Uiteenzetting door de vraagsteller Voorbeeldclausules

Uiteenzetting door de vraagsteller. Op 29 oktober 1996 ontspoorde een tramstel in het centrum van Oostende met aanzienlijke verkeers- hinder tot gevolg. Op deze plaats heeft de tram geen eigen bedding. In tal van andere kustgemeen- ten is dit eveneens het geval en loopt het tracé door de drukste straten van de badplaatsen. De tramstellen aan de kust zijn van een oudere generatie en ze zullen binnen een tiental jaar aan vervanging toe zijn. Dit schept ruimte om het volle- dige concept van de kusttram aan een evaluatie te onderwerpen en in de toekomst hierover een ande- re visie te ontwikkelen. De spreker verwijst hierbij naar het vervangen van het tracé door een mono- rail zoals die reeds operationeel is in tal van wereldsteden in de Verenigde Staten en Japan of op kleinere schaal in sommige middelgrote steden in Duitsland. Een monorail heeft naast de voorde- len op het gebied van mobiliteit en veiligheid, tevens een zeer grote toegevoegde waarde op toe- ristisch vlak. Spreker is ervan overtuigd dat de monorail een meerwaarde zou betekenen voor de kust, die onder druk staat van het buitenland. Xxxxx xxxxxx de vraagsteller van de minister : 1. Wanneer worden de huidige tramstellen vervan- gen ? Wat is hiervoor de investeringsplanning ? 2. Beschikt de minister over studie- en/of cijferge- gevens met betrekking tot het bouwen, exploite- ren, exploitatiekosten, toeristische meerwaarde, gebruiksvriendelijkheid voor gehandicapten, enzo- voort van alternatieve mogelijkheden voor de hui- dige kusttram, zoals bijvoorbeeld een monorail ? 3. Indien niet, zijn er in het kader van De Lijn opdrachten gegeven om ter verbetering van de vei- ligheid en ter bevordering van de mobiliteit aan de kust, dergelijke informatie in te winnen en er een sluitende marktstudie mee te laten uitvoeren, gekoppeld aan een investeringsplan met betrek- king tot de haalbaarheid van alternatieven zoals de monorail aan de kust ? Zo niet, waarom niet ?
Uiteenzetting door de vraagsteller. Inzake het wegbeheer is de situatie in Vlaanderen op het eerste gezicht vrij duidelijk : het gewest staat in voor de gewestwegen, de provincies voor de provinciale wegen en de gemeentebesturen voor hun gemeentewegen. Evenwel maken bepaalde dossiers duidelijk dat er toch nog heel wat conflicten kunnen ontstaan, met onverantwoorde toestanden op het vlak van de verkeersveiligheid tot gevolg. Zo weigeren sommi- ge gemeentelijke wegbeheerders om de vereiste herstellingswerken aan openbare wegen uit te voe- ren. Ter illustratie verwijst de vraagsteller naar een conflict tussen de gemeenten Ichtegem en Ouden- burg over de heraanleg van een gemeenteweg die door de werking van boomwortels in een slechte staat verkeert. De gemeente over wier grondgebied het grootste deel van de weg loopt, weigert die weg te verbeteren omdat die weinig direct nut heeft voor deze gemeente. Ondanks herhaalde vragen van de naburige gemeente, want het zijn bijna uit- sluitend haar inwoners die deze weg gebruiken, is er geen oplossing in zicht voor deze onveilige patsi- tuatie. Om de nodige duidelijkheid over dergelijke dos- siers te krijgen, de volgende vragen aan de minister : 1. Wat zijn de mogelijkheden van de minister om in dergelijke conflictsituaties en in het algemeen belang op het gebied van de verkeersveiligheid, de gemeentelijke wegbeheerders op hun verantwoor- delijkheden te wijzen en maatregelen af te dwin- gen ? 2. Kan de minister, bij een pertinente weigering de vereiste maatregelen te treffen, optreden in plaats van de gemeentebesturen en daarbij de kosten doorrekenen aan het betrokken bestuur ? 3. In hoeverre kunnen wegbeheerders aansprake- lijk worden gesteld in geval van ongevallen ten gevolge van de slechte staat van de wegen ? Kan een dergelijk niet-optreden van de overheid geca- talogiseerd worden als schuldig verzuim en in die zin aanleiding geven tot gebeurlijke schadevergoe- dingen ?
Uiteenzetting door de vraagsteller. De xxxx Xxxxxxxx wijst erop dat volgens artikel 5.32.6.2. van Xxxxxx XX alle activiteiten met model- vliegtuigen verboden zijn van zeven uur ‘s avonds tot zeven uur ‘s morgens, om geluidshinder te ver- mijden. Het Belgische luchtruim wordt echter beheerd door het federale ministerie van Verkeer en Infrastructuur, met name het bestuur van lucht- vaart. Dit betekent dat alle vliegtuigen, luchtbal- lons, ULM’s, zweefvliegtuigen, modelvliegtuigen, valschermspringers enzovoort moeten voldoen aan de normen die door het bestuur van de luchtvaart worden opgelegd. De spreker merkt op dat alle luchtvaartuigen in toepassing van artikel 6, § 4, 3° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen, onderworpen worden aan de regels van de algemene politie en reglementeringen op het luchtverkeer en luchtvervoer en aan de techni- sche voorschriften inzake luchtvaartuigen. De toepassing van welke reglementering dan ook kan volgens de spreker nooit leiden tot een lucht- verkeersverbod. Dit behoort tot de bevoegdheid van de federale overheid. Het door het Gewest beoogde doel weegt immers niet op tegen de aan- tasting van de federale bevoegdheid. Uit een arrest van de Raad van State van 1 juli 1993 blijkt even- eens dat enkel de federale wetgeving hier toepasse- lijk is. De federale minister van Vervoer deelt deze mening blijkens zijn antwoord op een vraag van de xxxx Xxxxx Xxxxxxxx. Het betrokken artikel in Vla- rem II gaat dus de bevoegdheid van het Vlaams Gewest te buiten : enkel de federale wetgeving kan een vliegverbod opleggen. De xxxx Xxxxxxxx heeft de volgende vragen : – Wat vindt de minister van deze interpretatie van de federale wetgeving ? Overschrijdt deze Vla- rembepaling volgens de minister de bevoegd- heid van het Vlaams Gewest ? – Xxx het betrokken artikel uit Vlarem worden geschrapt ? – Als de minister meent dat er geen sprake is van bevoegdheidsoverschrijding, zal hij dan overleg plegen met zijn federale collega, zodat een een- duidige interpretatie van de wetgeving mogelijk wordt ?
Uiteenzetting door de vraagsteller. De Vlaamse regering heeft plannen om de doel- groep van het Vlaams Woningfonds uit te breiden tot gezinnen met slechts één kind ten laste. Met deze beslissing, die zou gelden voor de steden Gent, Antwerpen en Mechelen, wordt blijkbaar voortgegaan op de weg die vorig jaar werd ingesla- gen, toen besloten werd om de leningsactiviteiten van het Vlaams Woningfonds uit te breiden tot gezinnen met twee kinderen ten laste in de tien grootste Vlaamse steden. In de Vlaamse Wooncode wordt een groot gezin gedefinieerd als een gezin dat op een bepaalde hoofdverblijfplaats verblijft met meerdere kinde- ren. Wat de Vlaamse regering nu voorstelt is in zekere zin in strijd met de Vlaamse Wooncode. Hoewel niet kan worden ontkend dat de gemiddel- de gezinsgrootte verder afneemt en ook kan wor- den verwacht dat het Vlaams Woningfonds zich aan deze situatie aanpast – wat trouwens het geval is met de evolutie van vier kinderen naar drie en vervolgens naar twee – kan men zich momen- teel toch ernstige vragen stellen omtrent het feit of gezinnen met slechts één kind nog tot de doelgroep van het Vlaams Woningfonds behoren. De term "groot gezin" is er in elk geval niet op van toepas- sing. Dat de regering maatregelen wenst te nemen om de aantrekkingskracht van de steden te vergro- ten is begrijpelijk én verdedigbaar, maar dat daar- toe de specificiteit van een instelling als het Vlaams Woningfonds op de helling moet worden geplaatst, is op zijn minst bedenkelijk. Ook het Vlaams Woningfonds zelf is overigens niet bijster gelukkig met het voornemen van de regering en stelt zelfs dat een uitbreiding van hun doelgroep naar gezin- nen met één kind statutair niet kan. 1. Wordt er door de regering geen afbreuk gedaan aan het principe van de gelijke behandeling van de gezinnen in Vlaanderen, of ze nu in een grote stad wonen of op het platteland ? Om aan de voorwaar- den te voldoen moet een gezin op het platteland drie kinderen hebben, in de tien steden twee kinde- ren en nu wordt voor drie steden voorgesteld dat één kind al voldoende is.
Uiteenzetting door de vraagsteller. De xxxx Xxxxx Xx Ridder stelt dat bij het begin van de legislatuur voor de eerste maal een minister bevoegd werd voor “gelijke kansen”. Er werd bepaald dat deze bevoegdheid in de tijd zou ver- deeld worden over twee ministers. Toen xxxxxxx Xxxx Xxx Asbroeck – gedurende de eerste termijn van de legislatuur – bevoegd was voor het gelijke- kansenbeleid, werden personen met een handicap als een doelgroep van dit beleid beschouwd. In haar beleidsbrief – die toch als leidraad voor de gehele legislatuur werd aanvaard – werd deze stel- ling uitgebreid toegelicht. Samenvattend kan wor- den gesteld dat naast een gelijkekansenbeleid voor vrouwen ook een doelgroepenbeleid dient gevoerd te worden ; dat personen met een handicap een doelgroep van het gelijkekansenbeleid is ; en dat overleg en samenwerking tussen alle betrokken ministers absoluut noodzakelijk is, wil men de cen- trale doelstelling van een gelijkekansenbeleid waarmaken, namelijk het werken naar een gelijke deelname aan de maatschappij van ieder individu. Spreker meent dat een maatschappij die aan ieder- een kansen wil geven, in de eerste plaats moet “openstaan” voor elkeen. Toegankelijkheid zowel in enge zin als in ruime zin is een conditio sine qua non voor het bieden van gelijke participatiekansen aan ieder persoon. In het verlengde van de hierbo- ven geschetste visie werd een toegankelijkheids- project voorzien dat zich niet enkel richtte naar personen met een handicap, maar ook naar oude- ren, ouders met kleine kinderen en vele anderen die tijdelijk door ziekte of letsels minder mobiel zijn, maar buiten de doelgroep van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap vallen. Er werd 10 miljoen frank voorzien op de begroting van 1997 voor het opstar- ten van initiatieven met betrekking tot de toegan- kelijkheid in het kader van het Vlaams gelijkekan- senbeleid. Het project zou uitgevoerd worden door 2 organisaties, IPW en het toegankelijkheidsbu- reau, die reeds een ruime theoretische en prakti- sche ervaring hebben op het gebied van toeganke- lijkheid en de concrete implementatie ervan op lokaal niveau. Het project liep over een periode van augustus 1997 tot eind juli 1998. Niettegenstaande de subsidie was toegezegd en het in de bedoeling lag dat het project zou aanvangen op 1 augustus 1997, bleef volgens de xxxx Xxxxx Xx Ridder de reële start uit. In de begroting 1998 is opnieuw 10 miljoen frank ingeschreven. Het pro- ject zou nu lopen tot oktober 1998 en er zou voor 5 miljoen ...
Uiteenzetting door de vraagsteller. Eind jaren tachtig werd bij de gemeentebesturen in de provincie Antwerpen een rondvraag georgani- seerd om na te gaan of de gemeenten op de hoogte waren van de plaatsen waar in het verleden gestort zou zijn geweest. De gemeente Kapellen heeft toen een lijst overgemaakt van plaatsen waarvan men, zich baserend op oude vergunningen en op de overlevering, kon vermoeden dat er in het verleden werd gestort. De huidige Lievenshoek-verkaveling was één van die locaties. In de zomer van 1996 zijn er, in het kader van de milieu-inventarisatie die was opgenomen in het toenmalige milieuconvenant, op een aantal van deze mogelijk verontreinigde sites stalen genomen. De stalen in de Lievenshoek-verkaveling vertoon- den verhoogde waarden voor sommige stoffen. Daarom beval het gemeentebestuur een meer grondige studie. In samenwerking met Provinciaal Instituut voor Hygiëne werd in het voorjaar en de zomer van 1997 een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd. Het instituut kwam in oktober tot conclusies die dermate verontrustend waren dat het gemeentebe- stuur ze onmiddellijk aan de OVAM heeft doorge- stuurd teneinde de gronden te laten opnemen in het register van de verontreinigde bodems. Uit het onderzoek bleek immers dat er sterk verhoogde concentraties polyaromatische koolwaterstoffen (PAK's) in de bodem aanwezig zijn. De vervuiling werd vastgesteld op een pleintje dat door de kinde- ren van de buurt als speelplein wordt gebruikt. De medische risico's van de kankerverwekkende PAK's zijn volgens de heer Dirk Van Mechelen voldoende gekend. Na enkele dagen spelen kunnen de kinderen reeds de volledige toegelaten jaardosis opnemen. Het speelplein werd intussen afgesloten en door de bevoegde instanties wordt onderzoek gedaan naar de verantwoordelijke voor het storten van deze stoffen. 1. De verontrusting bij de bewoners van de verka- veling was erg groot toen uit verklaringen van de bevoegde administratie bleek dat de sanering ten vroegste in 1999 en uiterlijk in 2006 kan worden uitgevoerd. Het lid vraagt daarom aan de minister of in dergelijke gevallen, waarbij een ernstige ver- vuiling met grote medische risico's wordt vastge- steld, niet de mogelijkheid bestaat om de sanering van het bewuste perceel te versnellen. De sanering zou volgens de vraagsteller uiterlijk binnen 1 tot anderhalf jaar moeten plaatsvinden. 2. In welke mate bestaat de mogelijkheid dat de gemeente Kapellen de bodemsanering met eigen middelen prefinanciert in afwachting van een terugvordering van de gedane k...
Uiteenzetting door de vraagsteller. De vraagsteller stipt aan dat heel wat Vlaamse bakkers ongerust zijn. Bij besluit van de Vlaamse regering van 13 december 1995 voerde de Vlaamse regering een omzetbelasting in van 0,02 percent. Xxxx xxxxxxx ontvingen intussen hun aanslagbiljet, doch de meeste bakkers ondernemen niets hierte- gen. Een beperkte groep Vlaamse bakkers is echter verbolgen over de invoering van deze omzetbelas- ting en richt een schrijven aan de Vlaamse minis- ter-president. Een onderzoek wordt ingesteld. Vanaf 6 oktober wordt vervolgens de uitgebreide promotiecampagne van de VLAM, ter bevordering van het verbruik van brood, aangekondigd. Deze campagne verloopt onder het motto "Brood ver- went klein en groot" en wordt via diverse media gevoerd. Ook hieromtrent heerst er misnoegdheid bij de Vlaamse bakkers, vooral over de wijze waar- op deze wordt gevoerd. De Vlaamse bakkers twij- felen aan het welslagen van deze campagne. Met deze campagne is alleszins een groot bedrag gemoeid. Aangezien de financiering gebeurt via het promotiefonds voor de bakkerij, dat wordt gespijsd door verplichte bijdragen van de bakkers zelf, heb- ben de bakkers recht op een behoorlijke en waar- dige campagne voor hun producten. Indien de informatie correct is, bestaat de campagne echter uit een reeks triviale slogans, waarmee de bakkers zelf allerminst gelukkig zullen zijn. Die slogans bevatten bovendien termen die balanceren op het randje van het welvoeglijke. De spreker attendeert de minister-president erop dat deze campagne heel wat vragen oproept en wenst van de minister-president een concreet ant- woord op de volgende vragen. 1. Hoe staat de minister-president tegenover de campagne "Brood verwent klein en groot", en in het bijzonder tegenover de terminologie van de gekozen slogans ? 2. Wie heeft deze campagne bedacht en hoeveel heeft dit ontwerp gekost ? 3. Wie was/is er precies betrokken bij het plannen en operationaliseren van deze campagne ? 4. Wat is de totale kostprijs van de campagne ? 5. Werd er gepolst naar de reacties van de bakkers zelf of hebben zij reeds gereageerd op de geplande campagne ? 6. Is de minister-president bereid aan te dringen op een aanpassing van de slogans, waarmee deze cam- pagne zal worden gevoerd ?
Uiteenzetting door de vraagsteller. De vraagsteller verwijst naar het KB van 4 juni 1958 betreffende de vrije stroken langs de auto- snelwegen waardoor het niet toegelaten is privé- bouwwerken te vergunnen op minder dan 30 meter aan weerszijden van de grens van het domein van de autosnelwegen. Hij voegt daar evenwel aan toe dat het ten goede zou komen aan het algemeen belang mocht de mogelijkheid gecreëerd worden tot het plaatsen van telecommunicatiemasten (GSM) langs de autosnelwegen en eventueel ook op de secundaire wegen die onder de bevoegdheid van de minister vallen. De vraagsteller wijst erop dat zo voorzien wordt in een optimale dekking van het grondge- bied en de wildgroei van masten in steden en gemeenten beperkt wordt. De maatregel zou even- eens tegemoetkomen aan de vraag van veel gemeentebesturen en aansluiten bij de aangekon- digde ethische code. De vraagsteller verwijst vervolgens naar de situatie in het buitenland. In Frankrijk vinden we dergelij- ke telecommunicatiemasten langs de Autoroute du Soleil en in Nederland en Portugal overweegt men dit ook toe te laten. Hij heeft het in die zin ook over de te verwachten stijging van het aantal gebruikers. Deze maatregel zou de bereikbaarheid van het systeem verbeteren en goed zijn voor de transitfunctie van ons land. De vraagsteller pleit er wel voor enkel installaties toe te laten die gebruikt kunnen worden door alle operatoren. Concreet heeft de vraagsteller volgende vragen : 1. Is de minister bereid een nieuwe regeling te ontwerpen waarbij het mogelijk wordt zend- en ontvangstinstallaties voor mobilofonie langs de autosnelwegen te bouwen ? 2. Is de minister bereid hieromtrent contact op te nemen met andere Europese collega’s om tot een uniforme regeling te komen ? 3. Binnen welke termijn acht de minister een der- gelijke nieuwe regeling mogelijk ?
Uiteenzetting door de vraagsteller. In landelijke gebieden gebeurt het regelmatig dat particulieren als hobby één of meerdere paarden of andere dieren houden en deze dieren laten grazen op een weide die ze in eigendom hebben. De vraagsteller voegt hieraan toe dat het vaak om kin- deren van voormalige landbouwers gaat die deze dieren voor de sport of voor hun ontspanning hou- den. Om deze dieren te beschutten tegen slechte weer- somstandigheden is het nodig een soort van stalling te voorzien. Veelal maken de eigenaars daarbij gebruik van verplaatsbare stallingen – een soort prefab-gebouw van 20 tot 30 vierkante meter – aangezien het slechts om een hobby en dus een tij- delijke bezigheid gaat. De vraagsteller merkt op dat zij daarin evenwel worden tegengewerkt door de bepalingen inzake ruimtelijke ordening, meer bepaald door de gel- dende bepalingen die van toepassing zijn op land- bouwzones. Het plaatsen van dergelijke inrichtin- gen kan immers niet beschouwd worden als horen- de bij een landbouwbedrijf en daarom worden deze inrichtingen bijna altijd negatief geadviseerd door de diensten landbouw en door de steden- bouwdiensten. De vraagsteller wijst erop dat we niet blind mogen zijn voor het dierenwelzijn en bij- gevolg voor een gesloten onderkomen voor paar- den moeten zorgen. Aangezien dit tot nogal wat problemen aanleiding geeft en omdat het houden van dieren op zeer beperkte schaal eigenlijk als een agrarisch gebon- den activiteit kan worden beschouwd zonder dat daarbij wordt ingegaan tegen de goede ruimtelijke ordening, heeft de vraagsteller drie concrete vra- gen. 1. Onder welke voorwaarden kan het plaatsen van een verplaatsbare stalling voor dieren op dit ogenblik toegelaten worden in landbouwzones ? 2. Is de minister bereid via een rondzendbrief of via een andere regelgevende maatregel het plaatsen van dergelijke inrichtingen in land- bouwzone soepeler toe te laten onder bepaalde voorwaarden ? 3. Is de minister bereid dergelijke regeling een permanenter karakter te geven bij de opmaak van het nieuwe decreet op de ruimtelijke orde- ning ?
Uiteenzetting door de vraagsteller. De spreker herinnert eraan dat er bij besluit van de Vlaamse regering van 29 maart 1995 tot vaststel- ling van de lijst van onroerende goederen die door de Vlaamse Gemeenschap worden toegewezen aan de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) onroerende goederen als 'sociaal-culturele infra- structuur' samen met de bijhorende roerende goe- deren worden overgedragen aan de VGC. Die wor- den vermeld in het KB van 7 juni 1991 tot vaststel- ling van de lijst van overgedragen goederen die uit- sluitend voor het Nederlandstalig onderwijs wor- den aangewend, van de Staat naar de Vlaamse Gemeenschap. De betrokken goederen zijn gele- gen te Anderlecht, Xxxxxxxxxxxxxx 0-00 xx Xxxxx- xxxxxx 00. Voornoemd besluit van de Vlaamse regering doet bij de spreker vragen rijzen en is volgens hem vat- baar voor kritiek. Het besluit is ten eerste niet in overeenstemming met het decreet van 1 juni 1994 tot regeling van de overdracht van roerende en onroerende goederen van de Vlaamse Gemeen- schap aan de VGC. Dat geldt met name voor arti- kel 2, waarin sprake is van onroerende goederen die gebruikt of bestemd worden als lokaal cultureel ontmoetingscentrum, en dus niet als sociaal-cultu- rele infrastructuur. Ten tweede is het besluit in strijd met de bijzondere wet van 8 augustus 1980 betreffende de hervorming van de instellingen, meer bepaald artikel 12, waarin sprake is van roe- rende en onroerende goederen die onmisbaar zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Gemeenschappen. Deze onmisbaarheid verant- woordt de eigendomsoverdracht zonder schade- loosstelling. Ten derde is het besluit in strijd met de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en Gewes- ten, inzonderheid artikel 57. Hogervermeld KB van 7 juni 1991 dat betrekking heeft op goederen die uitsluitend voor het Nederlandstalig onderwijs worden aangewend, is immers genomen in uitvoe- ring van deze bijzondere wet. Volgens de spreker zet de heersende onzekerheid inzake het eigendomsrecht van de betrokken goe- deren de beheersovereenkomst inzake overheids- patrimonium, gesloten tussen de VGC (directie Gebouwen en Logistiek) en de vzw Gemeen- schapscentrum De Rinck, op de helling. Deze onzekerheid maakt bovendien een beslissing inza- ke dringende renovatiewerken onmogelijk en staat een rechtsgeldig samenwerkingsverband, onder welke vorm ook, tussen de ARGO en de VGC in de weg. De spreker wijst erop dat men ter plaatse in een patsituatie terecht gekomen is, waarbij de ARGO het ...