Bespreking Voorbeeldclausules

Bespreking. De verzoekende partij voert in haar eerste middel onder meer de schending aan van artikel 9bis van de vreemdelingenwet. Zo betoogt zij onder meer dat het niet aan de verwerende partij toekomt om de summiere tekst van artikel 9bis van de vreemdelingenwet te gaan zien als een blanco cheque en algemeen verbindende regels te articuleren. Het komt haar niet toe om er een algemene regel van te maken dat een vreemdeling niet kan geregulariseerd worden ex artikel 9bis omdat zij/hij nog niet sinds 31 maart 2007 in België verblijft. De rechtvaardiging die de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen hiervoor tracht te geven, schendt eveneens artikel 9bis van de vreemdelingenwet, aldus de verzoekende partij. Artikel 9bis van de vreemdelingenwet bepaalt het volgende : "In buitengewone omstandigheden en op voorwaarde dat de vreemdeling over een identiteitsdocument beschikt, kan de machtiging tot verblijf worden aangevraagd bij de burgemeester van de plaats waar hij verblijft. Deze maakt ze over aan de minister of aan diens gemachtigde. Indien de minister of diens gemachtigde de machtiging tot verblijf toekent, zal de machtiging tot verblijf in België worden afgegeven. De voorwaarde dal de vreemdeling beschikt over een identiteitsdocument is niet van toepassing op; -de asielzoeker wiens asielaanvraag niet definitief werd afgewezen of die tegen deze beslissing een overeenkomstig artikel 20 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, toelaatbaar xxxxxxxxxxxxxx heeft ingediend en dit tot op het ogenblik waarop een verwerpingsarrest inzake het toegelaten beroep is uitgesproken; -de vreemdeling die zijn onmogelijkheid om het vereiste identiteitsdocument te verwerven in België, op geldige wijze aantoont.
Bespreking. (...) 2.1. Xxxxxx en Fleerakkers betwisten vruchteloos de rechts- geldigheid van de exclusieve drankafnameverplichting. Uit de bepalingen van de EG-Verordening nr. 1984/83 en de beslissingen van de Commissie in dit verband, blijkt dat het principieel verbod op exclusieve afnameplichten niet van toepassing is op exclusieve bierleveringscontracten, voor zover de overeenkomst niet wordt gesloten voor een langere periode dan zeven jaar en zes maanden, het marktaandeel van de brouwerij op de nationale markt niet meer dan 1% bedraagt en zij niet meer dan 200.000 hl. bier per jaar produ- ceert. De overeenkomst van 1 februari 1996 tussen Brouwerij Roman en Greefs werd gesloten voor een periode van zeven jaar en zes maanden, zodat de maximaal toegestane termijn niet werd overschreden. Uit de door Brouwerij Roman voorgelegde cijfers, die door Greefs en Fleerakkers niet worden tegengesproken, laat staan weerlegd, blijkt dat haar jaarlijkse productie bieren circa 90.000 hl. bedraagt, terwijl de totale Belgische bierpro- ductie jaarlijks meer dan 14 miljoen hl. bedraagt. Het komt in de gegeven omstandigheden dan ook voldoende bewezen voor dat de brouwerijovereenkomst van 1 februari 1996 niet onder toepassing valt van artikel 85, lid 1 (thans 81), van het EEG-Verdrag en de daarin opgelegde beperkin- gen. 2.2. Even vruchteloos vraagt Xxxxxx de vermindering van de bedongen schadevergoeding wegens miskenning van de afnameverplichting, bij toepassing van artikel 1231, § 1, van het Burgerlijk Wetboek.
Bespreking. 1. De eerste rechter heeft een termijnwisselcontract correct gedefinieerd als een overeenkomst tussen twee partijen om twee vaste bedragen, in twee verschillende munten, te ruilen op een bepaalde datum in de toekomst. Voor de klant biedt een dergelijk contract het voordeel dat het wisselrisico is uit- geschakeld, aangezien hij, bij het sluiten van een commer- ciële transactie in het buitenland, precies weet hoeveel hij zal dienen te betalen op het ogenblik dat hij zijn financiële ver- bintenissen (in vreemde munt), die uit deze transactie voort- vloeien, zal moeten uitvoeren. Met betrekking tot het tijdstip van de eigendomsoverdracht (en de overdracht van het risico) verwijst appellante tever- geefs naar artikel 1585 van het Burgerlijk Wetboek, om te besluiten dat de overdracht van de vreemde munt slechts zou plaatsvinden op de vervaldatum. Het sluiten van een dergelijk contract heeft integendeel de onmiddellijke overdracht van het eigendomsrecht op de vreemde munt tot gevolg, aangezien het een geïndividuali- seerde zaak betreft, waarover partijen volledige wilsover- eenstemming over de constitutieve elementen van hun over- eenkomst (zaak en prijs) hebben bereikt en waarbij het tijd- stip van levering, noch het tijdstip van betaling, van belang zijn. In casu vermelden de termijncontracten uitdrukkelijk het aantal MYR, dat appellante aankoopt, de koers en de totale prijs, die zij ervoor betaalt. Ongeacht de bij de contractsluiting afgesproken vervalda- tum, heeft de klant te allen tijde het recht de aangekochte vreemde deviezen eerder op te vragen. Uiteraard brengt een dergelijke vervroegde liquidatie van een termijncontract een meerkost met zich (de verrekening van de renteverschillen). Precies ook daarom, is de wijze, waarop de deviezen in vreemde munt door de bank worden beheerd tot aan de ver- valdag, evenmin relevant voor wat de vaststelling van het tijdstip van de eigendomsoverdracht betreft. 2. De Maleisische regering heeft begin september 1998 de convertibiliteit van de Maleisische Ringgit (of MYR) afge- schaft en bepaald dat vanaf 30 september 1998 alle betalin- gen naar Maleisië in Maleisische munt onmogelijk zouden worden. Het betreft hier zonder de minste twijfel een over- machtsituatie.
Bespreking. 2.1. Akkoord omtrent zaak en prijs volstaat, toch? 4. In het geannoteerde arrest houdt de appelrechter voor dat het vereiste van een bodemattest met zich meebrengt dat de koopovereenkomst ‘veeleer een plechtig contract is’. Dit standpunt kan echter niet worden bijgetreden. 5. Overeenkomstig het gemeen verbintenissenrecht wordt een koopovereenkomst als een consensu- ele overeenkomst gekwalificeerd. Een koop is tussen partijen voltrokken (d.w.z. tot stand gekomen), zodra er een overeenkomst is bereikt omtrent de zaak en de prijs.5 Daarnaast moet zijn voldaan aan de vier constitutieve vereisten van elke verbintenis, te weten: een geldige toestemming, de handelingsbekwaamheid van de partijen, een bepaald of bepaalbaar voorwerp en een geoorloofde oorzaak.6 Inherent aan consensuele overeenkomsten is dat zij tot stand komen door de loutere toestemming van par- tijen en dus zonder dat hiervoor bijkomende formali- teiten vervuld moeten zijn (‘solo consensu’). 6. Vastgesteld wordt evenwel dat de wetgever heel wat administratieve, op straffe van nietigheid voorge- schreven informatieverplichtingen oplegt, waardoor de indruk wordt gewekt dat de koop van onroerende goederen thans civielrechtelijk tot een plechtige over- eenkomst is verworden. 7. Er kan maar sprake zijn van een plechtige over- eenkomst indien de geldigheid ervan aan bepaalde vormvereisten is onderworpen (ad validatem) (be- staansformalisme).14 De wilsuiting zelf is aldus aan bepaalde vormvereisten onderworpen. Voorbeelden zijn de schenking (art. 931 BW), de hy- potheekstelling (art. 76 Hyp.W.), de subrogatie of indeplaatsstelling op initiatief van de schuldenaar (art. 1250, 2° BW), het huwelijkscontract en bedon- gen wijzigingen van het huwelijksvermogensstelsel (art. 1392 BW).15 Bij gebreke aan de door de wet opge- legde vormvereisten is de overeenkomst nietig. Partijen kunnen evenwel, in afwijking van het con- sensualisme, de totstandkoming van hun koopover- eenkomst aan bepaalde formaliteiten onderwerpen, op voorwaarde dat zulks niet in strijd is met de regels van de openbare orde, de goede zeden of het dwin- gend recht.16 8. Niet elke door de wet voorgeschreven vormver- eiste verleent een overeenkomst een plechtig karakter.
Bespreking. 2.2.1. De beklaagde X. xxxx samen met haar echtgenoot, de beklaagde P., verschillende Chinese restaurants uit (o.a. in (…),(…),(…) en (…)). De beklaagde S. heeft als kok gewerkt voor de beklaagde W. en de beklaagde P.. De beklaagde X. ontkent niet dat zij Chinese onderdanen liet overkomen naar België en deze mensen in het restaurant en/of voor haar hebben gewerkt. Zij ontkent evenwel elke worm van dwang of misbruik. Zij werpt op dat zij enkel landgenoten geholpen heeft om in het Westen te kunnen studeren/werken en hun vrijheid op geen enkele manier werd beperkt. De beklaagde P. ontkent elke betrokkenheid; bij zijn verhoor gaf hij aan dat het zijn vrouw was die de administratie deed in de restaurants. De beklaagde X. ontkent actief betrokken geweest te zijn bij het organiseren van schijnhuwelijken. 2.2.2. Bij het beoordelen van de tenlastelegging houdt de rechtbank rekening met de verklaringen van de slachtoffers, de objectieve vaststellingen gedaan tijdens het strafonderzoek en het resultaat van de huiszoekingen. Uit het strafdossier blijkt dat de beklaagde W. veel tenlastenemingen deed voor Chinese landgenoten met een visumaanvraag voor studie, terwijl deze personen veelal niet studeerden maar in het restaurant werkten (zie o.a. stuk 188, 206). Ook de beklaagde X. xxxxxxxx actief personeel in China om in de restaurants te komen werken (zie de inhoud van de vertaalde stukken - o.a. stuk 166) en had een actief aandeel in het regelen van schijnhuwelijken en het laten overbrengen van landgenoten (zie vertaalde stukken 76, 88, 166). De beklaagde X. xxxxxx er niet voor terug om ook in België de hulp in te schakelen van “derden”. Zo kan onder meer verwezen worden naar de verklaring van de heer V.L., die verklaarde: “(…) Ik ken deze mensen sinds begin 1990. Dit gebeurde via mijn werkzaamheden. Ik ben namelijk werkachtig bij de passpartout. Gezien mevrouw X. regelmatig bij onze diensten langs komt voor advertenties, hetgeen mijn specialiteit is, leerde ik haar beter kennen. N.A. verklaarde (stuk 73): “(…) Ik leerde mevrouw X. kennen toen ik werkachtig was op de dienst VDAB te (…). Ik was daar verantwoordelijk voor het afleveren van de arbeidsvergunningen. Mevrouw X. kwam toen geregeld op mijn dienst voor aanvragen van arbeidsvergunningen voor personeel. Ik meen me nog te herinneren, dat ze begon met een restaurant in (…) en vrij snel daarna nog één in (…) en (…). Om die reden had ze volgens haar zeggen veel koks nodig.
Bespreking. 4.1. De ontvankelijkheid van het hoger beroep Het hoger beroep werd tijdig en regelmatig ingesteld. Het is ontvankelijk. 4.2. De gegrondheid van het hoger beroep
Bespreking. 4.1. Forfaitaire schadevergoeding wegens discriminatie Mevrouw V. C. stelt dat zij omwille van haar langdurige ziektetoestand werd ontslagen, hetgeen een discriminatie uitmaakt op grond van de Antidiscriminatiewet dd. 10 mei 2007. Overeenkomstig artikel 18 van deze wet vordert zij een vergoeding gelijk aan 6 maanden loon, m.n. 17.752,77 € netto. Het AZ betwist deze vordering ten stelligste. Vooreerst stelt zij dat de vordering niet ontvankelijk zou zijn. Tevens stelt zij dat zij de arbeidsovereenkomst met mevrouw V.
Bespreking. 5.1. De ontvankelijkheid van de hoger beroepen
Bespreking. Aanbieder en Gemeenten bespreken het plan. Indien de Gemeente goedkeuring geven, dan is dit het startmoment. Indien dat niet zo is kan zorgaanbieder zijn plan aanpassen.
Bespreking. De SSH bespreekt bovenstaande met XxXX tijdens het overleg op woensdag 9 oktober en vraagt XxXX in te stemmen met de voorgestelde wijzigingen. Utrecht, 8 oktober 2013