Common use of Conclusie Clause in Contracts

Conclusie. De vraag wie handelt indien de beheerder of bewaarder optreedt ‘namens het beleggingsfonds’ is een kwestie van uitleg: wat hebben partijen uit elkaars uitlatingen en ge- dragingen begrepen en mogen begrijpen? Bij deze uitleg zal de goederenrechtelijke indeling van het beleggings- fonds een rol kunnen spelen. Weet de wederpartij bijvoor- beeld dat de bewaarder fungeert als rechthebbende van het fondsvermogen, dan weet hij ook dat het de bedoeling is dat de rechten en verplichtingen uit overeenkomsten aan de bewaarder toekomen. Dit zal hem de indruk kunnen geven dat de beheerder die ‘namens het beleggingsfonds’ handelt, bedoelt te handelen namens de bewaarder als rechthebbende van het fondsvermogen. Om misverstan- den en complicaties te voorkomen is het zaak dat de beheerder respectievelijk bewaarder duidelijkheid ver- schaft wie hij bedoelt te vertegenwoordigen. Dat kan door te handelen ‘namens de bewaarder inzake het beleggings- fonds’. Wanneer een beheerder of bewaarder handelt voor een beleggingsfonds, doet hij dat voor andermans rekening. De deelnemers hebben immers het economische belang bij de transacties. In dit opzicht handelt de beheerder of bewaar- der voor rekening van de deelnemers. Als de beheerder transacties in eigen naam aangaat, zal hij ze afrekenen met de rechthebbende van het fondsvermogen. Dat is in de regel de bewaarder. Voor beleggingsfondsen die onder Wtb-toezicht staan is dat zelfs verplicht. In zoverre handelt de beheerder voor rekening van de bewaarder. De lastgevingsbepalingen van afdeling 7.2.2 BW kunnen door middel van art. 7:424 BW van overeenkomstige toepassing zijn, nu de beheerder respectievelijk de be- waarder voor andermans rekening handelt. De bepalingen zullen in de regel niet rechtstreeks toepasselijk zijn omdat de relatie tussen de beheerder, de bewaarder en de deelnemers pleegt te zijn geregeld door een onderlinge meerpartijenovereenkomst van eigen aard. De dwingendrechtelijke consumentenbepalingen uit afde- ling 7.2.2 en 7.2.1 inzake onverschuldigd loon, vernietiging van rechtshandelingen en beëindiging van de overeen- komst, lenen zich naar mijn mening niet voor overeenkom- stige toepassing. Deze acties zouden de collectiviteit van de deelnemers doorkruisen, welke kenmerkend is voor het beleggingsfonds. De bepalingen van art. 7:416–418 BW inzake tegenstrijdig belang komen in aanmerking voor overeenkomstige toe- passing op de relatie met de deelnemers, omdat zij het economische belang hebben. De toepassing van art. 7:420 en 421 BW is afhankelijk van de wijze waarop de transac- ties worden afgerekend. De beheerder zal transacties die hij in eigen naam voor het fonds verricht, afrekenen met degene die fungeert als rechthebbende van het fondsver- mogen. In de regel is dat de bewaarder. Dat betekent dat als de beheerder tekortkomt jegens de wederpartij of failleert, de wederpartij de bewaarder rechtstreeks zal kunnen aanspreken en omgekeerd. Zijn de deelnemers rechthebbenden tot het fondsvermogen, dan zal de weder- partij deze actie jegens hen hebben.

Appears in 1 contract

Samples: Investment Management Agreement

Conclusie. De vraag wie handelt indien opdrachtnemer/lasthebber dus ook de beheerder of bewaarder optreedt ‘namens incassant, dient een goede rekening en verantwoording af te leggen. Daarvoor is het beleggingsfonds’ is noodza- kelijk dat de incassant opening van zaken geeft. Logischerwijze houdt dat voor de afrekening in dat de incassant aan de opdrachtgever een kwestie spe- cificatie van uitleg: wat hebben partijen uit elkaars uitlatingen de door de schuldenaar gedane betalingen verstrekt, een opgave doet van de geïncasseerde bedragen, zoals hoofdsom, rente en ge- dragingen begrepen en mogen begrijpen? Bij deze uitleg meebetaalde kosten, een specificatie van de door de schuldenaar meebe- taalde kosten geeft, alsmede van de kosten die aan de opdrachtgever in rekening worden gebracht. Bovendien zal de goederenrechtelijke indeling afrekening vergezeld moe- ten gaan van de stukken die op het beleggings- fonds een rol kunnen spelenincasso betrekking hebben. Weet Hieron- der vallen alle van de wederpartij bijvoor- beeld dat opdrachtgever ontvangen stukken, maar ook de bewaarder fungeert als rechthebbende van het fondsvermogenstukken die betrekking hebben op de kosten die op de schuldenaar zijn verhaald, zoals vonnis, exploten en informaties. Mocht de schuldvorde- ring niet zijn geïncasseerd, dan weet hij ook dat dient dit nog aangevuld te worden met de van belang zijnde stukken, zoals afspraken of stuitingen van verja- ring. In het geval de bedoeling is dat de rechten en verplichtingen uit overeenkomsten aan de bewaarder toekomen. Dit zal hem de indruk kunnen geven dat de beheerder die ‘namens het beleggingsfonds’ handelt, bedoelt te handelen namens de bewaarder als rechthebbende van het fondsvermogen. Om misverstan- den en complicaties te voorkomen is het zaak dat de beheerder respectievelijk bewaarder duidelijkheid ver- schaft wie hij bedoelt te vertegenwoordigen. Dat kan door te handelen ‘namens de bewaarder inzake het beleggings- fonds’. Wanneer een beheerder of bewaarder handelt vordering slechts voor een beleggingsfondsdeel is opgeëist, doet hij dat zoals bij gerechtsdeurwaarders in Nederland nogal eens gebeurt om de zaken voor andermans rekeningde kantonrechter te kunnen brengen, dan dient (een kopie van) de dagvaarding te zijn ingesloten. De deelnemers hebben immers het economische belang Verantwoording zal kunnen blijken uit de standberichten of correspondentie, waardoor verantwoording bij de transactiesafre- kening afwezig kan blijven of slechts summier behoeft te zijn. In dit opzicht handelt Bij het in rekening brengen van afwijkende kosten zal enige verantwoording in de beheerder of bewaar- der afrekening op zijn plaats zijn. Mocht de vordering niet zijn geïncas- seerd, dan moet de incassant verantwoording afleggen van hetgeen hij heeft gedaan en waarom, en voorts de reden voor rekening het niet incasseren van de deelnemersschuldvordering aangeven. Als de beheerder transacties in eigen naam aangaat, zal Bovendien dient hij ze afrekenen advies te geven wat met de rechthebbende van het fondsvermogenvordering te doen: direct afschrijven of over enige tijd weer ter incasso geven. Dat Een en ander is in de regel de bewaarder. Voor beleggingsfondsen die onder Wtb-toezicht staan is dat zelfs verplicht. In zoverre handelt de beheerder voor rekening van de bewaarder. De lastgevingsbepalingen van afdeling 7.2.2 BW kunnen door middel van art. 7:424 BW van overeenkomstige toepassing zijn, nu de beheerder respectievelijk de be- waarder voor andermans rekening handelt. De bepalingen zullen in de regel niet rechtstreeks toepasselijk zijn omdat de relatie tussen de beheerder, de bewaarder en de deelnemers pleegt te zijn geregeld door een onderlinge meerpartijenovereenkomst van eigen aard. De dwingendrechtelijke consumentenbepalingen uit afde- ling 7.2.2 en 7.2.1 inzake onverschuldigd loon, vernietiging van rechtshandelingen en beëindiging van de overeen- komst, lenen zich naar mijn mening niet voor overeenkom- stige toepassing. Deze acties zouden de collectiviteit van de deelnemers doorkruisen, welke kenmerkend is voor het beleggingsfonds. De bepalingen van art. 7:416–418 BW inzake tegenstrijdig belang komen in aanmerking voor overeenkomstige toe- passing op de relatie met de deelnemers, omdat zij het economische belang hebben. De toepassing van art. 7:420 en 421 BW is sterk afhankelijk van de wijze waarop overeenkomst. Minnelijke incasso zal minder van de transac- ties worden afgerekend. De beheerder zal transacties die hij in eigen naam voor het fonds verrichtrekening en verantwoording ver- gen dan gerechtelijke incasso, afrekenen met degene die fungeert als rechthebbende van het fondsver- mogenterwijl partijen kunnen afspreken bepaalde stukken of specificaties achterwege te laten. In het geheel geen rekening doen is echter in strijd met de regel is dat aard van de bewaarder. Dat betekent dat als de beheerder tekortkomt jegens de wederpartij of failleert, de wederpartij de bewaarder rechtstreeks zal kunnen aanspreken en omgekeerd. Zijn de deelnemers rechthebbenden tot het fondsvermogen, dan zal de weder- partij deze actie jegens hen hebbenovereenkomst.

Appears in 1 contract

Samples: Incasso Overeenkomst

Conclusie. De recente arresten Inscharing en X/Gemeente Amsterdam doen de vraag wie handelt indien rijzen hoe een huurovereenkomst moet worden gekwalificeerd. Ingeval de beheerder of bewaarder optreedt ‘namens rechtsregel in die twee arresten wordt doorgetrokken naar het beleggingsfonds’ is huurrecht, betekent dit dat de partijbedoelingen niet meer van belang zijn bij de kwalificatievraag. De Hoge Raad benadrukt in beide arresten immers dat een kwestie van uitleg: wat hebben partijen uit elkaars uitlatingen onderscheid moet worden gemaakt tussen uitleg en ge- dragingen begrepen en mogen begrijpen? Bij deze uitleg zal de goederenrechtelijke indeling van het beleggings- fonds kwalificatie. De partijbedoelingen spelen wel een rol kunnen spelen. Weet bij de wederpartij bijvoor- beeld dat beantwoording van de bewaarder fungeert als rechthebbende van het fondsvermogen, dan weet hij ook dat het de bedoeling is dat de rechten en verplichtingen uit overeenkomsten vraag die aan de bewaarder toekomen. Dit zal hem de indruk kunnen geven dat de beheerder die ‘namens het beleggingsfonds’ handelt, bedoelt te handelen namens de bewaarder als rechthebbende van het fondsvermogen. Om misverstan- den en complicaties te voorkomen is het zaak dat de beheerder respectievelijk bewaarder duidelijkheid ver- schaft wie hij bedoelt te vertegenwoordigen. Dat kan door te handelen ‘namens de bewaarder inzake het beleggings- fonds’. Wanneer een beheerder of bewaarder handelt voor een beleggingsfonds, doet hij dat voor andermans rekening. De deelnemers hebben immers het economische belang bij de transacties. In dit opzicht handelt de beheerder of bewaar- der voor rekening kwalificatie van de deelnemersovereenkomst voorafgaat, namelijk de vraag naar de inhoud van een overeenkomst. Deze vraag kan worden beantwoord aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Als de beheerder transacties rechter deze vraag heeft beantwoord, moet hij de overeenkomst kwalificeren waarbij de partijbedoelingen niet meer van belang zijn. Bij de kwalificatievraag gaat het om de vraag of de overeenkomst voldoet aan de wettelijke omschrijving van de betreffende benoemde overeenkomst. Hierbij zij opgemerkt dat het scherpe onderscheid van deze stappen in eigen naam aangaatde praktijk niet altijd goed mogelijk zal zijn. De rechter zal de overeenkomst allicht uitleggen met een schuin oog op de wet en met in zijn achterhoofd de vraag of partijen al dan niet hebben geprobeerd een wettelijk regime te omzeilen.[28] Het is echter wel goed te bedenken dat die twee fasen (uitleg en kwalificatie) in de beoordeling moeten worden onderscheiden. Maar daarmee is de beoordeling vaak nog niet compleet. Indien de overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst, zal hij ze afrekenen dikwijls nog een nadere kwalificatievraag of een derde fase volgen: wat is het toepasselijke huurregime? Dat kan zich voordoen bij de vraag of een huurovereenkomst moet worden aangemerkt als huur van bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW dan wel in de zin van artikel 7:230a BW en ook bij gemengde huurovereenkomsten. In die derde fase spelen de intenties van partijen, met de rechthebbende name hetgeen partijen bij het gebruik van het fondsvermogen. Dat is gehuurde voor ogen stond, weer wel een belangrijke rol, omdat de rechtspraak in de regel lijn van het arrest Ansem/Geelhoed mijns inziens niet aan betekenis heeft ingeboet. Voetnoten [1] De auteur dankt mr. X.X Xxxxx voor diens hulp bij de bewaardertotstandkoming van dit artikel. Voor beleggingsfondsen die onder Wtb-toezicht staan is dat zelfs verplicht[2] Vgl. In zoverre handelt G.K.L. de beheerder voor rekening Wijkerslooth, ‘‘Ceci n’est pas une pipe?’ Over uitleg en kwalificatie van de bewaarder(huur)overeenkomst’, in HIP 2020, nr. 4, p. 11-15; HR 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746 (kwalificatie, uitleg, (arbeids)overeenkomst, loon) m.nt. X. Xxxxxx in: TvHB 2021/01; H.N. Schelhaas, ‘De lastgevingsbepalingen uitleg van afdeling 7.2.2 BW kunnen door middel van arthuurovereenkomsten tussen commerciële partijen’, TvHB 2021 nr. 7:424 BW van overeenkomstige toepassing zijn2, nu de beheerder respectievelijk de be- waarder voor andermans rekening handeltp. 87-96. De bepalingen zullen in de regel niet rechtstreeks toepasselijk zijn omdat de relatie tussen de beheerder[3] Vgl. HR 20 december 2019, de bewaarder ECLI:NL:HR:2019:2034 (Inscharing-arrest) en de deelnemers pleegt te zijn geregeld door een onderlinge meerpartijenovereenkomst van eigen aardHR 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746 (X/Gemeente Amsterdam). De dwingendrechtelijke consumentenbepalingen uit afde- ling 7.2.2 en 7.2.1 inzake onverschuldigd loon[4] HR 14 november 1997, vernietiging van rechtshandelingen en beëindiging van de overeen- komstECLI:NL:HR:1997:ZC2495 (Groen/Schoevers), lenen zich naar mijn mening niet voor overeenkom- stige toepassingr.o. Deze acties zouden de collectiviteit van de deelnemers doorkruisen, welke kenmerkend is voor het beleggingsfonds3.4. De bepalingen van art. 7:416–418 BW inzake tegenstrijdig belang komen in aanmerking voor overeenkomstige toe- passing op de relatie met de deelnemers, omdat zij het economische belang hebben. De toepassing van art. 7:420 en 421 BW is afhankelijk van de wijze waarop de transac- ties worden afgerekend. De beheerder zal transacties die hij in eigen naam voor het fonds verricht, afrekenen met degene die fungeert als rechthebbende van het fondsver- mogen. In de regel is dat de bewaarder. Dat betekent dat als de beheerder tekortkomt jegens de wederpartij of failleert, de wederpartij de bewaarder rechtstreeks zal kunnen aanspreken en omgekeerd. Zijn de deelnemers rechthebbenden tot het fondsvermogen, dan zal de weder- partij deze actie jegens hen hebben.[5]

Appears in 1 contract

Samples: Huurovereenkomst

Conclusie. De vraag wie handelt indien Het recht op het roerende papier volgt de beheerder regels met betrekking tot roerende lichamelijke zaken, aange- vuld met enige speciale regels, zoals in art. 3:93 BW met betrekking tot het endossement, of bewaarder optreedt ‘namens het beleggingsfonds’ is een kwestie van uitleg: wat hebben partijen uit elkaars uitlatingen en ge- dragingen begrepen en mogen begrijpen? Bij deze uitleg zal de goederenrechtelijke indeling in art. 3:237 BW ten aanzien van het beleggings- fonds een rol kunnen spelenverbod van stil pandrecht op orderpapier. Weet de wederpartij bijvoor- beeld Maar dit behoeft nog niet in te hou- den dat de bewaarder fungeert als rechthebbende van het fondsvermogen, dan weet hij ook dat het de bedoeling is dat de rechten en verplichtingen uit overeenkomsten aan de bewaarder toekomen. Dit zal hem de indruk kunnen geven dat de beheerder die ‘namens het beleggingsfonds’ handelt, bedoelt te handelen namens de bewaarder als rechthebbende van het fondsvermogen. Om misverstan- den en complicaties te voorkomen is het zaak dat de beheerder respectievelijk bewaarder duidelijkheid ver- schaft wie hij bedoelt te vertegenwoordigen. Dat kan door te handelen ‘namens de bewaarder inzake het beleggings- fonds’. Wanneer een beheerder of bewaarder handelt voor een beleggingsfonds, doet hij dat voor andermans rekening. De deelnemers hebben immers het economische belang bij de transacties. In dit opzicht handelt de beheerder of bewaar- der voor rekening van de deelnemers. Als de beheerder transacties in eigen naam aangaat, zal hij ze afrekenen met de rechthebbende van het fondsvermogen. Dat is in de regel de bewaarder. Voor beleggingsfondsen die onder Wtb-toezicht staan is dat zelfs verplicht. In zoverre handelt de beheerder voor rekening van de bewaarder. De lastgevingsbepalingen van afdeling 7.2.2 BW kunnen door middel van art. 7:424 BW van overeenkomstige toepassing zijn, nu de beheerder respectievelijk de be- waarder voor andermans rekening handelt. De bepalingen zullen in de regel niet rechtstreeks toepasselijk zijn omdat de onderliggende relatie tussen de beheerderverschil- lende personen rond het waardepapier ook een goe- derenrechtelijke is. Gewoonlijk wordt dit wel zo geleerd en ziet men in de overdracht van een waar- depapier tevens de goederenrechtelijke overdracht van een vordering. Naar mijn mening kan de onder- liggende relatie tussen de betrokken personen gewoonlijk beter gezien worden als een meerpartij- enovereenkomst. Iedereen die volgens de zaken- rechtelijke regels rechthebbende op het papier wordt, treedt krachtens de bewaarder bedoeling van partijen toe tot de overeenkomst. Bij de overdracht van het waardepapier komt er geen einde aan de contractu- ele band van de vervreemder, maar veranderen zijn contractuele rechten en plichten, geheel volgens de inhoud van de overeenkomst, die meestal voor het grootste gedeelte ingevuld wordt door de wet en het gebruik. Wanneer het op uitbetalen aankomt, zal de laatste persoon in de keten gewoonlijk in eerste instantie alle rechten kunnen uitoefenen. De andere schakels krijgen die rechten pas indien en voorzover op hen verhaal wordt gezocht vanwege het feit dat de beoogde uitbetaling niet plaats heeft gevonden. Indien er aan het recht op het waardepapier plichten kleven, zoals bij het cognossement en de deelnemers pleegt ceel het geval kan zijn, zullen deze plichten veelal eveneens op de laatste persoon in de keten drukken. Bij de ceel hebben we echter gezien dat eerdere schakels verplicht kunnen zijn bewaarloon te zijn geregeld betalen over het tijdvak waarin zij het opslagbewijs in bezit had- den. Bij de wissel en de cheque zagen we dat voor- gaande schakels bloot staan aan sprongregres. Bij veel waardepapieren hebben partijen het in hun macht om een andere constructie te kiezen dan de hierboven vermelde. Zoals we hebben gezien kan bij de ceel uit vier wegen gekozen worden, ter- wijl het bij een cognossement mogelijk is te bepalen dat de houder van een cognossement pas door een onderlinge meerpartijenovereenkomst de presentatie van eigen aardhet cognossement aan de vervoerder toetreedt tot de vervoerovereenkomst. De dwingendrechtelijke consumentenbepalingen uit afde- ling 7.2.2 en 7.2.1 inzake onverschuldigd loondoor mij hierboven voorgestelde constructie dient dan ook slechts om het gebeuren rond waardepapieren te verklaren voorzover partijen niet iets anders hebben gezegd, vernietiging van rechtshandelingen en beëindiging c.q. mogen zeggen. Ten aanzien van de overeen- komstwis- sel en de cheque komt mij, lenen zich naar mijn mening gezien het dwingend recht, het door mij verdedigde model als de enig mogelijke verklaring voor van hetgeen rond deze papieren geschiedt. voordat de illegale situatie ontstond vormen er een onderdeel van. Van groot belang acht hij het onderscheid situatief-reparatoir overigens niet voor overeenkom- stige toepassing(p. 96). Deze acties zouden In hoofdstuk 3 over administra- als rechtsfiguur heb ik gemist. De sanctie van uitzetting is volgens Ha- zewindus accessoir aan de collectiviteit intrekking van de deelnemers doorkruisenvergunning (p. 214), welke kenmerkend is voor maar op xxxxx sancties en strafsancties ver- bindt hij evenwel aan het beleggingsfondsonder- scheid toch belangrijke gevolgen. De bepalingen driedeling punitief-situatief-re- paratoir zou corresponderen met strafrecht, bestuursrecht en civiel Xxx Xxxxxxxxxx heeft een zeer lees- baar boek geschreven, in een vlotte schrijfstijl. Toch dekt de titel de la- ding niet geheel. De lezer verwacht op grond van artde titel een uitvoerige behandeling van de administratieve sancties in het vreemdelingenrecht. 7:416–418 BW inzake tegenstrijdig belang komen In werkelijkheid gaat het vooral om de administratieve sanctie in aanmerking voor overeenkomstige toe- passing het al- gemeen en valt het vreemdelingen- rechtelijke gedeelte wat tegen. Het boek bestaat uit drie delen. In het eerste deel (p. 9-136) worden de administratieve sancties in het alge- meen behandeld. Het tweede deel behandelt de administratieve sancties in het vreemdelingenrecht (p. 137- 252) en in het derde deel (p. 253- 268) worden de bevindingen van deel I en deel II gecombineerd. De verschillende delen zijn van verschillend gewicht. Deel I geeft al- lereerst een definitie van administra- tieve sancties, biedt een hoofdinde- ling van deze sancties in punitief en situatief en probeert vervolgens een antwoord te geven op de relatie vraag wel- ke normen voor toepassing gelden, afhankelijk van het punitieve dan wel situatieve karakter van de sanc- tie. Kortom, deel I vormt een door- wrochte behandeling van de onder- scheiden administratieve sancties als rechtsfiguur. Deel II heeft een ander karakter. Het zoekt allereerst naar inhoudelij- ke normering van uitzetting van vreemdelingen op internationaal, EVRM en EG-niveau en geeft ver- volgens een (tijdgebonden) beschrij- ving van het vreemdelingenrecht in Engeland, Frankrijk, Duitsland, Bel- gië en Nederland en van de daarin voorkomende sancties. Wat Neder- land betreft is er veel aandacht voor de intrekking van een verblijfstitel als sanctie, maar een nadere doorden- king van bijvoorbeeld de uitzetting dwang wordt in het geheel niet in- gegaan. Deel II wordt besloten met een rechtsvergelijkend hoofdstuk waarvan het nut mij is ontgaan. Voorzover in die rechtsvergelijking bouwstenen gevonden kunnen worden voor eventueel toekomstig EG-recht op dit terrein, zijn de deelnemers, omdat zij het economische belang hebbenbe- schouwingen redelijk speculatief. Het korte deel III is weer veel aar- diger. De toepassing van de conclu- sies uit deel I ten aanzien van sancties in het algemeen op de vreemdelin- genrechtelijke sancties is op een aan- tal punten verhelderend. Zoals duidelijk zal zijn, ben ik nog het meest gecharmeerd van het eer- ste deel. Administratieve sanctie worden in hoofdstuk 2 eenvoudig- weg omschreven als ‘publiekrechte- lijke reacties van een bestuursorgaan op niet-naleving van verplichtingen voortvloeiend uit administratief- rechtelijke normen, waardoor dege- ne die zo’n verplichting niet naleeft in zijn belang wordt getroffen’ (p. 13). Tegen andere mogelijke inde- lingen in wordt krachtig vastgehou- den aan het onderscheid punitief-si- tuatief (p. 13 e.v. en p. 94 e.v.). Me- de op grond van de rechtspraak van het EHRM is ‘punitief’ een gangbaar begrip geworden. Wat betreft de term ‘situatief’ kan dat (nog) niet ge- zegd worden. Voor niet-punitieve sancties (die dus geen leedtoevoe- ging beogen) wordt ook vaak de term ‘reparatoir’ gebruikt, hetgeen volgens Hazewindus minder juist is omdat in een aantal gevallen een niet-punitieve sanctie niet direct of in het geheel niet iets herstelt. Zij zijn in beginsel er op gericht een einde te maken aan een situatie die strijdig is met een bepaalde (administratief- rechtelijke) norm. Reparatoire sanc- ties, die zijn gericht op het herstel van de toestand zoals die bestond recht. Idealiter zouden punitieve sancties door de strafrechter opge- legd moeten worden, situatieve door bestuursorganen en reparatoire door de burgerlijke rechter, gezien de sa- menhang met schadevergoeding en onrechtmatige daad. Het waarom van zijn stellingname blijft wat han- gen en Hazewindus geeft ook grif toe dat de praktijk anders is en dat ook andere criteria voor toedeling denkbaar zijn, zoals het doelmatig- heidscriterium (Corstens) of het fre- quentiecriterium (Schaffmeister). Wat betreft de keuze tussen straf- rechtelijke of administratiefrechte- lijke handhaving heeft hij dan ook ‘meer vragen dan antwoorden’ (p. 35). Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de keuze in ons land voornamelijk op pragmatische gron- den berust en dat er een verschuiving is van strafrechtelijke naar bestuurs- rechtelijke handhaving. Meer en meer wordt het uitgangspunt gehan- teerd dat het bestuur zelf verant- woordelijk dient te zien voor het handhaven van zijn eigen bestuurs- rechtelijke regels, een tendens die nog verstrekt wordt door het deels pragmatische, deels principiële uit- gangspunt van lastenverlichting van het justitiële apparaat. Een kort hoofdstuk 4 handelt over de uitleg van art. 7:420 6 EVRM. Vervol- gens wordt in een groot hoofdstuk 5 de betekenis van het begrip strafver- volging van art. 6 EVRM voor pu- nitieve administratieve sancties en 421 BW is afhankelijk de wetgeving ter zake uiteengezet. Slechts zijdelings (bijvoorbeeld p. 106) wordt in dit verband gerefe- reerd aan het vergelijkbare art. 14 IVBPR, terwijl toch betwijfeld kan worden of bijvoorbeeld het stelsel van de wijze waarop de transac- ties worden afgerekend. De beheerder zal transacties die hij in eigen naam voor Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften wel voldoet aan het fonds verricht, afrekenen met degene die fungeert als rechthebbende vereiste van het fondsver- mogen. In de regel is dat de bewaarder. Dat betekent dat als de beheerder tekortkomt jegens de wederpartij of failleert, de wederpartij de bewaarder rechtstreeks zal kunnen aanspreken en omgekeerd. Zijn de deelnemers rechthebbenden tot het fondsvermogen, dan zal de weder- partij deze actie jegens hen hebbenart.

Appears in 1 contract

Samples: Not Applicable

Conclusie. De vraag wie handelt indien de beheerder of bewaarder optreedt ‘namens het beleggingsfonds’ is een kwestie van uitleg: wat hebben partijen uit elkaars uitlatingen en ge- dragingen begrepen en mogen begrijpen? Bij deze uitleg zal de goederenrechtelijke indeling van het beleggings- fonds een rol kunnen spelen. Weet de wederpartij bijvoor- beeld dat de bewaarder fungeert als rechthebbende van het fondsvermogen, dan weet hij ook dat het de bedoeling is dat de rechten en verplichtingen uit overeenkomsten aan de bewaarder toekomen. Dit zal hem de indruk kunnen geven dat de beheerder die ‘namens het beleggingsfonds’ handelt, bedoelt te handelen namens de bewaarder als rechthebbende van het fondsvermogen. Om misverstan- den en complicaties te voorkomen is het zaak dat de beheerder respectievelijk bewaarder duidelijkheid ver- schaft wie hij bedoelt te vertegenwoordigen. Dat kan door te handelen ‘namens de bewaarder inzake het beleggings- fonds’. Wanneer een beheerder of bewaarder handelt voor een beleggingsfonds, doet hij dat voor andermans rekening. De deelnemers hebben immers het economische belang bij de transacties. In dit opzicht handelt de beheerder of bewaar- der voor rekening Na invoering van de deelnemers. Als de beheerder transacties in eigen naam aangaat, WHOA zal hij ze afrekenen met de rechthebbende van het fondsvermogen. Dat is in de regel de bewaarder. Voor beleggingsfondsen die onder Wtb-toezicht staan is dat zelfs verplicht. In zoverre handelt de beheerder voor rekening van de bewaarder. De lastgevingsbepalingen van afdeling 7.2.2 BW kunnen schulde- naren mogelijk worden om hun schulden buiten faillissement (deels) te saneren door middel van arteen (dwang)akkoord. 7:424 BW Aangezien lopende overeen- komsten niet zelden een oorzaak zullen zijn van overeenkomstige toepassing zijnde dreigende insolventie van de schuldenaar, voorziet de WHOA in de mogelijkheid om lopende overeen- komsten te beëindigen indien de wederpartij niet vrijwillig instemt met een wijziging. De drempel waaronder toegang tot de WHOA wordt verkre- gen is niet hoog, zodat de schuldenaar een relatief eenvoudige extra beëindigingsmogelijkheid ver- krijgt. Dit kan van grote invloed zijn op de huur- rechtpraktijk, aangezien het huurrecht beperkte mogelijkheden kent voor het tussentijds wijzigen of beëindigen van een huurovereenkomst. De juris- prudentie laat zien dat een beroep op onvoorziene omstandigheden, de redelijkheid en billijkheid of rechtsverwerking de huurder slechts in uitzonde- ringsgevallen soelaas biedt in de zin dat hij op (één van) die gronden zich (deels) zou kunnen ontdoen van zijn verplichtingen uit hoofde van de huurover- eenkomst. Ook een onderhands akkoord zal bij de huidige stand van het recht doorgaans niet aan de verhuurder kunnen worden opgelegd. Steeds han- teert de rechter een (zeer) terughoudende maatstaf. Bij de WHOA lijkt de focus vooral te liggen op de praktische voordelen voor partijen; het voorko- men van het faillissement van de huurder. Door het invoeren van de mogelijkheid tot een dwang- akkoord en de opzegmogelijkheid wordt evenwel in vergaande mate inbreuk gemaakt op de con- tractsvrijheid van partijen. De verhuurder kan er 7G. Art 372 WHOA. thans in beginsel77 op vertrouwen dat de huurder zijn contractuele verplichtingen tot in elk geval het einde van de lopende huurtermijn zal dienen na te komen. Als gevolg van invoering van de WHOA kan de verhuurder immers onder omstandigheden worden geconfronteerd met een tussentijdse opzeg- ging, dan wel zal hij – om de (financiële) gevolgen van de tussentijdse beëindiging te voorkomen – zich gedwongen voelen om in te stemmen met een wijziging van de huurovereenkomst. De mogelijkheid dat een verhuurder van bedrijfs- ruimte als schuldenaar gebruik maakt van de WHOA lijkt minder goed denkbaar, nu de beheerder respectievelijk huurder van een faillissement van de be- waarder voor andermans rekening handeltverhuurder in begin- sel geen nadelen ondervindt. De bepalingen zullen in Elke wijziging die de regel niet rechtstreeks toepasselijk zijn omdat de relatie tussen de beheerderverhuurder voorstelt, de bewaarder en de deelnemers pleegt te zijn geregeld door of zelfs een onderlinge meerpartijenovereenkomst van eigen aard. De dwingendrechtelijke consumentenbepalingen uit afde- ling 7.2.2 en 7.2.1 inzake onverschuldigd loon, vernietiging van rechtshandelingen en beëindiging van de overeen- komsthuurovereenkomst, lenen zich naar mijn mening niet voor overeenkom- stige toepassing. Deze acties zouden zal om die reden de collectiviteit huurder doorgaans in een (aanmerkelijk) slechtere positie brengen dan in het geval van faillissement van de deelnemers doorkruisen, welke kenmerkend is verhuurder. Hierdoor zal een akkoord of verzoek tot beëindiging moeten worden afgewezen. Voor- alsnog zal moeten worden afgewacht of de WHOA zal worden ingevoerd en of dit in diens huidige vorm zal zijn. Bij de huidige stand van zaken lijkt de WHOA met name voor het beleggingsfonds. De bepalingen van art. 7:416–418 BW inzake tegenstrijdig belang komen in aanmerking voor overeenkomstige toe- passing op de relatie met de deelnemers, omdat zij het economische belang hebben. De toepassing van art. 7:420 huurders voordelen en 421 BW is afhankelijk van de wijze waarop de transac- ties worden afgerekend. De beheerder zal transacties die hij in eigen naam voor het fonds verricht, afrekenen met degene die fungeert als rechthebbende van het fondsver- mogen. In de regel is dat de bewaarder. Dat betekent dat als de beheerder tekortkomt jegens de wederpartij of failleert, de wederpartij de bewaarder rechtstreeks zal kunnen aanspreken en omgekeerd. Zijn de deelnemers rechthebbenden tot het fondsvermogen, dan zal de weder- partij deze actie jegens hen hebbenkansen te bieden.

Appears in 1 contract

Samples: Wet Homologatie Onderhands Akkoord