerster heeft daartegen ingebracht dat zij geen zeggenschap heeft in E.. De vakgroep heeft bij brief van 9 juni 2009 aan de rvb bezwaar gemaakt tegen het voorgenomen besluit een overeenkomst met E. aan te gaan, omdat zij daardoor onredelijk in hun belangen worden geschaad, onder meer omdat deze samenwerking ten koste gaat van de faciliteiten die voor hun werkzaamheden beschikbaar zijn. De voorzitter van de rvb van de stichting aan eiser de toelatingsovereenkomst opgezegd wegens dringende redenen met onmiddellijke ingang. Het voornemen daartoe is op 28 januari 2010 aan eiser kenbaar gemaaktantwoordde hierop in twee afzonderlijke brieven. In de brief is als grond voor de opzegging vermeld: de vertrouwensbreuk tussen eiser en zijn collega’s. Dit is al volgt toegelicht:
a) reeds in 2005 hebben de collega’s eerste schrijft hij dat hij heeft begrepen dat eisers afzien van eiser het vertrouwen in hem opgezegd;
b) via de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) is dr. I. aangewezen als onderzoeker, die in zijn rapport tot de conclusie komt dat er een ernstige en zeer risicovolle situatie bestond die niet zo kon voortduren financiële participatie en dat gewerkt moest worden zij op bepaalde stringente voorwaarden kunnen deelnemen aan herstel operationele werkzaamheden van vertrouwen;
c) daartoe is opdracht gegeven aan E.. In de chirurg X., uit wiens eindrapport blijkt dat een patstelling is ontstaan, waardoor geen verbetering meer viel te verwachten, hetgeen heeft geleid tweede brief aanvaardt hij het verzoek tot het advies de relatie met xxxxx te verbreken;
d) de problematiek is evenwel niet aangepakt, mede als gevolg van het overlijden aangaan van een van de chirurgen en van de in het ziekenhuis ontstane problemen van bestuurlijke en financiële aard;
e) de samenwerkingsproblemen zijn blijven bestaan en door de voorzitter van de rvb met xxxxx besproken op 7 april, 27 mei en 25 juni 2009;
f) bij brief van 26 juni 2009 heeft de vakgroep chirurgie nogmaals uitgesproken dat geen vertrouwen meer in eiser bestaat, welke brief ook aan het stafbestuur is gericht;
g) de visitatiecommissie heeft in haar rapport van eind 2009 geadviseerd dat de problematiek met eiser binnen een acceptabele termijn moet zijn opgelost omdat anders een onduidelijke en onwerkbare situatie ontstaat;
h) in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg binnen de instelling acht de rvb de vertrouwenbreuk tussen eiser en zijn collega’s een ernstige en risicovolle situatie die “geen dag langer” kan voortbestaan;
i) xxxxx stelt zijn collega’s en het ziekenhuis verantwoordelijk voor de problemen in de samenwerking en ziet niet in dat hij het goed functioneren van de vakgroep belemmert en daarmee de kwaliteit van de patiëntenzorg in gevaar brengtnader gesprek.
2.3 Eiser betwist allereerst dat een vertrouwenbreuk tussen hem en zijn collega’s een grond voor opzegging 2.6 De gemachtigde van de toelatingsovereenkomst oplevert. Voorts betwist hij dat zijn collega’s in 2005 het vertrouwen in hem hebben opgezegd. Hij erkent, mede op basis van een brief van 24 februari 2005 van een van zijn collega’s, dat discussie was ontstaan over zijn functioneren. Hij wijst erop dat het rapport van dr. I. ook positieve berichten over hem bevat. Wat het rapport X. betreft wijst eiser erop dat hij xxxxxx heeft bij brief van 1 juni 2006 alsnog heeft ingestemd met juli 2009 aan de voorstellen tot verdeling rvb de bezwaren van specifieke aandachtsgebieden, zoals ook blijkt uit een eisers onder woorden gebracht. Bij brief van 17 6 juli 2006 2009 heeft de rvb daarop geantwoord. Daarin staat dat verweerster geen partij is bij de strategische samenwerking tussen E. en Stichting L. (van de Stichting waarin zij haar instemming hiermee betuigtzorgverzekeraar M.) en dat E. geen patiënten werft in het adherentiegebied van het ziekenhuis, zodat eisers daarvan ook geen nadeel kunnen ondervinden. Door de vorming Op 7 juli 2009 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen rvb en eisers, met hun gemachtigde, waarbij ook twee vertegenwoordigers van één maatschap is het stafbestuur aanwezig waren. Naar aanleiding daarvan vindt ook voldaan aan de adviezen van J een gesprek plaats tussen eisers sub 1 en onjuist is dus dat de problemen niet verder zijn aangepakt2 en J., K. en hun bedrijfsleider. De chirurgen hebben begeleiding gekregen van dr. K.. Dit Eiser sub 1 heeft geleid tot regelmatig vakgroepoverleg en tot verbetering van de onderlinge samenwerking. Er zijn belangrijke stappen gezet tot verhoging van de kwaliteit van de zorg. Dit is ook tijdens visitatie geconstateerd. Van, bij het aantreden van de huidige voorzitter op 13 juli 2009 met een lid van de rvb gebleken, “manifeste samenwerkingsproblemen binnen de vakgroep chirurgie” was dan ook geen sprakegesproken over een alternatief plan. Op diens verzoek Tot overeenstemming heeft dr. K. – integendeel – zijn begeleiding gestaakt. Juist is wel dat de voorzitter dit alles niet geleid.
2.7 Het bestuur van de rvb al vanaf februari Medische Staf is op 16 juli 2009 heeft aangedrongen op vertrek van xxxxx, aanvankelijk op grond van een “imagoprobleem” en later wegens het verwijt van “vakinhoudelijk disfunctioneren”. Xxxxx heeft de juistheid van dit een en ander steeds bestreden. Tot grote teleurstelling van eiser bleek tijdens een maatschapsvergadering van 15 juni 2009 dat bij zijn collega’s weinig bereidheid bestond hem te ondersteunen bij zijn gesprekken mondeling akkoord gegaan met de voorzitter van de rvb. Dit gebrek aan bereidheid hield echter volgens de collega’s van eiserplannen tot samenwerking met X., desgevraagd, geen verband met twijfels over technische vaardigheden van eiser. In een kort briefje van 26 juni 2009 heeft de voorzitter van de maatschap aan de rvb en doch het stafbestuur bericht dat de maatschap tot de conclusie is gekomen dat “er geen wederzijds vertrouwen is” tussen eiser en de andere maten. Redenen zijn daarvoor niet genoemd. Consequenties zijn daaraan ook niet verbonden. In de notulen van de maatschapvergadering van 7 oktober 2009 is vermeld dat in de toekomst geen ruimte meer bestaat voor eiser binnen de maatschap en dat er geen problemen zijn rond zijn technisch functioneren. De raadsman van eiser heeft bij brief van 29 november juli 2009 bij aan de Stichting aangedrongen op duidelijkheid. Deze brief rvb kenbaar gemaakt dat nog twijfels bestaan, waarbij de vraag is onbeantwoord gelaten. Dat geldt ook voor een brief van 26 november 2009. Op 10 januari 2010 heeft een gesprek gesteld of de samenwerking met de voorzitter X. niet ten koste gaat van de rvb plaatsgevonden, die vervolgens op 26 januari 2010 per sms aan xxxxx heeft laten weten te willen spreken over zijn “disfunctioneren” in verband waarmee hij “per heden op non-actief” werd gesteld. Op verzoek productie en ondersteuning van de raadsman “eigen snijdende medische specialisten” en gewezen is op de ondoorzichtige procedure en het ontbreken van eiser is deze schorsing ingetrokken.
2.4 Eiser is vervolgens op verzoek een overeenkomst met het merendeel van de rvb niet betrokken geweest bij de visitatie in december 2009zittende orthopeden. Dat Daarom is ook opgevallen aan de Visitatiecommissie, die daarvan niet op de hoogte was gesteld. Deze commissie heeft geadviseerd dat de situatie met betrekking tot eiser binnen voor 17 augustus 2009 een acceptabele termijn (van drie maanden) moet zijn opgelost, omdat anders voltallige stafvergadering bijeengeroepen waarin een onhoudbare en onwerkbare toestand ontstaat. Toen aan eiser bleek dat de Visitatiecommissie niet over zijn gegevens beschikte, heeft hij op 19 januari 2010 telefonisch contact opgenomen met een van de leden van deze commissie. Hij heeft dit op 21 januari 2010 aan de maatschap meegedeeld. Op 22 januari 2010 heeft hij het op 19 januari besprokene aan de commissie bevestigd. Volgens de Stichting heeft het contact dat eiser met de commissie heeft opgenomen, ertoe geleid, dat de visitatiecommissie de beslissing tot het toekennen van het predicaat “kwaliteitsvisitatie” heeft aangehouden en dat afbreuk is gedaan aan de positieve indruk die de vakgroep tijdens de visitatie heeft gemaaktander toegelicht zou kunnen worden.
2.5 In de periode van juni 2009 tot eind januari 2010 heeft xxxxx normaal zijn werkzaamheden verricht. Er is enig overleg geweest over (de voorwaarden verbonden aan) zijn mogelijke vertrek, doch overeenstemming daarover kon niet worden bereikt.
2.6 Bij brief van 28 januari 2010 is xxxxx uitgenodigd voor een gesprek in verband met het voornemen de toelating op te zeggen. Aan deze uitnodiging heeft eiser gevolg gegeven. Daarop is de reeds genoemde brief van 1 februari 2010 gevolgd.
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
Samenvatting van het geschil. 2.1 Eiser Verweerster is sedert 1 januari 2002 werkzaam in het door de stichting in stand gehouden ziekenhuis (hierna naast de stichting ook wel aangeduid als het ziekenhuis) als medisch specialist voor heelkunde (nucleair geneeskundige) in een loondienst vanaf 1 december 2008. Nucleaire geneeskunde maakt onderdeel uit van de beide ziekenhuizen van unit BVT. Op de Stichting. Hij is destijds toegetreden tot een maatschap met drie andere chirurgen in een van de toen nog zelfstandige en later gefuseerde ziekenhuizen. Met ingang van 1 januari 2008 arbeidsovereenkomst zijn de maatschappen chirurgie Arbeidsvoorwaardenregeling medisch specialisten (verder: AMS) en de CAO Ziekenhuizen van toepassing. Per 13 juli 2012 is verweerster op non-actief gesteld. Bij vonnis in beide ziekenhuizen opgegaan in één maatschapkort geding van dit Scheidsgerecht van 26 november 2012 (SG KG 12/35) is de stichting onder meer veroordeeld om de non-actiefstelling van verweerster op te heffen. Daarna heeft zij haar werkzaamheden tot op heden hervat.
2.2 Bij In een brief aan verweerster van F., (destijds) lid van de raad van bestuur van de stichting, van 16 juni 2009 staat onder meer het volgende:
2.3 In een brief van 1 februari het G-Ziekenhuis van 19 april 2010 aan de heer X., bedrijfsleider BVT in het ziekenhuis, is onder meer het volgende opgenomen:
2.4 Op 27 mei 2010 heeft de RVE-voorzitter (RVE staat voor Resultaat Verantwoordelijke Eenheid) BVT namens de stichting aan verweerster een ‘waarschuwing’ gegeven met een brief waarin onder meer het volgende opgenomen is:
2.5 In een brief van 26 september 2011 heeft de voorzitter van de rvb raad van bestuur van het Medisch Centrum J. aan de stichting gemeld dat het J. de afgelopen maanden nauwelijks afnameverzoeken van PET-CT scans van het ziekenhuis had ontvangen en haar gesommeerd de productieafname te hervatten conform haar verplichtingen uit de K.-overeenkomst van 11 november 2009.
2.6 In een brief van de raad van bestuur van de stichting aan eiser de toelatingsovereenkomst opgezegd wegens dringende redenen met onmiddellijke ingang. Het voornemen daartoe is op 28 januari 2010 aan eiser kenbaar gemaakt. In de brief is als grond voor de opzegging vermeld: de vertrouwensbreuk tussen eiser en zijn collega’s. Dit is al volgt toegelicht:
a) reeds in 2005 hebben de collega’s van eiser het vertrouwen in hem opgezegd;
b) via de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) is dr. I. aangewezen als onderzoeker, die in zijn rapport tot de conclusie komt dat er een ernstige en zeer risicovolle situatie bestond die niet zo kon voortduren en dat gewerkt moest worden aan herstel van vertrouwen;
c) daartoe is opdracht gegeven aan de chirurg X., uit wiens eindrapport blijkt dat een patstelling is ontstaan, waardoor geen verbetering meer viel te verwachten, hetgeen heeft geleid tot het advies de relatie met xxxxx te verbreken;
d) de problematiek is evenwel niet aangepakt, mede als gevolg van het overlijden van een van de chirurgen en van de in het ziekenhuis ontstane problemen van bestuurlijke en financiële aard;
e) de samenwerkingsproblemen zijn blijven bestaan en door de voorzitter van de rvb met xxxxx besproken op 7 april, 27 mei en 25 juni 2009;
f) bij brief van 26 juni 2009 heeft de vakgroep chirurgie nogmaals uitgesproken dat geen vertrouwen meer in eiser bestaat, welke brief ook aan het stafbestuur is gericht;
g) de visitatiecommissie heeft in haar rapport van eind 2009 geadviseerd dat de problematiek met eiser binnen een acceptabele termijn moet zijn opgelost omdat anders een onduidelijke en onwerkbare situatie ontstaat;
h) in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg binnen de instelling acht de rvb de vertrouwenbreuk tussen eiser en zijn collega’s een ernstige en risicovolle situatie die “geen dag langer” kan voortbestaan;
i) xxxxx stelt zijn collega’s en het ziekenhuis verantwoordelijk voor de problemen in de samenwerking en ziet niet in dat hij het goed functioneren van de vakgroep belemmert en daarmee de kwaliteit van de patiëntenzorg in gevaar brengt.
2.3 Eiser betwist allereerst dat een vertrouwenbreuk tussen hem en zijn collega’s een grond voor opzegging van de toelatingsovereenkomst oplevert. Voorts betwist hij dat zijn collega’s in 2005 het vertrouwen in hem hebben opgezegd. Hij erkent, mede op basis van een brief van 24 februari 2005 van een van zijn collega’s, dat discussie was ontstaan over zijn functioneren. Hij wijst erop dat het rapport van dr. I. ook positieve berichten over hem bevat. Wat het rapport X. betreft wijst eiser erop dat hij bij brief van 1 juni 2006 alsnog heeft ingestemd met de voorstellen tot verdeling van specifieke aandachtsgebieden, zoals ook blijkt uit een brief van 17 juli 2006 van de Stichting waarin zij haar instemming hiermee betuigt. Door de vorming van één maatschap is ook voldaan aan de adviezen van J en onjuist is dus dat de problemen niet verder zijn aangepakt. De chirurgen hebben begeleiding gekregen van dr. K.. Dit heeft geleid tot regelmatig vakgroepoverleg en tot verbetering van de onderlinge samenwerking. Er zijn belangrijke stappen gezet tot verhoging van de kwaliteit van de zorg. Dit is ook tijdens visitatie geconstateerd. Van, bij het aantreden van de huidige voorzitter van de rvb gebleken, “manifeste samenwerkingsproblemen binnen de vakgroep chirurgie” was dan ook geen sprake. Op diens verzoek heeft dr. K. – integendeel – zijn begeleiding gestaakt. Juist is wel dat de voorzitter van de rvb al vanaf februari 2009 heeft aangedrongen op vertrek van xxxxx, aanvankelijk op grond van een “imagoprobleem” en later wegens het verwijt van “vakinhoudelijk disfunctioneren”. Xxxxx heeft de juistheid van dit een en ander steeds bestreden. Tot grote teleurstelling van eiser bleek tijdens een maatschapsvergadering van 15 juni 2009 dat bij zijn collega’s weinig bereidheid bestond hem te ondersteunen bij zijn gesprekken met de voorzitter van de rvb. Dit gebrek aan bereidheid hield echter volgens de collega’s van eiser, desgevraagd, geen verband met twijfels over technische vaardigheden van eiser. In een kort briefje van 26 juni 2009 heeft de voorzitter van de maatschap aan de rvb en het stafbestuur bericht dat de maatschap tot de conclusie is gekomen dat “er geen wederzijds vertrouwen is” tussen eiser en de andere maten. Redenen zijn daarvoor niet genoemd. Consequenties zijn daaraan ook niet verbonden. In de notulen van de maatschapvergadering ‘Nucleair geneeskundigen A. van 7 oktober 2009 is vermeld dat in de toekomst geen ruimte 2011 staat onder meer bestaat voor eiser binnen de maatschap en dat er geen problemen zijn rond zijn technisch functioneren. De raadsman van eiser heeft bij brief van 29 november 2009 bij de Stichting aangedrongen op duidelijkheid. Deze brief is onbeantwoord gelaten. Dat geldt ook voor een brief van 26 november 2009. Op 10 januari 2010 heeft een gesprek met de voorzitter het volgende:
2.7 In het definitieve verslag van de rvb plaatsgevonden, die vervolgens op 26 januari 2010 per sms aan xxxxx heeft laten weten te willen spreken over zijn “disfunctioneren” in verband waarmee hij “per heden op non-actief” werd gesteld. Op verzoek visitatie van de raadsman van eiser is deze schorsing ingetrokken.
2.4 Eiser is vervolgens op verzoek van de rvb niet betrokken geweest bij de visitatie in december 2009. Dat is ook opgevallen aan de Visitatiecommissie, die daarvan niet op de hoogte was gesteld. Deze commissie heeft geadviseerd dat de situatie met betrekking tot eiser binnen een acceptabele termijn (van drie maanden) moet zijn opgelost, omdat anders een onhoudbare en onwerkbare toestand ontstaat. Toen aan eiser bleek dat de Visitatiecommissie niet over zijn gegevens beschikte, heeft hij op 19 januari 2010 telefonisch contact opgenomen met een van de leden van deze commissie. Hij heeft dit op 21 januari 2010 aan de maatschap meegedeeld. Op 22 januari 2010 heeft hij het op 19 januari besprokene aan de commissie bevestigd. Volgens de Stichting heeft het contact dat eiser met de commissie heeft opgenomen, ertoe geleid, dat de visitatiecommissie de beslissing tot het toekennen afdeling nucleaire geneeskunde van het predicaat “kwaliteitsvisitatie” heeft aangehouden en dat afbreuk is gedaan aan de positieve indruk die de vakgroep tijdens de visitatie heeft gemaakt.
2.5 In de periode A. van juni 2009 tot eind januari 2010 heeft xxxxx normaal zijn werkzaamheden verricht. Er is enig overleg geweest over (de voorwaarden verbonden aan) zijn mogelijke vertrek, doch overeenstemming daarover kon niet worden bereikt.
2.6 Bij brief van 28 januari 2010 is xxxxx uitgenodigd voor een gesprek in verband met 15 februari 2011 staat onder meer het voornemen de toelating op te zeggen. Aan deze uitnodiging heeft eiser gevolg gegeven. Daarop is de reeds genoemde brief van 1 februari 2010 gevolgd.volgende:
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
Samenvatting van het geschil. 2.1 Eiser De arts is sedert 1 januari 2002 werkzaam als medisch specialist voor heelkunde in een op het gebied van de beide ziekenhuizen plastische chirurgie toegelaten tot het ziekenhuis van de Stichtingstichting, voor een 0,6 fte plaats. Hij Tussen partijen is destijds toegetreden tot een schriftelijke toelatingsovereenkomst gesloten. De arts was werkzaam in het kader van een maatschap met drie een andere chirurgen in een plastisch chirurg.
2.2 De arts heeft bij brief van 4 juni 2007 aan de toen nog zelfstandige en later gefuseerde ziekenhuizen. Met stichting bericht dat hij het voornemen heeft de maatschap plastische chirurgie met ingang van 1 januari 2008 december 2007 te verlaten. Hij heeft daaraan toegevoegd dat het zijn bedoeling is ook in de maatschappen chirurgie toekomst “in beide ziekenhuizen opgegaan in één maatschap.
2.2 Bij brief van 1 februari 2010 heeft de voorzitter het dienstschema van de rvb Maatschap te blijven participeren”. Hij heeft het bestuur van de stichting aan eiser de toelatingsovereenkomst opgezegd wegens dringende redenen met onmiddellijke ingang. Het voornemen daartoe is op 28 januari 2010 aan eiser kenbaar gemaakt. In de brief is als grond voor de opzegging vermeld: de vertrouwensbreuk tussen eiser en zijn collega’s. Dit is al volgt toegelicht:
a) reeds in 2005 hebben de collega’s van eiser medewerking gevraagd bij het vertrouwen in hem opgezegd;
b) via de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) is dr. I. aangewezen als onderzoeker, die in zijn rapport tot de conclusie komt dat er zoeken naar een ernstige en zeer risicovolle situatie bestond die niet zo kon voortduren en dat gewerkt moest worden aan herstel van vertrouwen;
c) daartoe is opdracht gegeven aan de chirurg X., uit wiens eindrapport blijkt dat een patstelling is ontstaan, waardoor geen verbetering meer viel te verwachten, hetgeen heeft geleid tot het advies de relatie met xxxxx te verbreken;
d) de problematiek is evenwel niet aangepakt, mede als gevolg van het overlijden van een van de chirurgen en van de in het ziekenhuis ontstane problemen van bestuurlijke en financiële aard;
e) de samenwerkingsproblemen zijn blijven bestaan en door de voorzitter van de rvb met xxxxx besproken op 7 april, 27 mei en 25 juni 2009;
f) bij brief van 26 juni 2009 heeft de vakgroep chirurgie nogmaals uitgesproken dat geen vertrouwen meer in eiser bestaat, welke brief ook aan het stafbestuur is gericht;
g) de visitatiecommissie heeft in haar rapport van eind 2009 geadviseerd dat de problematiek met eiser binnen een acceptabele termijn moet zijn opgelost omdat anders een onduidelijke en onwerkbare situatie ontstaat;
h) in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg binnen de instelling acht de rvb de vertrouwenbreuk tussen eiser en zijn collega’s een ernstige en risicovolle situatie die “geen dag langer” kan voortbestaan;
i) xxxxx stelt zijn collega’s en het ziekenhuis verantwoordelijk voor de problemen in de samenwerking en ziet niet in dat hij het goed functioneren van de vakgroep belemmert en daarmee de kwaliteit van de patiëntenzorg in gevaar brengt.
2.3 Eiser betwist allereerst dat een vertrouwenbreuk tussen hem en zijn collega’s een grond voor opzegging van de toelatingsovereenkomst oplevert. Voorts betwist hij dat zijn collega’s in 2005 het vertrouwen in hem hebben opgezegd. Hij erkent, mede op basis van een brief van 24 februari 2005 van een van zijn collega’s, dat discussie was ontstaan over zijn functioneren. Hij wijst erop dat het rapport van dr. I. ook positieve berichten over hem bevat. Wat het rapport X. betreft wijst eiser erop dat hij bij brief van 1 juni 2006 alsnog heeft ingestemd met de voorstellen tot verdeling van specifieke aandachtsgebieden, zoals ook blijkt uit een brief van 17 juli 2006 van de Stichting waarin zij haar instemming hiermee betuigt. Door de vorming van één maatschap is ook voldaan aan de adviezen van J en onjuist is dus dat de problemen niet verder zijn aangepaktgeschikte opvolger. De chirurgen hebben begeleiding gekregen van dr. K.. Dit heeft geleid tot regelmatig vakgroepoverleg en tot verbetering van de onderlinge samenwerking. Er zijn belangrijke stappen gezet tot verhoging van de kwaliteit van de zorg. Dit is ook tijdens visitatie geconstateerd. Van, bij het aantreden van de huidige voorzitter van de rvb gebleken, “manifeste samenwerkingsproblemen binnen de vakgroep chirurgie” was dan ook geen sprake. Op diens verzoek heeft dr. K. – integendeel – zijn begeleiding gestaakt. Juist is wel dat de voorzitter van de rvb al vanaf februari 2009 heeft aangedrongen op vertrek van xxxxx, aanvankelijk op grond van een “imagoprobleem” en later wegens het verwijt van “vakinhoudelijk disfunctioneren”. Xxxxx heeft de juistheid van dit een en ander steeds bestreden. Tot grote teleurstelling van eiser bleek tijdens een maatschapsvergadering van 15 juni 2009 dat bij zijn collega’s weinig bereidheid bestond hem te ondersteunen bij zijn gesprekken met de voorzitter van de rvb. Dit gebrek aan bereidheid hield echter volgens de collega’s van eiser, desgevraagd, geen verband met twijfels over technische vaardigheden van eiser. In een kort briefje van 26 juni 2009 heeft de voorzitter van de maatschap aan de rvb en het stafbestuur bericht dat de maatschap tot de conclusie is gekomen dat “er geen wederzijds vertrouwen is” tussen eiser en de andere maten. Redenen zijn daarvoor niet genoemd. Consequenties zijn daaraan ook niet verbonden. In de notulen van de maatschapvergadering van 7 oktober 2009 is vermeld dat in de toekomst geen ruimte meer bestaat voor eiser binnen de maatschap en dat er geen problemen zijn rond zijn technisch functioneren. De raadsman van eiser arts heeft bij brief van 29 mei 2007 de maatschap opgezegd tegen 1 december 2007.
2.3 De stichting heeft daarop bij brief van 22 augustus 2007 aan de arts meegedeeld dat zijn toelating per 1 december 2007 vervalt, dat zij in de toekomst graag incidenteel gebruik blijft maken van zijn diensten en dat naar een opvolger gezocht zal worden. De (toenmalige) advocaat van de arts heeft bij brief van 27 september 2007 bericht dat de arts de toelatingsovereenkomst niet heeft opgezegd en dat van beëindiging daarvan per 1 december 2007 geen sprake is. Wel heeft de arts zijn praktijk aangeboden aan zijn maat, die deze heeft geweigerd, en is de arts bereid de praktijk aan de stichting over te dragen. Als de stichting niet bereid is de praktijk over te nemen, dan wil de arts zijn praktijk vanaf 1 december 2007 laten waarnemen door een derde. Bij brief van 4 oktober 2007 heeft de stichting hierop gereageerd. In deze brief van het lid van de raad van bestuur mevrouw X. is vermeld dat de arts aan haar persoonlijk heeft meegedeeld dat hij per 1 december 2007 zijn werkzaamheden in het ziekenhuis zal beëindigen. De stichting is niet bereid de praktijk over te nemen. Bij brief van 18 oktober 2007 heeft de advocaat van de arts bezwaar gemaakt tegen de standpunten van de stichting en erop aangedrongen dat de arts zijn praktijk volledig kan blijven (laten) uitoefenen totdat een opvolger is gevonden. De stichting heeft daarop bij brief van 27 oktober 2007 geantwoord dat op 3 augustus 2007 afspraken met de arts zijn gemaakt over de beëindiging van zijn praktijk per 1 december 2007 en dat inmiddels belangstellenden gevonden zijn voor de overname van zijn praktijk. De stichting blijft erbij dat de arts de toelatingsovereenkomst per 1 december 2007 heeft opgezegd.
2.4 De arts heeft een kort geding bij het scheidsgerecht aanhangig gemaakt waarin hij – kort weergegeven – heeft gevorderd dat de stichting hem ook na 1 december 2007 in staat moet stellen zijn praktijk in het ziekenhuis te blijven uitoefenen. Bij de mondelinge behandeling op 13 november 2009 bij 2007 hebben partijen een regeling getroffen waarvan de Stichting aangedrongen op duidelijkheid. Deze brief inhoud is onbeantwoord gelaten. Dat geldt ook voor neergelegd in een brief van 26 de griffier van het Scheidsgerecht van 14 november 20092007. Op 10 januari 2010 heeft Daarin staat onder meer dat de arts in het ziekenhuis werkzaam zal blijven totdat zijn opvolger begint, met dien verstande dat in overleg met het ziekenhuis een gesprek met korte periode kan zitten tussen zijn vertrek en de voorzitter feitelijke start van de rvb plaatsgevondenopvolger. Voorts zijn daarin de afspraken vermeld omtrent het ter beschikking stellen aan de arts van OK- ruimte en dergelijke.
2.5 De stichting heeft in september 2007 een advertentie geplaatst voor de werving van een 0,7 fte plastisch chirurg. Daarbij heeft de stichting de procedure “Werving en selectie van medische specialisten” gevolgd. Tussen de arts en zijn beoogd opvolger zijn onderhandelingen gevoerd over de overname van diens praktijk, die vervolgens op 26 januari 2010 per sms doch zij zijn niet tot overeenstemming gekomen. De beoogd opvolger is niet bereid daarover te laten beslissen bij bindend advies van de Orde van Medisch Specialisten. De arts heeft bij brief van 25 augustus 2008 aan xxxxx de stichting verzocht of zij bereid was de opvolger via een gerechtelijke procedure tot medewerking hieraan te dwingen. Bij brief van 29 augustus 2008 heeft de stichting geantwoord dat zij daartoe niet bereid was. Bij brief van dezelfde datum heeft de arts laten weten dat hij onder voorwaarden bereid is mee te willen spreken over zijn “disfunctioneren” in verband waarmee hij “per heden op non-actief” werd gesteld. Op verzoek werken aan een vrijblijvend advies van de raadsman van eiser is deze schorsing ingetrokken.
2.4 Eiser is vervolgens op verzoek van de rvb niet betrokken geweest bij de visitatie in december 2009. Dat is ook opgevallen aan de Visitatiecommissie, die daarvan niet op de hoogte was gesteld. Deze commissie heeft geadviseerd dat de situatie met betrekking tot eiser binnen een acceptabele termijn (van drie maanden) moet zijn opgelost, omdat anders een onhoudbare en onwerkbare toestand ontstaat. Toen aan eiser bleek dat de Visitatiecommissie niet over zijn gegevens beschikte, heeft hij op 19 januari 2010 telefonisch contact opgenomen met een van de leden van deze commissieOrde. Hij heeft dit voorts meegedeeld dat hij een waarnemer heeft gevonden en dat hij alleen bereid is tot overdracht als op 21 januari 2010 aan 19 september het contract getekend is, waarna de maatschap meegedeeldoverdracht per 1 november 2008 zal kunnen plaatsvinden. Op 22 januari 2010 heeft hij het op 19 januari besprokene aan 13 oktober 2008 wordt een vrijblijvend advies verstrekt over de commissie bevestigdhoogte van de goodwill van de praktijk van de arts. Volgens de Stichting heeft het contact dat eiser met de commissie heeft opgenomen, ertoe geleid, dat de visitatiecommissie de beslissing tot het toekennen van het predicaat “kwaliteitsvisitatie” heeft aangehouden en dat afbreuk is gedaan aan de positieve indruk die de vakgroep tijdens de visitatie heeft gemaakt.
2.5 In de periode van juni 2009 tot eind januari 2010 heeft xxxxx normaal zijn werkzaamheden verricht. Er is enig overleg geweest over (de voorwaarden verbonden aan) zijn mogelijke vertrek, doch overeenstemming daarover kon niet worden bereikt.
2.6 Bij brief van 28 januari 2010 is xxxxx uitgenodigd voor een gesprek in verband met het voornemen 19 oktober 2008 deelt de toelating op te zeggenarts mee dat de overdracht van zijn praktijk niet meer aan de orde is. Aan deze uitnodiging heeft eiser gevolg gegeven. Daarop is de reeds genoemde Bij brief van 12 november 2008 deelt de stichting aan de arts mee dat zij ervan uitgaat dat per 1 februari 2010 gevolgdjanuari 2009 zijn praktijk aan een opvolger wordt overgedragen. Bij brief van 30 november 2008 deelt de arts aan de stichting mee dat hij zijn praktijk samen met zijn waarnemer zal voortzetten.
Appears in 1 contract
Samples: Vonnis
Samenvatting van het geschil. 2.1 Eiser is sedert 1 januari 2002 werkzaam als medisch specialist voor heelkunde in een De chirurgen zijn toegelaten tot het ziekenhuis van de beide ziekenhuizen Stichting op basis van een schriftelijke toelatingsovereenkomst. Zij hebben in januari 2007 voor de raad van bestuur en de voorzitter van het stafbestuur een presentatie verzorgd over de opzet en de inrichting van een zelfstandig behandelcentrum, waarin zij zouden gaan samenwerken met commerciële partijen. Bij brief van 27 maart 2007 hebben zij aan de Stichting een “businessplan” toegestuurd waaruit blijkt dat het gaat om een vaatcentrum, een buikwandcentrum en een bekkenbodemcentrum. Een deel van de Stichting. Hij is destijds toegetreden tot een maatschap met drie andere chirurgen in een poliklinische werkzaamheden van de toen nog zelfstandige en later gefuseerde ziekenhuizenMaatschap zou naar deze kliniek worden verplaatst. Met ingang De Stichting heeft voor deze werkzaamheden niet de toestemming als bedoeld in art. 4.1 van 1 januari 2008 de toelatingsovereenkomst willen verlenen. De redenen daartoe zijn vermeld in de maatschappen chirurgie in beide ziekenhuizen opgegaan in één brief van 24 april 2007 van de Raad van Bestuur van het F. aan de toenmalige raadsman van de maatschap.
2.2 Bij De Maatschap heeft bij brief van 1 februari 2010 16 mei 2007 een kort geding bij het Scheidsgerecht aanhangig gemaakt waarin is verzocht de Stichting te gelasten deze toestemming alsnog te verlenen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juni 2007 zijn partijen overeengekomen dat zij gezamenlijk zouden onderzoeken op welke wijze inhoud zou kunnen worden gegeven aan de wens van de Maatschap onderdelen van de chirurgische zorg anders in te richten, waarbij zorgverlening in een kliniek, waaraan de Stichting in enigerlei vorm zou deelnemen, tot de mogelijkheden behoorde. De Stichting wenste op deze activiteiten buiten het ziekenhuis voldoende invloed te houden. De Maatschap heeft zowel het kort geding als de toen ook reeds aanhangig gemaakte bodemprocedure ingetrokken.
2.3 Tussen partijen zijn vanaf 8 juni 2007 onderhandelingen gevoerd die evenwel niet tot enig resultaat hebben geleid. De Stichting wenste, alvorens toestemming te verlenen, inzicht te verkrijgen in de financiële gegevens van de toen reeds gestarte onderneming, terwijl van de zijde van de Maatschap werd aangedrongen op een intentieverklaring van de Stichting, waaruit duidelijk de bereidheid tot medewerking zou moeten blijken. Na de afwijzing door de chirurgen op 17 januari 2008 van een voorstel van de voorzitter van de rvb medische staf heeft de Stichting geconcludeerd dat overeenstemming niet zou worden bereikt. De kliniek G. is feitelijk medio 2007 gestart.
2.4 De Stichting heeft bij faxbrief van 4 februari 2008 een kort geding bij het Scheidsgerecht aanhangig gemaakt waarin op hoofdlijnen datgene is verzocht dat thans in reconventie wordt gevorderd. Bij vonnis van 25 februari 2008 heeft de Voorzitter van het Scheidsgerecht de vordering van de stichting aan eiser Stichting toegewezen en de toelatingsovereenkomst opgezegd wegens dringende redenen chirurgen bevolen ieder afzonderlijk haar of zijn werkzaamheden in de kliniek met onmiddellijke ingang. Het voornemen daartoe ingang van 15 maart 2008 te staken en gestaakt te houden, zolang haar of hem daarvoor door de Stichting geen schriftelijke toestemming is verleend, op 28 januari 2010 aan eiser kenbaar gemaakt. In de brief is als grond voor de opzegging vermeld: de vertrouwensbreuk tussen eiser en zijn collega’s. Dit is al volgt toegelicht:
a) reeds in 2005 hebben de collega’s van eiser het vertrouwen in hem opgezegd;
b) via de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) is dr. I. aangewezen als onderzoeker, die in zijn rapport tot de conclusie komt dat er een ernstige en zeer risicovolle situatie bestond die niet zo kon voortduren en dat gewerkt moest worden aan herstel van vertrouwen;
c) daartoe is opdracht gegeven aan de chirurg X., uit wiens eindrapport blijkt dat een patstelling is ontstaan, waardoor geen verbetering meer viel te verwachten, hetgeen heeft geleid tot het advies de relatie met xxxxx te verbreken;
d) de problematiek is evenwel niet aangepakt, mede als gevolg van het overlijden verbeurte van een dwangsom voor elke dag dat dit bevel door haar of hem wordt overtreden. Gelet op de belangen van de chirurgen en het belang van de in patiëntenzorg, die naar het ziekenhuis ontstane problemen van bestuurlijke en financiële aard;
e) de samenwerkingsproblemen zijn blijven bestaan en door de voorzitter oordeel van de rvb met xxxxx besproken op 7 aprilVoorzitter van het Scheidsgerecht er niet mee gediend waren dat gedurende een korte periode de kliniek stil zou komen te liggen, 27 mei is het gevorderde bevel echter slechts geclausuleerd en 25 juni 2009;
f) beperkt toegewezen. Het bevel is opgeschort vanaf de dag waarop de chirurgen bij brief het Scheidsgerecht de onderhavige bodemprocedure strekkende tot het verkrijgen van 26 juni 2009 heeft de vakgroep chirurgie nogmaals uitgesproken dat geen vertrouwen meer in eiser bestaat, welke brief ook aan vervangende toestemming dan wel het stafbestuur is gericht;
g) de visitatiecommissie heeft in haar rapport van eind 2009 geadviseerd dat de problematiek met eiser binnen een acceptabele termijn moet zijn opgelost omdat anders een onduidelijke en onwerkbare situatie ontstaat;
h) in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg binnen de instelling acht de rvb de vertrouwenbreuk tussen eiser en zijn collega’s een ernstige en risicovolle situatie die “geen dag langer” kan voortbestaan;
i) xxxxx stelt zijn collega’s en het ziekenhuis verantwoordelijk voor de problemen in de samenwerking en ziet niet in dat hij het goed functioneren van de vakgroep belemmert en daarmee de kwaliteit van de patiëntenzorg in gevaar brengt.
2.3 Eiser betwist allereerst dat een vertrouwenbreuk tussen hem en zijn collega’s een grond voor opzegging van de toelatingsovereenkomst oplevert. Voorts betwist hij dat zijn collega’s in 2005 het vertrouwen in hem hebben opgezegd. Hij erkent, mede op basis geven van een brief van 24 februari 2005 van een van zijn collega’s, dat discussie was ontstaan over zijn functioneren. Hij wijst erop dat het rapport van dr. I. ook positieve berichten over hem bevat. Wat het rapport X. betreft wijst eiser erop dat hij bij brief van 1 juni 2006 alsnog heeft ingestemd met de voorstellen tot verdeling van specifieke aandachtsgebieden, zoals ook blijkt uit een brief van 17 juli 2006 van bevel aan de Stichting waarin zij haar instemming hiermee betuigt. Door de vorming van één maatschap is ook voldaan aan de adviezen van J en onjuist is dus dat de problemen niet verder zijn aangepakt. De chirurgen hebben begeleiding gekregen van dr. K.. Dit heeft geleid tot regelmatig vakgroepoverleg en tot verbetering van de onderlinge samenwerking. Er zijn belangrijke stappen gezet tot verhoging van de kwaliteit van de zorg. Dit is ook tijdens visitatie geconstateerd. Van, bij het aantreden van de huidige voorzitter van de rvb gebleken, “manifeste samenwerkingsproblemen binnen de vakgroep chirurgie” was dan ook geen sprake. Op diens verzoek heeft dr. K. – integendeel – zijn begeleiding gestaakt. Juist is wel dat de voorzitter van de rvb al vanaf februari 2009 heeft aangedrongen op vertrek van xxxxx, aanvankelijk op grond van een “imagoprobleem” en later wegens het verwijt van “vakinhoudelijk disfunctioneren”. Xxxxx heeft de juistheid van dit een en ander steeds bestreden. Tot grote teleurstelling van eiser bleek tijdens een maatschapsvergadering van 15 juni 2009 dat bij zijn collega’s weinig bereidheid bestond hem te ondersteunen bij zijn gesprekken met de voorzitter van de rvb. Dit gebrek aan bereidheid hield echter volgens de collega’s van eiser, desgevraagd, geen verband met twijfels over technische vaardigheden van eiser. In een kort briefje van 26 juni 2009 heeft de voorzitter van de maatschap aan de rvb en het stafbestuur bericht dat de maatschap tot de conclusie is gekomen dat “er geen wederzijds vertrouwen is” tussen eiser en de andere maten. Redenen zijn daarvoor niet genoemd. Consequenties zijn daaraan ook niet verbonden. In de notulen van de maatschapvergadering van 7 oktober 2009 is vermeld dat in de toekomst geen ruimte meer bestaat voor eiser binnen de maatschap en dat er geen problemen zijn rond zijn technisch functioneren. De raadsman van eiser heeft bij brief van 29 november 2009 bij de Stichting aangedrongen op duidelijkheid. Deze brief is onbeantwoord gelaten. Dat geldt ook voor een brief van 26 november 2009. Op 10 januari 2010 heeft een gesprek met de voorzitter van de rvb plaatsgevonden, die vervolgens op 26 januari 2010 per sms aan xxxxx heeft laten weten te willen spreken over zijn “disfunctioneren” in verband waarmee hij “per heden op non-actief” werd gesteld. Op verzoek van de raadsman van eiser is deze schorsing ingetrokken.
2.4 Eiser is vervolgens op verzoek van de rvb niet betrokken geweest bij de visitatie in december 2009. Dat is ook opgevallen aan de Visitatiecommissie, die daarvan niet op de hoogte was gesteld. Deze commissie heeft geadviseerd dat de situatie met betrekking tot eiser binnen een acceptabele termijn (van drie maanden) moet zijn opgelost, omdat anders een onhoudbare en onwerkbare toestand ontstaat. Toen aan eiser bleek dat de Visitatiecommissie niet over zijn gegevens beschikte, heeft hij op 19 januari 2010 telefonisch contact opgenomen met een van de leden van deze commissie. Hij heeft dit op 21 januari 2010 aan de maatschap meegedeeld. Op 22 januari 2010 heeft hij het op 19 januari besprokene aan de commissie bevestigd. Volgens de Stichting heeft het contact dat eiser met de commissie heeft opgenomen, ertoe geleid, dat de visitatiecommissie de beslissing tot het toekennen verlenen van schriftelijke toestemming aanhangig zouden maken totdat het predicaat “kwaliteitsvisitatie” heeft aangehouden en dat afbreuk is gedaan aan de positieve indruk die de vakgroep tijdens de visitatie heeft gemaaktScheidsgerecht in deze procedure zal hebben beslist.
2.5 In de periode van juni 2009 tot eind januari 2010 heeft xxxxx normaal zijn werkzaamheden verricht. Er is enig overleg geweest over (de voorwaarden verbonden aan) zijn mogelijke vertrek, doch overeenstemming daarover kon niet worden bereikt.
2.6 Bij brief van 28 januari 2010 is xxxxx uitgenodigd voor een gesprek in verband met het voornemen de toelating op te zeggen. Aan deze uitnodiging heeft eiser gevolg gegeven. Daarop is de reeds genoemde brief van 1 februari 2010 gevolgd.
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
Samenvatting van het geschil. 2.1 Eiser (geboren op 4 maart 1967) is anesthesioloog. Hij was sedert 1 januari 2002 2003 als vrijgevestigd anesthesioloog werkzaam als medisch specialist voor heelkunde in een van de beide ziekenhuizen van de Stichting. Hij is destijds toegetreden tot een maatschap met drie andere chirurgen het B. te Y. (hierna: het ziekenhuis), dat in een van de toen nog zelfstandige en later gefuseerde ziekenhuizen. Met ingang van 1 januari 2008 zijn de maatschappen chirurgie in beide ziekenhuizen opgegaan in één maatschap.
2.2 Bij brief van 1 februari 2010 heeft de voorzitter van de rvb van stand wordt gehouden door de stichting aan eiser de toelatingsovereenkomst opgezegd wegens dringende redenen met onmiddellijke ingang. Het voornemen daartoe is op 28 januari 2010 aan eiser kenbaar gemaakt. In de brief is als grond voor de opzegging vermeldgenaamd Stichting H. (hierna: de vertrouwensbreuk tussen eiser en zijn collega’sstichting). Dit is al volgt toegelicht:
a) reeds in 2005 hebben de collega’s van eiser het vertrouwen in hem opgezegd;
b) via de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) is dr. I. aangewezen als onderzoeker, die in zijn rapport tot de conclusie komt dat er een ernstige en zeer risicovolle situatie bestond die niet zo kon voortduren en dat gewerkt moest worden aan herstel van vertrouwen;
c) daartoe is opdracht gegeven aan de chirurg X., uit wiens eindrapport blijkt dat een patstelling is ontstaan, waardoor geen verbetering meer viel te verwachten, hetgeen heeft geleid Vanaf 2003 was hij toegelaten tot het advies de relatie met xxxxx te verbreken;
d) de problematiek is evenwel niet aangepakt, mede als gevolg van het overlijden van een van de chirurgen en van de in het ziekenhuis ontstane problemen van bestuurlijke en financiële aard;
e) de samenwerkingsproblemen zijn blijven bestaan en door de voorzitter van de rvb met xxxxx besproken op 7 april, 27 mei en 25 juni 2009;
f) bij brief van 26 juni 2009 heeft de vakgroep chirurgie nogmaals uitgesproken dat geen vertrouwen meer in eiser bestaat, welke brief ook aan het stafbestuur is gericht;
g) de visitatiecommissie heeft in haar rapport van eind 2009 geadviseerd dat de problematiek met eiser binnen een acceptabele termijn moet zijn opgelost omdat anders een onduidelijke en onwerkbare situatie ontstaat;
h) in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg binnen de instelling acht de rvb de vertrouwenbreuk tussen eiser en zijn collega’s een ernstige en risicovolle situatie die “geen dag langer” kan voortbestaan;
i) xxxxx stelt zijn collega’s en het ziekenhuis verantwoordelijk voor de problemen in de samenwerking en ziet niet in dat hij het goed functioneren van de vakgroep belemmert en daarmee de kwaliteit van de patiëntenzorg in gevaar brengt.
2.3 Eiser betwist allereerst dat een vertrouwenbreuk tussen hem en zijn collega’s een grond voor opzegging van de toelatingsovereenkomst oplevert. Voorts betwist hij dat zijn collega’s in 2005 het vertrouwen in hem hebben opgezegd. Hij erkent, mede op basis van een brief toelatingsovereenkomst, waarvan de laatste versie betrekking had op de periode van 24 februari 2005 van een van zijn collega’s, dat discussie was ontstaan over zijn functioneren. Hij wijst erop dat het rapport van dr. I. ook positieve berichten over hem bevat. Wat het rapport X. betreft wijst eiser erop dat hij bij brief van maart 2014 tot 1 juni 2006 alsnog heeft ingestemd met de voorstellen tot verdeling van specifieke aandachtsgebieden, zoals ook blijkt uit een brief van 17 juli 2006 van de Stichting waarin zij haar instemming hiermee betuigt. Door de vorming van één maatschap is ook voldaan aan de adviezen van J en onjuist is dus dat de problemen niet verder zijn aangepakt. De chirurgen hebben begeleiding gekregen van dr. K.. Dit heeft geleid tot regelmatig vakgroepoverleg en tot verbetering van de onderlinge samenwerking. Er zijn belangrijke stappen gezet tot verhoging van de kwaliteit van de zorg. Dit is ook tijdens visitatie geconstateerd. Van, bij het aantreden van de huidige voorzitter van de rvb gebleken, “manifeste samenwerkingsproblemen binnen de vakgroep chirurgie” was dan ook geen sprake. Op diens verzoek heeft dr. K. – integendeel – zijn begeleiding gestaakt. Juist is wel dat de voorzitter van de rvb al vanaf februari 2009 heeft aangedrongen op vertrek van xxxxx, aanvankelijk op grond van een “imagoprobleem” en later wegens het verwijt van “vakinhoudelijk disfunctioneren”januari 2015. Xxxxx heeft de juistheid van dit een en ander steeds bestreden. Tot grote teleurstelling van eiser bleek tijdens een maatschapsvergadering van 15 juni 2009 dat bij zijn collega’s weinig bereidheid bestond hem te ondersteunen bij zijn gesprekken met de voorzitter van de rvb. Dit gebrek aan bereidheid hield echter volgens de collega’s van eiser, desgevraagd, geen verband met twijfels over technische vaardigheden van eiser. In een kort briefje van 26 juni 2009 heeft de voorzitter was lid van de maatschap anesthesiologie (hierna: de maatschap). Per eind december 2014 zijn vier van de (in 2013) zeven leden van de maatschap vertrokken. Per 1 juli 2015 is een vijfde lid van de maatschap, D., wegens pensionering vertrokken.
2.2 Op 19 december 2014 is verweerster opgericht. Zij heeft met het ziekenhuis een samenwerkingsovereenkomst die schriftelijk is vastgelegd op 31 december 2014. Op dezelfde dag hebben eisers en verweerster een Aansluitings- en dienstverleningsovereenkomst (in onderdeel I van de vordering omschreven als ‘A&DO’ en hierna te noemen: de ‘A&D-overeenkomst’) gesloten. Op grond van deze overeenkomst is eiseres als ‘praktijkvennootschap’ lid geworden van verweerster.
2.3 De A&D-overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen (waarbij verweerster is aangeduid als ‘de Coöperatie’):
‘7.1 Het Lid verleent medisch specialistische zorg met behulp van de Medisch Specialist en/of de overige aan haar verbonden natuurlijke personen aan de rvb en het stafbestuur bericht dat de maatschap tot de conclusie is gekomen dat “er geen wederzijds vertrouwen is” tussen eiser en de andere maten. Redenen zijn daarvoor niet genoemd. Consequenties zijn daaraan ook niet verbonden. In de notulen van de maatschapvergadering van 7 oktober 2009 is vermeld dat in de toekomst geen ruimte meer bestaat voor eiser binnen de maatschap en dat er geen problemen zijn rond zijn technisch functioneren. De raadsman van eiser heeft bij brief van 29 november 2009 bij de Stichting aangedrongen op duidelijkheid. Deze brief is onbeantwoord gelaten. Dat geldt ook voor een brief van 26 november 2009. Op 10 januari 2010 heeft een gesprek met de voorzitter van de rvb plaatsgevonden, die vervolgens op 26 januari 2010 per sms aan xxxxx heeft laten weten te willen spreken over zijn “disfunctioneren” in verband waarmee hij “per heden op non-actief” werd gesteld. Op verzoek van de raadsman van eiser is deze schorsing ingetrokkenCoöperatie.
2.4 Eiser is vervolgens op verzoek van 13.1 De onderhavige Overeenkomst alsmede de rvb niet betrokken geweest bij de visitatie in december 2009. Dat is ook opgevallen aan de Visitatiecommissie, die daarvan niet op de hoogte was gesteld. Deze commissie heeft geadviseerd dat de situatie met betrekking tot eiser binnen een acceptabele termijn (van drie maanden) moet zijn opgelost, omdat anders een onhoudbare en onwerkbare toestand ontstaat. Toen aan eiser bleek dat de Visitatiecommissie niet over zijn gegevens beschikte, heeft hij op 19 januari 2010 telefonisch contact opgenomen met een van de leden van deze commissie. Hij heeft dit op 21 januari 2010 aan de maatschap meegedeeld. Op 22 januari 2010 heeft hij het op 19 januari besprokene aan de commissie bevestigd. Volgens de Stichting heeft het contact dat eiser met de commissie heeft opgenomen, ertoe geleid, dat de visitatiecommissie de beslissing tot het toekennen aansluiting van het predicaat “kwaliteitsvisitatie” heeft aangehouden Lid worden, met ingang van 31 december 2014 24.00 uur, aangegaan voor onbepaalde tijd en dat afbreuk is gedaan aan de positieve indruk die de vakgroep tijdens de visitatie heeft gemaakt.
2.5 In de periode van juni 2009 tot eind januari 2010 heeft xxxxx normaal zijn werkzaamheden verricht. Er is enig overleg geweest over eindigen: (de voorwaarden verbonden aan) zijn mogelijke vertrek, doch overeenstemming daarover kon niet worden bereikt.
2.6 Bij brief van 28 januari 2010 is xxxxx uitgenodigd voor een gesprek in verband met het voornemen de toelating op te zeggen. Aan deze uitnodiging heeft eiser gevolg gegeven. Daarop is de reeds genoemde brief van 1 februari 2010 gevolgd...)
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
Samenvatting van het geschil. 2.1 Eiser 2.1. Xxxxxxxxx is sedert 1 januari 2002 werkzaam als medisch specialist voor heelkunde in een van de beide ziekenhuizen van de Stichting. Hij is destijds toegetreden tot een maatschap met drie andere chirurgen in een van de toen nog zelfstandige en later gefuseerde ziekenhuizen. Met ingang van 1 januari 2008 juli 1981 als oogarts toegelaten tot het ziekenhuis van (de rechtsvoorgangster van) verweerster. De toelatingsovereenkomst dateert van 25 februari 1985. In het ziekenhuis zijn de maatschappen chirurgie in beide ziekenhuizen opgegaan in één op dit ogenblik vijf oogartsen werkzaam. Zij vormen geen maatschap.
2.2 . Bij brief van 1 februari 2010 20 december 1996 heeft de voorzitter verweerster, op grond van artikel 22 van de rvb toelatingsovereenkomst, die overeenkomst met ingang van 1 juli 1997 wegens gewichtige redenen opgezegd. Zij is van oordeel dat met betrekking tot verzoeker een situatie is ontstaan waarin redelijkerwijs van verweerster niet gevergd kan worden de toelatingsovereenkomst te continueren. Voor dat oordeel worden in de brief vier gronden genoemd, die als volgt kunnen worden samengevat:
1. Gepleegde onregelmatigheden met betrekking tot het declareren van het honorarium. Een voorlopig onderzoek door ANOZ heeft aan het licht gebracht dat sprake is van slechte statusvoering en ongeoorloofde declaraties.
2. Gepleegde valsheid in geschrifte door het ‘bijwerken’ van de stichting aan eiser medische status/patiëntenkaart van een patiënt.
3. De directie van verweerster heeft ieder vertrouwen in verzoeker verloren. Zeker in het licht van de toelatingsovereenkomst opgezegd wegens dringende redenen gepleegde onregelmatigheden met onmiddellijke ingangde declaraties is het ‘bijwerken’ van de medische status van een patiënt de druppel die de emmer deed overlopen.
4. Het voornemen daartoe Uit de kring van de verwijzende huisartsen is negatieve kritiek geuit op 28 januari 2010 aan eiser kenbaar gemaakthet professioneel functioneren. In de brief is als grond voor schriftelijke stukken en ter zitting heeft verweerster over de opzegging vermeld: de vertrouwensbreuk tussen eiser opzeggingsgronden – zakelijk weergegeven – voorts het volgende gesteld. Ad 1 Xxxxxxxxx heeft bij het declareren van FAG’s (fluorescentieangiografieën) en zijn collega’s. Dit is al volgt toegelicht:
a) reeds in 2005 hebben de collega’s van eiser het vertrouwen in hem opgezegd;
b) via de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) is dr. I. aangewezen als onderzoeker, die in zijn rapport tot de conclusie komt dat er een ernstige en zeer risicovolle situatie bestond die niet zo kon voortduren en dat gewerkt moest worden aan herstel van vertrouwen;
c) daartoe is opdracht gegeven bij low-vision onderzoeken onjuiste declaraties uitgebracht aan de chirurg X.verzekeraars. Uit een onderzoek door ANOZ-verzekeringen is naar voren gekomen dat in 1994 86 FAG’s ten onrechte zijn gedeclareerd en in 1995 144. Van de in 1995 gedeclareerde 122 low-vision onderzoeken kwamen slechts 8 onderzoeken in aanmerking van declaratie. Ter zitting heeft verweerster ook nog aangevoerd dat verzoeker bij patiënten onnodige onderzoeken zou hebben uitgevoerd. Ad 2 Bij brief van 23 november 1996 heeft een patiënt een klacht over verzoeker ingediend bij het ziekenhuis, uit wiens eindrapport blijkt dat omdat hij van oordeel was tijdens een patstelling spoedconsult op 17 juli 1996 verkeerd te zijn behandeld. Vervolgens is ontstaan, waardoor geen verbetering meer viel te verwachten, hetgeen heeft geleid tot het advies de relatie met xxxxx te verbreken;
d) de problematiek is evenwel niet aangepakt, mede als gevolg van het overlijden van een op 5 december 1996 op verzoek van de chirurgen en directie door het Patiënten Service Bureau een kopie gemaakt van de in het ziekenhuis ontstane problemen van bestuurlijke en financiële aard;
e) de samenwerkingsproblemen zijn blijven bestaan en door de voorzitter medische status/ patiëntenkaart van de rvb met xxxxx besproken op 7 april, 27 mei en 25 juni 2009;
f) bij brief van 26 juni 2009 patiënt. Op 12 december 1996 heeft de vakgroep chirurgie nogmaals uitgesproken directie het Bureau verzocht opnieuw het medisch dossier van genoemde patiënt te lichten met het oog op de opstelling van verzoeker in deze zaak. Toen bleek dat op de plek, waar het consult van 17 juli is beschreven, de woorden ‘Ge.ex’ of ‘ep’ waren bijgeplaatst. Ad 3 Er bestaat geen vertrouwen meer enkele garantie dat zich niet opnieuw gevallen zullen voordoen van door verzoeker opzettelijk gepleegde oneerlijkheid in eiser bestaat, welke brief vorm dan ook aan het stafbestuur is gericht;
g) de visitatiecommissie heeft in haar rapport van eind 2009 geadviseerd dat de problematiek met eiser binnen een acceptabele termijn moet zijn opgelost omdat anders een onduidelijke en onwerkbare situatie ontstaat;
h) in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg binnen de instelling acht de rvb de vertrouwenbreuk tussen eiser en zijn collega’s een ernstige en risicovolle situatie die “geen dag langer” kan voortbestaan;
i) xxxxx stelt zijn collega’s en het ziekenhuis verantwoordelijk voor de problemen in de samenwerking en ziet niet in dat hij het goed functioneren van de vakgroep belemmert en daarmee de kwaliteit ten detrimente van de patiëntenzorg in gevaar brengt.
2.3 Eiser betwist allereerst dat een vertrouwenbreuk tussen hem en zijn collega’s een grond voor opzegging van zowel de toelatingsovereenkomst oplevertmateriële belangen als de goede naam van het ziekenhuis. Voorts betwist hij dat zijn collega’s in 2005 het vertrouwen in hem Ad 4 In de loop van 1996 hebben opgezegd. Hij erkent, mede op basis van een brief van 24 februari 2005 van een van zijn collega’s, dat discussie was ontstaan over zijn functioneren. Hij wijst erop dat het rapport van dr. I. ook positieve berichten over hem bevat. Wat het rapport X. betreft wijst eiser erop dat hij bij brief van 1 juni 2006 alsnog heeft ingestemd directie en medische staf gesprekken gevoerd met de voorstellen tot verdeling van specifieke aandachtsgebieden, verwijzende huisartsen. Dezen hebben – zoals ook blijkt uit een brief overgelegde productie – een verpletterende negatieve kritiek geuit op het professioneel functioneren van 17 juli 2006 verzoeker. Verwijzingen vinden niet of nauwelijks meer plaats. Verweerster is van de Stichting waarin zij haar instemming hiermee betuigt. Door de vorming van één maatschap is ook voldaan aan de adviezen van J en onjuist is dus mening dat de problemen genoemde gronden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, de gedane opzegging ten volle rechtvaardigen.
2.2. Verzoeker heeft de vier voor de opzegging aangevoerde gronden – zakelijk weergegeven – als volgt bestreden. Ad 1 Verzoeker erkent dat hij bij het declareren fouten heeft gemaakt. XXXX heeft evenwel geen aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie en er is geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Dat hij bij patiënten onnodige onderzoeken zou hebben laten plaatsvinden, is volstrekt onwaar. Verweerster stelt dat verzoeker in 1995 122 low-vision onderzoeken heeft gedeclareerd, maar dat slechts 8 daarvan voor declaratie in aanmerking kwamen. Die 8 hebben echter alleen betrekking op de onderzoeken die door een firma in het ziekenhuis zelf zijn uitgevoerd. Xxxxxxxxx liet zijn low-vision onderzoeken meestal niet verder zijn aangepaktin het ziekenhuis, maar door een andere firma buiten het ziekenhuis uitvoeren. De chirurgen hebben begeleiding gekregen van dr. K.. Dit heeft geleid tot regelmatig vakgroepoverleg en tot verbetering van Volgens de onderlinge samenwerking. Er zijn belangrijke stappen gezet tot verhoging van de kwaliteit van de zorgdirecteur patiëntenzorg kan declaratie alleen plaatsvinden indien het onderzoek in het ziekenhuis wordt uitgevoerd. Dit is ook tijdens visitatie geconstateerdonjuist. VanEen low-vision onderzoek is alleen declarabel indien de oogarts daarbij zelf direct betrokken is en niet wanneer hij dat door anderen laat doen. Dit betekent dat de declaraties van de andere oogartsen, die de low-vision onderzoeken in het ziekenhuis door de eerder genoemde firma laten verrichten, bij welke onderzoeken die andere oogartsen niet zelf direct betrokken waren, en de daarop betrekking hebbende declaraties van het aantreden ziekenhuis voor het kostendeel, (ook) onjuist zijn. Ook over de wijze waarop de onregelmatigheden aan het licht zijn gekomen, is het nodige op te merken. Ter voorbereiding van de huidige voorzitter visitatie van de rvb geblekenafdeling oogheelkunde door een visitatiecommissie van het NOG (Nederlands Oogheelkundig Genootschap) op 21 juni 1996 hebben alle oogartsen aan de commissie opgaven verstrekt van hun productiegegevens over 1995. Een van de oogartsen heeft vervolgens de door verzoeker aan de commissie vertrouwelijk verstrekte gegevens doorgespeeld aan de directie. De directie heeft deze gegevens vergeleken met de door verzoeker uitgevoerde verrichtingen zoals geregistreerd door het ziekenhuis en heeft daarbij aanzienlijke discrepantie geconstateerd met betrekking tot bepaalde verrichtingen. Dit heeft de directie vervolgens gemeld aan ANOZ. De visitatiecommissie heeft op deze gang van zaken forse kritiek geuit en erop gewezen dat de vertrouwelijkheid van de door de specialisten verstrekte gegevens een wezenlijk bestanddeel van het visitatiegebeuren is. De commissie was van oordeel dat een nader onderzoek door een neutrale observator zou moeten plaatsvinden, “manifeste samenwerkingsproblemen binnen maar de vakgroep chirurgie” was dan ook geen sprakedirecteur patiëntenzorg is zelf op onderzoek uitgegaan. Zonder de gemaakte fouten te willen goed praten, zijn er wel een aantal verzachtende omstandigheden. In de eerste plaats is het declaratiesysteem voor verrichtingen van specialisten erg ingewikkeld. Daardoor kunnen gemakkelijk foutieve declaraties ontstaan als gevolg van verschillen in interpretaties van de codes. Zo kreeg de secretaresse van verzoeker van de zorgverzekeraars het verzoek om alle foto’s onder één nummer te declareren. Op diens verzoek deze manier wordt het verschil tussen een FAG-foto en een gewone fundusfoto veronachtzaamd en dat kan ertoe leiden dat ten onrechte fundusfoto’s als FAG-foto’s worden gedeclareerd. Wat het low-vision onderzoek betreft, heeft drde geneeskundige van ANOZ erkend dat er over de declaratienorm onvoldoende duidelijkheid bij de specialisten bestaat. K. – integendeel – zijn begeleiding gestaaktIn een recent landelijk onderzoek van de ECD is de grote ingewikkeldheid van het declaratiesysteem erkend. Juist is wel In de tweede plaats heeft het verzoeker parten gespeeld dat de voorzitter vijf oogartsen als solisten werkzaam zijn en niet in één maatschap met een goed georganiseerd secretariaat samenwerken. XXXX heeft zich, mede gelet op het feit dat in de jarenlange relatie met verzoeker niet eerder problemen over het declaratiegedrag zijn voorgekomen, bereid verklaard tot een minnelijke schikking. Deze schikking houdt kort gezegd in dat verzoeker wegens de geconstateerde onregelmatigheden een totaal bedrag van ƒ 68.000,= zal betalen en dat ANOZ aan verzoeker op basis hiervan finale kwijting verleent over de jaren 1990 tot en met medio 1996. Dit bedrag is inmiddels betaald. De geconstateerde problemen met de declaraties vormen geen gewichtige reden voor opzegging van de rvb al vanaf februari 2009 heeft aangedrongen op vertrek overeenkomst. Het betreft hier een probleem dat primair speelt in de contractuele relatie tussen verzoeker en ANOZ. Dat – zoals verweerster meent – de belangen van xxxxx, aanvankelijk het ziekenhuis ernstig zouden zijn geschaad is sterk overdreven en door verweerster ook niet nader onderbouwd. Bovendien is het merkwaardig dat verweerster in december 1996 mede op grond van deze problemen tot opzegging is overgegaan, terwijl bekend was dat op dat moment tussen verzoeker en ANOZ nog onderhandelingen over een “imagoprobleem” en later wegens het verwijt minnelijke regeling liepen. Verweerster wekt bovendien de schijn met twee maten te meten, omdat ten aanzien van “vakinhoudelijk disfunctioneren”. Xxxxx heeft de juistheid van dit een en ander steeds bestreden. Tot grote teleurstelling van eiser bleek tijdens een maatschapsvergadering van 15 juni 2009 dat bij zijn collega’s weinig bereidheid bestond hem te ondersteunen bij zijn gesprekken met de voorzitter van de rvb. Dit gebrek aan bereidheid hield echter volgens de twee collega’s van eiserverzoeker ook onregelmatigheden waren geconstateerd met betrekking tot hun declaraties voor hun extramurale praktijk. Een van deze twee collega’s is wel strafrechtelijk en (in eerste instantie) veroordeeld. Ad 2 Deze kwestie is buiten proporties opgeblazen. Het gaat om een paar woorden die door verzoeker later op de patiëntenkaart zijn bijgeschreven. Dat is op zichzelf niet verkeerd, desgevraagdmaar dan dient wel te worden vermeld op welke datum die aanvullingen – die op zichzelf juist waren – hebben plaatsgevonden. Dat laatste heeft verzoeker verzuimd en dat was onjuist. Ad 3 Dit is geen zelfstandige grond voor opzegging. Het opzeggen van het vertrouwen is immers gebaseerd op en vloeit rechtstreeks voort uit de drie andere gronden. Dat verweerster van mening is dat uitzicht op verbetering van verzoekers handelwijze en attitude ontbreekt, is onbegrijpelijk. Wat zijn declaratiegedrag betreft heeft hij wel degelijk het boetekleed aangetrokken en zelfs voorgesteld het declareren verder door verweerster te laten gebeuren. Ad 4 In juli 1996 is de oogheelkunde in het ziekenhuis getoetst door de visitatiecommissie van het NOG. De commissie heeft vertegenwoordigers van de huisartsen gehoord over het functioneren van de oogartsen. Daarbij zijn geen klachten over verzoeker geuit. Voorts is van belang dat verzoeker voor het eerst op 19 december 1996, toen hij werd gehoord in verband met twijfels de voorgenomen opzegging van de overeenkomst, mondeling met de kritiek van de huisartsen is geconfronteerd. Het was voor hem volstrekt onmogelijk om zich tijdens die bespreking behoorlijk tegen die kritiek te verweren. Het is unfair dat de directie in de een dag later verzonden opzeggingsbrief die kritiek mede als grondslag voor de opzegging heeft aangevoerd. De stelling van verweerster, dat de huisartsen inmiddels niet meer naar hen verwijzen, is onjuist. Concluderend is verzoeker van mening dat zich geen gewichtige redenen, als bedoeld in artikel 22 van de toelatingsovereenkomst, voordoen en dat de door verweerster aangevoerde gronden de opzegging niet rechtvaardigen. Bovendien dient ook rekening te worden gehouden met de staat van dienst van verzoeker. Hij is vanaf 1 juli 1981 in het ziekenhuis van verweerster werkzaam, was negen jaar lid van de kernstaf en ook lid van de bouwcommissie voor het nieuwe ziekenhuis.
2.3. Xxxxxxxxx heeft, voor het geval dat de opzegging gehandhaafd dient te blijven, schadevergoeding gevorderd die uit twee posten bestaat: 1. vergoeding van inkomensschade en 2. vergoeding van goodwill. Ten aanzien van 1. merkt verzoeker op dat hij gedwongen zal zijn zijn praktijkvoering, ook de extramurale, volledig te staken. Uitgaande van de datum waarop zijn toelating volgens de overeenkomst zou eindigen – 1 juli 2004 – lijdt hij inkomensschade over technische vaardigheden een periode van eiserzeven jaren. In Zijn honorariumbudget bedraagt ƒ 372.000,= hetgeen afgerond neerkomt op een kort briefje inkomensschade van 26 juni 2009 ƒ 2.600,000,=. Wat post 2. betreft is verzoeker van mening dat verweerster hem de goodwillvergoeding voor zijn gehele praktijk dient te betalen. Per 1 juli 1997 bedraagt de goodwill ƒ 345.000,=.
2.4. Verweerster heeft de voorzitter subsidiaire vordering bestreden en daartoe – kort samengevat – het volgende gesteld. Xxxxxxxxx heeft de opzegging geheel aan zichzelf te wijten. Verweerster treft formeel noch inhoudelijk enig verwijt. Zij heeft voldoende gedaan om de zaak zodanig minnelijk te regelen, dat verzoeker grotendeels gevrijwaard werd van zijn terugbetalingsverplichting aan ANOZ en dat hij in staat bleef zijn extramurale praktijk te blijven uitoefenen. Xxxxxxxxx heeft die regeling evenwel niet willen aanvaarden. Verzoeker heeft zijn cijfers niet onderbouwd. Ten onrechte gaat hij als grondslag voor zijn berekening uit van het honorariumbudget. Zijn omzet is, ‘sinds hij betrapt is’, aanzienlijk gedaald. Verweerster draagt geen enkele financiële verantwoordelijkheid voor de extramurale praktijk van verzoeker en ook niet voor de goodwill daarvan. Bovendien behoeft hij met die praktijk niet te stoppen. ANOZ is ermee akkoord gegaan dat hij die praktijk voortzet. Voor het toekennen van goodwill van de maatschap aan de rvb en het stafbestuur bericht dat de maatschap tot de conclusie is gekomen dat “er intramurale praktijk bestaat ook geen wederzijds vertrouwen is” tussen eiser en de andere maten. Redenen zijn daarvoor niet genoemd. Consequenties zijn daaraan ook niet verbondengrond. In de notulen toelatingsovereenkomst is niet voorzien in enige verplichting van verweerster tot een dergelijke vergoeding. Bovendien kan verzoeker zijn goodwill aan een opvolger overdragen. De waarde van de maatschapvergadering van 7 oktober 2009 goodwill is vermeld dat in de toekomst geen ruimte meer bestaat voor eiser binnen de maatschap en dat er geen problemen zijn rond zijn technisch functioneren. De raadsman van eiser heeft bij brief van 29 november 2009 bij de Stichting aangedrongen op duidelijkheid. Deze brief is onbeantwoord gelaten. Dat geldt ook voor een brief van 26 november 2009. Op 10 januari 2010 heeft een gesprek met de voorzitter van de rvb plaatsgevonden, die vervolgens op 26 januari 2010 per sms aan xxxxx heeft laten weten te willen spreken over zijn “disfunctioneren” in verband waarmee hij “per heden op non-actief” werd gesteld. Op verzoek van de raadsman van eiser is deze schorsing ingetrokken.
2.4 Eiser is vervolgens op verzoek van de rvb voorts niet betrokken geweest bij de visitatie in december 2009. Dat is ook opgevallen aan de Visitatiecommissie, die daarvan niet op de hoogte was gesteld. Deze commissie heeft geadviseerd dat de situatie met betrekking tot eiser binnen een acceptabele termijn (van drie maanden) moet zijn opgelost, omdat anders een onhoudbare en onwerkbare toestand ontstaat. Toen aan eiser bleek dat de Visitatiecommissie niet over zijn gegevens beschikte, heeft hij op 19 januari 2010 telefonisch contact opgenomen met een van de leden van deze commissie. Hij heeft dit op 21 januari 2010 aan de maatschap meegedeeld. Op 22 januari 2010 heeft hij het op 19 januari besprokene aan de commissie bevestigd. Volgens de Stichting heeft het contact dat eiser met de commissie heeft opgenomen, ertoe geleid, dat de visitatiecommissie de beslissing tot het toekennen van het predicaat “kwaliteitsvisitatie” heeft aangehouden en dat afbreuk is gedaan aan de positieve indruk die de vakgroep tijdens de visitatie heeft gemaakt.
2.5 In de periode van juni 2009 tot eind januari 2010 heeft xxxxx normaal zijn werkzaamheden verrichtjuist berekend. Er is enig overleg geweest over (op geen enkele wijze rekening gehouden met het door fraude gerealiseerde deel van de voorwaarden verbonden aan) zijn mogelijke vertrek, doch overeenstemming daarover kon niet worden bereiktomzet.
2.6 Bij brief 2.5. Ter zitting van 28 januari 2010 het Scheidsgerecht heeft H van ANOZ desgevraagd toegelicht, dat bij de tussen verzoeker en ANOZ bereikte schikking over de ten onrechte gedeclareerde low-vision en FAG’s onderzoeken is xxxxx uitgenodigd voor een gesprek uitgegaan van de jaren 1994, 1995 en 1996, maar dat aannemelijk is dat het totale bedrag over de jaren 1990-1996 – over welke jaren finale kwijting is verleend – aanzienlijk hoger is.
I heeft verklaard dat de stafbestuur in verband met elk geval is gehoord over de eerste twee opzeggingsgronden – declaratieproblemen en patiëntenkaart – maar dat hij zich niet kan herinneren of dat ook gebeurd is ten aanzien van de twee andere gronden. Het stafbestuur achtte zich niet in staat te beoordelen of de genoemde gronden tot opzegging van de overeenkomst zouden kunnen leiden. F, lid van de visitatiecommissie die op 21 juni 1996 de afdeling oogheelkunde van het voornemen ziekenhuis bezocht, deelde het Scheidsgerecht desgevraagd mede, dat bij dat bezoek namens de toelating directie de kritiek op te zeggen. Aan deze uitnodiging heeft eiser gevolg gegeven. Daarop het inhoudelijk functioneren van verzoeker wel aan de orde is geweest, maar dat dit al spoedig werd overheerst door de reeds genoemde brief van 1 februari 2010 gevolgdgebeurtenissen rond het declareren.
Appears in 1 contract
Samples: Opzegging Toelatingsovereenkomst
Samenvatting van het geschil. 2.1 Eiser C. is sedert 1 januari 2002 werkzaam in 1990 als medisch specialist voor heelkunde chirurg toegelaten tot B. (hierna: het ziekenhuis), dat in stand wordt gehouden door verweerster. Hij oefende zijn praktijk uit binnen het verband van een besloten vennootschap, te weten eiseres, waarvan hij de bestuurder is. Hij maakte deel uit van de beide ziekenhuizen maatschap heelkunde (aanvankelijk: de gecombineerde maatschap heelkunde/urologie) binnen het ziekenhuis. Blijkens artikel 10 van de Stichting. Hij is destijds toegetreden tot een maatschap met drie andere chirurgen in een desbetreffende maatschapsovereenkomst worden de winsten en de verliezen van de toen maatschap door de leden gelijkelijk genoten en gedragen. De maatschap is ontbonden per 1 maart 2009 door het uittreden van X. en een andere chirurg, die met pensioen is gegaan. De (interne) financiële afwikkeling daarvan is nog zelfstandige en later gefuseerde ziekenhuizenniet afgerond. Met ingang van Tot dusver is geen eindbalans per 1 januari 2008 zijn de maatschappen chirurgie in beide ziekenhuizen opgegaan in één maatschapmaart 2009 opgemaakt.
2.2 Bij brief De toelating van 1 februari 2010 heeft de voorzitter van de rvb van de stichting aan eiser de toelatingsovereenkomst opgezegd wegens dringende redenen met onmiddellijke ingang. Het voornemen daartoe is op 28 januari 2010 aan eiser kenbaar gemaakt. In de brief is als grond voor de opzegging vermeld: de vertrouwensbreuk tussen eiser en zijn collega’s. Dit is al volgt toegelicht:
a) reeds in 2005 hebben de collega’s van eiser het vertrouwen in hem opgezegd;
b) via de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) is dr. I. aangewezen als onderzoeker, die in zijn rapport tot de conclusie komt dat er een ernstige en zeer risicovolle situatie bestond die niet zo kon voortduren en dat gewerkt moest worden aan herstel van vertrouwen;
c) daartoe is opdracht gegeven aan de chirurg X., uit wiens eindrapport blijkt dat een patstelling is ontstaan, waardoor geen verbetering meer viel te verwachten, hetgeen heeft geleid C. tot het advies de relatie ziekenhuis heeft voortgeduurd tot 1 maart 2009. Sinds deze datum is hij in loondienst van verweerster en is hij, geheel of ten dele, met xxxxx te verbreken;
d) de problematiek is evenwel niet aangepakt, mede als gevolg van het overlijden van een van de chirurgen en van de in het ziekenhuis ontstane problemen van bestuurlijke en financiële aard;
e) de samenwerkingsproblemen zijn blijven bestaan en door de voorzitter van de rvb met xxxxx besproken op 7 april, 27 mei en 25 juni 2009;
f) bij brief van 26 juni andere taken belast. Eveneens per 1 maart 2009 heeft eiseres de vakgroep chirurgie nogmaals uitgesproken dat geen vertrouwen meer in eiser bestaat, welke brief ook chirurgische praktijk van X. overgedragen aan het stafbestuur is gericht;
g) de visitatiecommissie heeft in haar rapport van eind 2009 geadviseerd dat de problematiek met eiser binnen een acceptabele termijn moet zijn opgelost omdat anders een onduidelijke en onwerkbare situatie ontstaat;
h) in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg binnen de instelling acht de rvb de vertrouwenbreuk tussen eiser en zijn collega’s een ernstige en risicovolle situatie die “geen dag langer” kan voortbestaan;
i) xxxxx stelt zijn collega’s en het ziekenhuis verantwoordelijk voor de problemen in de samenwerking en ziet niet in dat hij het goed functioneren van de vakgroep belemmert en daarmee de kwaliteit van de patiëntenzorg in gevaar brengt.
2.3 Eiser betwist allereerst dat een vertrouwenbreuk tussen hem en zijn collega’s een grond voor opzegging van de toelatingsovereenkomst oplevert. Voorts betwist hij dat zijn collega’s in 2005 het vertrouwen in hem hebben opgezegd. Hij erkent, mede op basis van een brief van 24 februari 2005 van een van zijn collega’s, dat discussie was ontstaan over zijn functioneren. Hij wijst erop dat het rapport van dr. I. ook positieve berichten over hem bevat. Wat het rapport X. betreft wijst eiser erop dat hij bij brief van 1 juni 2006 alsnog heeft ingestemd met de voorstellen tot verdeling van specifieke aandachtsgebieden, zoals ook blijkt uit een brief van 17 juli 2006 van de Stichting waarin zij haar instemming hiermee betuigt. Door de vorming van één maatschap is ook voldaan aan de adviezen van J en onjuist is dus dat de problemen niet verder zijn aangepaktverweerster. De chirurgen hebben begeleiding gekregen van dr. K.. Dit heeft geleid tot regelmatig vakgroepoverleg en tot verbetering van de onderlinge samenwerking. Er zijn belangrijke stappen gezet tot verhoging van de kwaliteit van de zorg. Dit is ook tijdens visitatie geconstateerd. Van, bij het aantreden van de huidige voorzitter van de rvb gebleken, “manifeste samenwerkingsproblemen binnen de vakgroep chirurgie” was dan ook geen sprake. Op diens verzoek heeft dr. K. – integendeel – zijn begeleiding gestaakt. Juist is wel dat de voorzitter van de rvb al vanaf februari 2009 heeft aangedrongen op vertrek van xxxxx, aanvankelijk op grond van een “imagoprobleem” en later wegens het verwijt van “vakinhoudelijk disfunctioneren”. Xxxxx heeft de juistheid van dit een en ander steeds bestreden. Tot grote teleurstelling van eiser bleek tijdens een maatschapsvergadering van 15 juni 2009 dat bij zijn collega’s weinig bereidheid bestond hem te ondersteunen bij zijn gesprekken met de voorzitter van de rvb. Dit gebrek aan bereidheid hield echter volgens de collega’s van eiser, desgevraagd, geen verband met twijfels over technische vaardigheden van eiser. In een kort briefje van 26 juni 2009 heeft de voorzitter overblijvende leden van de maatschap heelkunde waren niet bereid deze praktijk over te nemen. De overdracht is vastgelegd in een schriftelijk stuk, getiteld “Overeenkomst van praktijkoverdracht” (hierna: de Overeenkomst), dat op 24 februari 2009 door beide partijen is ondertekend. De koopsom van de overgedragen praktijk is vastgesteld op € 239.000,-. Dit bedrag was gelijk aan het gemiddelde van de rvb omzet van C. (als een zesde gedeelte van de omzet van zijn maatschap) in de drie jaren 2006, 2007 en 2008, telkens verminderd met het stafbestuur bericht dat bedrag van € 12.500,- als pensioenpremie. De hiervoor relevante cijfers zijn beschikbaar gesteld door X. xxxxxxxxx, manager van de maatschap tot heelkunde en tevens de conclusie is gekomen dat “er geen wederzijds vertrouwen is” tussen eiser partner van C..
2.3 De artikelen 5 en de andere maten. Redenen zijn daarvoor niet genoemd. Consequenties zijn daaraan ook niet verbonden. In de notulen 6 van de maatschapvergadering van 7 oktober 2009 is vermeld dat in de toekomst geen ruimte meer bestaat voor eiser binnen de maatschap en dat er geen problemen zijn rond zijn technisch functionerenOvereenkomst, die tezamen het opschrift “Finale kwijting” dragen, luiden als volgt: “5. De raadsman van eiser heeft bij brief van 29 november 2009 bij de Stichting aangedrongen op duidelijkheid. Deze brief is onbeantwoord gelaten. Dat geldt ook voor een brief van 26 november 2009. Op 10 januari 2010 heeft een gesprek met de voorzitter vorderingen en schulden van de rvb plaatsgevondenovergedragen praktijk, die vervolgens op 26 januari 2010 per sms aan xxxxx heeft laten weten te willen spreken over zijn “disfunctioneren” voor zover ontstaan vóór de in verband waarmee hij “per heden op non-actief” werd gesteld. Op verzoek van de raadsman van eiser is deze schorsing ingetrokken.
2.4 Eiser is vervolgens op verzoek van de rvb niet betrokken geweest bij de visitatie in december lid 1 en 2 genoemde datum [zijnde 1 maart 2009. Dat is ook opgevallen aan de Visitatiecommissie, die daarvan niet op de hoogte was gesteld. Deze commissie heeft geadviseerd dat de situatie met betrekking tot eiser binnen een acceptabele termijn (van drie maanden) moet zijn opgelost, omdat anders een onhoudbare en onwerkbare toestand ontstaat. Toen aan eiser bleek dat de Visitatiecommissie niet over zijn gegevens beschikte, heeft hij op 19 januari 2010 telefonisch contact opgenomen met een van de leden van deze commissie. Hij heeft dit op 21 januari 2010 aan de maatschap meegedeeld. Op 22 januari 2010 heeft hij het op 19 januari besprokene aan de commissie bevestigd. Volgens de Stichting heeft het contact dat eiser met de commissie heeft opgenomen, ertoe geleid, dat de visitatiecommissie de beslissing tot het toekennen toevoeging van het predicaat “kwaliteitsvisitatie” heeft aangehouden en dat afbreuk is gedaan aan de positieve indruk die de vakgroep tijdens de visitatie heeft gemaaktScheidsgerecht], blijven ten voordele respectievelijk laste[…] van partij B [zijnde eiseres, toevoeging van het Scheidsgerecht].
2.5 In de periode van juni 2009 tot eind januari 2010 heeft xxxxx normaal zijn werkzaamheden verricht. Er is enig overleg geweest over (de voorwaarden verbonden aan) zijn mogelijke vertrek, doch overeenstemming daarover kon niet worden bereikt.
2.6 Bij brief van 28 januari 2010 is xxxxx uitgenodigd voor een gesprek in verband met het voornemen de toelating op te zeggen. Aan deze uitnodiging heeft eiser gevolg gegeven. Daarop is de reeds genoemde brief van 1 februari 2010 gevolgd.
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
Samenvatting van het geschil. 2.1 Eiser is sedert 1 januari op 21 juli 2002 werkzaam als medisch specialist voor heelkunde maag- darm en leverziekten in een van de beide ziekenhuizen van de Stichting. Hij is destijds toegetreden tot een maatschap met drie andere chirurgen in een van de toen nog zelfstandige en later gefuseerde ziekenhuizen. Met ingang van 1 januari 2008 zijn de maatschappen chirurgie in beide ziekenhuizen opgegaan in één maatschap.
2.2 Bij brief van 1 februari 2010 heeft de voorzitter van de rvb van de stichting aan eiser de toelatingsovereenkomst opgezegd wegens dringende redenen met onmiddellijke ingang. Het voornemen daartoe is op 28 januari 2010 aan eiser kenbaar gemaakt. In de brief is als grond voor de opzegging vermeld: de vertrouwensbreuk tussen eiser en zijn collega’s. Dit is al volgt toegelicht:
a) reeds in 2005 hebben de collega’s van eiser het vertrouwen in hem opgezegd;
b) via de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) is dr. I. aangewezen als onderzoeker, die in zijn rapport tot de conclusie komt dat er een ernstige en zeer risicovolle situatie bestond die niet zo kon voortduren en dat gewerkt moest worden aan herstel van vertrouwen;
c) daartoe is opdracht gegeven aan de chirurg X., uit wiens eindrapport blijkt dat een patstelling is ontstaan, waardoor geen verbetering meer viel te verwachten, hetgeen heeft geleid tot het advies de relatie met xxxxx te verbreken;
d) de problematiek is evenwel niet aangepakt, mede als gevolg van het overlijden dienst getreden van een rechtsvoorgangster van de chirurgen en van de in het ziekenhuis ontstane problemen van bestuurlijke en financiële aard;
e) de samenwerkingsproblemen zijn blijven bestaan en door de voorzitter van de rvb met xxxxx besproken op 7 april, 27 mei en 25 juni 2009;
f) bij brief van 26 juni 2009 heeft de vakgroep chirurgie nogmaals uitgesproken dat geen vertrouwen meer in eiser bestaat, welke brief ook aan het stafbestuur is gericht;
g) de visitatiecommissie heeft in haar rapport van eind 2009 geadviseerd dat de problematiek met eiser binnen een acceptabele termijn moet zijn opgelost omdat anders een onduidelijke en onwerkbare situatie ontstaat;
h) in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg binnen de instelling acht de rvb de vertrouwenbreuk tussen eiser en zijn collega’s een ernstige en risicovolle situatie die “geen dag langer” kan voortbestaan;
i) xxxxx stelt zijn collega’s en het ziekenhuis verantwoordelijk voor de problemen in de samenwerking en ziet niet in dat hij het goed functioneren van de vakgroep belemmert en daarmee de kwaliteit van de patiëntenzorg in gevaar brengt.
2.3 Eiser betwist allereerst dat een vertrouwenbreuk tussen hem en zijn collega’s een grond voor opzegging van de toelatingsovereenkomst oplevert. Voorts betwist hij dat zijn collega’s in 2005 het vertrouwen in hem hebben opgezegd. Hij erkent, mede verweerster op basis van een brief van 24 februari 2005 van een van zijn collega’s, dat discussie was ontstaan over zijn functionerenarbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Hij wijst erop dat het rapport van dr. I. ook positieve berichten over hem bevat. Wat het rapport X. betreft wijst eiser erop dat hij bij brief van 1 juni 2006 alsnog heeft ingestemd met de voorstellen tot verdeling van specifieke aandachtsgebieden, zoals ook blijkt maakt deel uit een brief van 17 juli 2006 van de Stichting waarin zij haar instemming hiermee betuigt. Door de vorming van één maatschap is ook voldaan aan de adviezen van J en onjuist is dus dat de problemen niet verder zijn aangepakt. De chirurgen hebben begeleiding gekregen van dr. K.. Dit heeft geleid tot regelmatig vakgroepoverleg en tot verbetering van de onderlinge samenwerking. Er zijn belangrijke stappen gezet tot verhoging van de kwaliteit van de zorg. Dit is ook tijdens visitatie geconstateerd. Van, bij het aantreden van de huidige voorzitter van de rvb gebleken, “manifeste samenwerkingsproblemen binnen de vakgroep chirurgie” was dan ook geen sprake. Interne geneeskunde
2.2 Op diens verzoek heeft dr. K. – integendeel – zijn begeleiding gestaakt. Juist is wel dat de voorzitter van de rvb al vanaf februari 9 juli 2009 heeft aangedrongen op vertrek van xxxxx, aanvankelijk op grond van een “imagoprobleem” en later wegens het verwijt van “vakinhoudelijk disfunctioneren”. Xxxxx heeft de juistheid van dit een en ander steeds bestreden. Tot grote teleurstelling van eiser bleek tijdens een maatschapsvergadering van 15 juni 2009 dat bij zijn collega’s weinig bereidheid bestond hem te ondersteunen bij zijn gesprekken met de voorzitter van de rvb. Dit gebrek aan bereidheid hield echter volgens de collega’s van eiser, desgevraagd, geen verband met twijfels over technische vaardigheden van eiser. In een kort briefje van 26 juni 2009 heeft de voorzitter van de maatschap aan de rvb en het stafbestuur bericht dat de maatschap tot de conclusie is gekomen dat “er geen wederzijds vertrouwen is” tussen eiser en de andere maten. Redenen zijn daarvoor niet genoemd. Consequenties zijn daaraan ook niet verbonden. In de notulen van de maatschapvergadering van 7 oktober 2009 is vermeld dat in de toekomst geen ruimte meer bestaat voor eiser binnen de maatschap en dat er geen problemen zijn rond zijn technisch functioneren. De raadsman van eiser heeft bij brief van 29 november 2009 bij de Stichting aangedrongen op duidelijkheid. Deze brief is onbeantwoord gelaten. Dat geldt ook voor een brief van 26 november 2009. Op 10 januari 2010 heeft een gesprek met de voorzitter van de rvb plaatsgevonden, die vervolgens op 26 januari 2010 per sms aan xxxxx heeft laten weten te willen spreken over zijn “disfunctioneren” in verband waarmee hij “per heden op non-actief” werd gesteld. Op verzoek van de raadsman van eiser is deze schorsing ingetrokken.
2.4 Eiser is vervolgens op verzoek van de rvb niet betrokken geweest bij de visitatie in december 2009. Dat is ook opgevallen aan de Visitatiecommissie, die daarvan niet op de hoogte was gesteld. Deze commissie heeft geadviseerd dat de situatie met betrekking tot eiser binnen een acceptabele termijn (van drie maanden) moet zijn opgelost, omdat anders een onhoudbare en onwerkbare toestand ontstaat. Toen aan eiser bleek dat de Visitatiecommissie niet over zijn gegevens beschikte, heeft hij op 19 januari 2010 telefonisch contact opgenomen met een van de leden van deze commissie. Hij heeft dit op 21 januari 2010 aan de maatschap meegedeeld. Op 22 januari 2010 heeft hij het op 19 januari besprokene aan de commissie bevestigd. Volgens de Stichting heeft het contact dat eiser met de commissie heeft opgenomen, ertoe geleid, dat de visitatiecommissie de beslissing tot het toekennen van het predicaat “kwaliteitsvisitatie” heeft aangehouden en dat afbreuk is gedaan aan de positieve indruk die de vakgroep tijdens de visitatie heeft gemaakt.
2.5 In de periode van juni 2009 tot eind januari 2010 heeft xxxxx normaal zijn werkzaamheden verricht. Er is enig overleg geweest over (de voorwaarden verbonden aan) zijn mogelijke vertrek, doch overeenstemming daarover kon niet worden bereikt.
2.6 Bij brief van 28 januari 2010 is xxxxx uitgenodigd voor een gesprek in verband met twee leden van de raad van bestuur van verweerster. Tijdens dit gesprek bleek dat het voornemen ging om een klacht van een patiënte en haar echtgenoot over een affectieve relatie die eiser met de toelating patiënte zou hebben onderhouden. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt dat op te zeggen30 juli 2009 aan eiser ter ondertekening is voorgelegd. Aan deze uitnodiging Xxxxx heeft het verslag niet ondertekend.
2.3 Op 9 juli 2009 is eiser met onmiddellijke ingang op non-actief gesteld. Volgens verweerster heeft eiser gevolg gegevenzich schuldig gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag. Daarop De raad van bestuur van verweerster is van oordeel dat, gezien de reeds genoemde inhoud van de klacht en de reactie van eiser daarop, sprake is van omstandigheden van zo ernstige aard dat onmiddellijk feitelijke beëindiging van de werkzaamheden noodzakelijk is. De maatregel is op 9 juli 2009 aan eiser schriftelijk bevestigd. Daarbij is ook meegedeeld dat een vertegenwoordiging van het stafbestuur hierover is geraadpleegd. De advocaat van eiser heeft namens hem tegen de maatregel geprotesteerd.
2.4 Bij brief van 1 februari 2010 gevolgd30 juli 2009 heeft de raad van bestuur aan eiser meegedeeld dat de non- actiefstelling werd gehandhaafd en dat beëindiging van de arbeidsovereenkomst werd nagestreefd.
Appears in 1 contract
Samples: Arbitration Award