Bedrijfsnoodplan Voorbeeldclausules

Bedrijfsnoodplan. Op grond van artikel 6.2 van de Rbs moet een toereikend bedrijfsnoodplan aanwezig zijn. Het bedrijfsnoodplan moet voldoen aan de vereisten van artikel 6.7 van het Bbs.
Bedrijfsnoodplan. 1. Het COA stelt, na hierover overleg, te hebben gepleegd met de Gemeente, een bedrijfsnoodplan vast dat voor de Noodopvanglocatie zal gelden en waarmee wordt beoogd in voorkomende gevallen de hulpverleningsorganisaties adequaat te kunnen doen handelen. Het plan zal door het COA in de daartoe bestemde gevallen worden gehanteerd. 2. Het in het voorgaande lid bedoelde bedrijfsnoodplan zal in ieder geval zijn vastgesteld op de datum van ingebruikname van de Noodopvanglocatie. 3. Het COA zal de Gemeente onverwijld en volledig informeren over alle situaties waarbij het bedrijfsnoodplan in werking is gesteld.
Bedrijfsnoodplan. 10.5.1 Vergunninghoudster dient over een bedrijfsnoodplan te beschikken. Het bedrijfsnoodplan dient ten minste de volgende onderdelen te bevatten: a. een beschrijving van de denkbare incidenten en de mogelijke effecten daarvan onder diverse meteorologische omstandigheden; b. de bedrijfsnoodorganisatie, taken en bevoegdheden van de betrokken personen coördinatiecentra, waarschuwings en alarmeringsprocedures, communicatiesystemen en - regelingen, medische noodvoorzieningen; c. fasering van beheersing en bestrijding van beschouwde incidenten, meldingprocedures en klassering van incidenten, handelingen en te nemen maatregelen, beëindiging van de bijzondere situatie; d. overzichten van beschikbare hulpbronnen, een opsomming van aanwezig materiaal, externe hulpdiensten, getraind personeel in ploegendienst en in consignatie; e. plattegrondtekeningen van de inrichting met vluchtroutes, de opslagen van gevaarlijke stoffen, gasflessen, gevoelige objecten; f. de plaats van brandbestrijdingssystemen en de plaats van noodstroomschakelaars en noodafsluiters van brandstofleidingen. Het bedrijfsnoodplan moet zijn afgestemd op gemeentelijke of regionale rampen- of rampbestrijdingsplannen voor de regio waarin de inrichting is gelegen. 10.5.2 Het bedrijfsnoodplan moet jaarlijks op actualiteit worden gecontroleerd. Te actualiseren onderdelen dienen ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten te worden overgelegd. 10.5.3 Ten minste één maal per jaar dient met het bedrijfsnoodplan te worden geoefend om te kunnen vaststellen of het plan adequaat is en voldoende functioneert of moet worden bijgesteld.
Bedrijfsnoodplan. 10.8.1 Vergunninghoudster dient over een bedrijfsnoodplan te beschikken. Het plan mag onderdeel zijn van het Veiligheidsrapport. Het bedrijfsnoodplan dient ten minste de volgende onderdelen te bevatten: a. een beschrijving van de denkbare incidenten en de mogelijke effecten daarvan onder diverse meteorologische omstandigheden; b. de bedrijfsnoodorganisatie, taken en bevoegdheden van de betrokken personen coördinatiecentra, waarschuwings en alarmeringsprocedures, communicatiesystemen en - regelingen, medische noodvoorzieningen; c. fasering van beheersing en bestrijding van beschouwde incidenten, meldingprocedures en klassering van incidenten, handelingen en te nemen maatregelen, beëindiging van de bijzondere situatie; d. overzichten van beschikbare hulpbronnen, een opsomming van aanwezig materiaal, externe hulpdiensten, getraind personeel in ploegendienst en in consignatie e. de beschrijving van de evaluatie van het ontstaan tot de beëindiging van een incident. Het bedrijfsnoodplan moet worden afgestemd op gemeentelijke of regionale rampen- of rampbestrijdingsplannen voor de regio waarin de inrichting is gelegen, voor zover die plannen van kracht zijn.
Bedrijfsnoodplan. 5.1.1 De vergunninghouder dient te beschikken over een actueel bedrijfsnoodplan. In het bedrijfsnoodplan is specifiek aandacht besteed aan milieurisico's en de risico's van en voor omliggende percelen. Het bedrijfsnoodplan en de wijzigingen daarvan dienen te worden gezonden naar Veiligheidsregio Groningen, sector Risicobeheersing en ter inzage te worden gehouden voor het bevoegd gezag. 5.1.2 In het bedrijfsnoodplan dienen ten minste de volgende zaken te zijn vastgelegd: • directe en adequate opvolging van lekkage, brand of andersoortige alarmeringen; • de bediening van de ontruimingsalarminstallatie; • het naar een veilige plaats begeleiden van de vluchtende personen; • het controleren of er geen personen zijn achtergebleven in de ontruimde zones; • het bedienden van de beschikbare blusmiddelen in geval van brand; • opvang en afvoer van bluswater; • storingsopvolging van de detectie-, alarmerings- en brandbeheersings- en brandblussystemen; • het regelmatig houden van brand- en ontruimingsoefeningen. Het bedrijfsnoodplan moet beschikbaar zijn voor degene die de handelingen in noodsituaties uitvoert. 5.1.3 Op twee plaatsen binnen de inrichting moeten de volgende actuele gegevens aanwezig zijn: • een overzichtstekening van de inrichting met de aanwezige gebouwen, procesinstallaties, opslagtanks voor gevaarlijke stoffen, laad- en losplaatsen, relevante leidingen, de opstelplaats voor nog te ledigen tankauto's/opleggers alsook opslagplaatsen voor gevaarlijke alsook milieuschadelijke stoffen in emballage en containers; • een tekening waarop de plaats van de bluswaterleidingen en -aansluitingen, brandkranen, blokafsluiters en de gegevens betreffende capaciteit en druk zijn aangegeven; • een opgave van de grootte en de maximale inhoud van de installaties, tanks, tankputten en opslagvoorzieningen voor gevaarlijke stoffen in emballage en containers; • een overzicht van de installaties en insluitsystemen aanwezige stoffen met hun aard en temperaturen; • een overzichtstekening waarop aangegeven staat waar de brandweervoertuigen kunnen rijden en waarop aangegeven staat of alle installaties/gebouwen van twee zijden door de brandweer te bereiken zijn; • een overzicht van de stationaire monitoren met de worplengtes; • een overzicht van voorzieningen in/op de installaties, locatie van tanks en opslagvoorzieningen voor gevaarlijke stoffen; • een actueel intern noodplan; • de functie van en de instructie voor de werking van de aanwezige stationaire brandbestrijdingsmiddelen;...
Bedrijfsnoodplan. 8.3.1 Vergunninghoudster dient te beschikken over een actueel bedrijfsnoodplan. 8.3.2 Ten minste één maal per jaar dient met het bedrijfsnoodplan te worden geoefend om te kunnen vaststellen of het plan adequaat is en voldoende functioneert of moet worden bijgesteld. 8.3.3 Te actualiseren onderdelen dienen ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten te worden overgelegd.
Bedrijfsnoodplan. Het bedrijfsnoodplan is beoordeeld. De aanvrager heeft de risico’s op voorzienbare ongevallen en radiologische noodsituaties in voldoende mate geïnventariseerd. Er is een duidelijke organisatie met bijbehorende plannen en procedures beschreven, zowel intern als met externe partijen. Met het bedrijfsnoodplan wordt voldaan aan de vereisten van artikel 6.7 van het Bbs en daarmee is het plan toereikend.
Bedrijfsnoodplan. In de arbowetgeving is het hebben van een noodplan geregeld. Op basis van artikel 2.5c van het Arbobesluit is een bedrijf verplicht een noodplan te hebben. Op basis van dit artikel is het bedrijf ook verplicht o.a. hulpverleningsinstanties in te lichten over het noodplan indien gewenst door deze instanties (er moet dus zelf om gevraagd worden). In artikel 2.0 c van de Arboregeling is geregeld wat er ten minste in het noodplan moet zijn opgenomen (verwezen wordt naar bijlage II van de regeling). Het aan de vigerende revisievergunning verbonden voorschrift 7.1.1 waarin het beschikbaar hebben van een actuel bedrijfsnoodplan is vastgelegd, wordt met dit besluit ingetrokken. Met betrekking tot bedrijfsnoodsituaties worden actuele en meer toegesneden voorschriftem 5.1.1 tot en met 5.1.6 aan de vigerende vergunning verbonden. Binnen de inrichting staat alleen een tank opgesteld voor de opslag van vloeibaar zuurstof (inhoud 26 m3). De tank voor opslag van vloeibaar koolzuur (nhoud 5 m3) is afgevoerd. De vergunninghouder verzoekt ons thans de voor deze activiteit 9 maart 2010 verleende veranderingsvergunning (kenmerk 2010-19.034/10, MV) in te trekken. Ten aanzien van de opslag van deze cryogene gassen is thans de richtlijn PGS 9 “Cryogene gassen opslag 0,125 m3 – 100 m3” (versie 1.0, april 2014) van toepassing. Met betrekking tot de opslag en verlading van vloeibaar zuurstof verbinden wij een nieuw voorschrift aan de vigerende vergunning (voorschriften 5.6.2) waarin is vastgelegd aan welke bepaling van de PGS 9:2014 de opslag van vloeibaar zuurstof dient te worden voldaan. In een nieuw aan de vergunning te verbinden voorschrift 5.6.1 is de maximale hoeveelheid vloeibaar zuurstof die binnen de inrichting mag worden opgeslagen vastgelegd. Het hiertoe aan de vigerende revisievergunning verbonden verouderde voorschrift 8.5.1 wordt met dit besluit ingetrokken.
Bedrijfsnoodplan. Overeenkomstig artikel 8.12 van de Wm zijn aan de vergunning voorschriften verbonden. In de gewijzigde Arbowetgeving (1 januari 2007) is het hebben van een noodplan geregeld. Op basis van artikel 2.5 c van het Arbeidsomstandighedenbesluit is een bedrijf verplicht een noodplan te hebben. Op basis van dit artikel is het bedrijf ook verplicht o.a. hulpverleningsinstanties in te lichten over het noodplan indien gewenst door deze instanties (er moet dus zelf om gevraagd worden). In artikel 2.0 c van de Arbeidsomstandighedenregeling is geregeld wat er ten minste in het noodplan moet zijn opgenomen (verwezen wordt naar bijlage II van de regeling). Gezien het voorgaande worden ten aanzien van een (intern) bedrijfsnoodplan geen voorschriften aan deze vergunning verbonden.

Related to Bedrijfsnoodplan

  • Arbeidsduur 8.1. De arbeidsduur bij een voltijds dienstverband bedraagt 38 uur per week. 8.2. Voor werknemers van tenminste 60 jaar wordt de normale arbeidsduur, berekend op jaarbasis, met 5 werkdagen of diensten verminderd. Bij deeltijd worden deze werkdagen of diensten naar rato toegepast. Bedoelde werkdagen of diensten worden toegekend naast de in artikel 17 lid 1 sub b extra toegekende vakantiedagen voor werknemers van 60 jaar en ouder. 8.3. Aan een verzoek van een werknemer om vermindering of vermeerdering van zijn arbeidsduur binnen de eigen functie, is de werkgever verplicht tegemoet te komen. Indien het verzoek van de werknemer naar oordeel van de werkgever vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen niet gehonoreerd kan worden, zal de werkgever de werknemer hiervan schriftelijk en gemotiveerd in kennis stellen. De werknemer kan tegen deze beslissing bij de Bezwarencommissie in beroep komen. 8.4. De uitspraak van de Bezwarencommissie op het beroep dat wordt ingesteld tegen een afwijzende beslissing van de werkgever om aanpassing van de arbeidsduur heeft het karakter van een bindend advies. 8.5. De werkgever stelt de werktijden, na overleg met de werknemer, vast. 8.6. Indien de werktijden bij rooster worden vastgesteld, dient de werkgever de dagen waarop gewerkt moet worden zo spoedig mogelijk, met inachtneming van artikel 4 lid 2 van de Arbeidstijdenwet, ter kennis te brengen van de betrokken werknemer. Daarbij zijn werkgever en werknemer zich ervan bewust dat op korte termijn wijzigingen in het rooster noodzakelijk kunnen zijn in verband met calamiteiten en/of onvoorziene omstandigheden, waarbij bij dit laatste vooral gedacht moet worden aan afgelastingen en weersomstandigheden. 8.7. De invulling van de normale arbeidsduur van 38 uur per week gemiddeld bij een voltijds dienstverband vindt plaats binnen de volgende bandbreedtes: minimaal 7 uur per dag en minimaal 35 uur per week en maximaal 9 uur per dag en maximaal 45 uur per week waarbij een maximum geldt van gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken. 8.8. In dagdienst wordt als regel gewerkt op de eerste vijf dagen van de week tussen 07.00 en 23.00 uur. 8.9. Indien de aard van de functie met zich meebrengt dat ook het werken op zaterdag en zondag als normaal kan worden aangeduid, geldt, in afwijking van het in lid 6 bepaalde, dat op alle dagen van de week kan worden gewerkt tussen 07.00 en 23.00 uur. 8.10. Incidentele afwijkingen van de normale dagelijkse arbeidsduur van een half uur of minder worden geacht deel uit te maken van de normale arbeidsduur. 8.11. De werknemer is in bijzondere gevallen ook gehouden buiten de op het rooster aangegeven uren arbeid te verrichten. 8.12. Indien het belang van de organisatie zich daartegen niet verzet en dit binnen de bestaande mogelijkheden kan, zal de werkgever op verzoek van de werknemer deze in de gelegenheid stellen om ten behoeve van zorgtaken extra verlof op te nemen. Jaarlijks kunnen werkgever en werknemer afspraken maken over de wijze waarop dit verlof opgebouwd c.q. gecompenseerd zal worden. 8.13. Indien het belang van de werkgever zich er niet tegen verzet en dit binnen de bestaande mogelijkheden kan, kan de werkgever de werknemer, onder in onderling overleg te bepalen condities, volgens met het medezeggenschapsorgaan overeengekomen richtlijnen, toestemming verlenen tot thuiswerken of telewerken.

  • Glasbreuk Het glas zelf, met uitzondering van spiegels en wandversieringen, is uitgesloten.