Uitvoeringsbepaling Voorbeeldclausules

Uitvoeringsbepaling. De werkgever kan in overleg met de ondernemingsraad bepalen dat de werknemers, behalve in geval van overmacht, de aanvraag voor vakantie- of snipperuren een bepaalde termijn voor de begeerde datum moeten indienen.
Uitvoeringsbepaling. De werkgever kan bepalen, dat de werknemer behoudens in geval van overmacht de aanvraag voor de aaneengesloten vakantie uiterlijk één maand tevoren moet indienen.
Uitvoeringsbepaling. Behoudens in geval van collectieve vakantiedagen kan de werknemer niet eerder aanspraak maken op het feitelijk genot van de vakantiedagen dan nadat hij gedurende ten minste twee maanden in dienst van de werkgever is geweest.
Uitvoeringsbepaling. De werkgever kan in overleg met personeelsvertegenwoordiging bepalen dat de werknemers, behoudens in geval van overmacht, de aanvraag voor vakantie-uren een bepaalde termijn voor de begeerde datum moeten indienen.
Uitvoeringsbepaling. Indien de werknemer op grond van formeel vastgestelde medische redenen in een lager ingedeelde functie wordt overgeplaatst, is - rekening houdend met de uitkeringen krachtens de sociale verzekeringswetten resp. andere verzekeringen, de afbouwregeling als genoemd in artikel 7 lid 7 onder b, op overeenkomstige wijze van toepassing.
Uitvoeringsbepaling. Voor elke volle dienst of gedeelte van een dienst gedurende welke een werknemer in een maand niet heeft gewerkt wegens arbeidsongeschiktheid, afwezigheid zonder behoud van salaris, militaire dienst, schorsing zonder behoud van salaris, onvrijwillige werkloosheid, willekeurig verzuim of wegens indiensttreding of ontslag, wordt het maandinkomen met een evenredig deel verminderd.
Uitvoeringsbepaling a. De werkgever kan bepalen dat de werknemer de aanvraag voor een vakantie- dag(en)/-uur (uren) binnen een bepaalde termijn voor begeerde datum moet indienen. b. De aaneengesloten vakantie kan tussen de werkgever en de werknemer wor- den overeengekomen in afwijking van de cao, mits het bedrijfsreglement hierin voorziet.
Uitvoeringsbepaling a. De werknemer in volcontinudienst kan in zijn vakantie tenminste 4 zaterdagen en 4 zondagen, en ten hoogste 6 zaterdagen en 6 zondagen opnemen. b. De werkgever kan bepalen dat de werknemer, behoudens ingeval van overmacht, de aanvraag voor vakantie een bepaalde termijn vóór de gewenste datum moet indienen.
Uitvoeringsbepaling a. De werkgever zal de wensen van de werknemer ten aanzien van de vaststelling van de vakantie inwilligen, tenzij gewichtige bedrijfsbelangen zich daartegen verzetten. Bij individueel uitgevoerde functies zal de werkgever binnen 2 weken op een vakantieaanvraag reageren. In overleg met de ondernemingsraad worden afspraken gemaakt met betrekking tot de wijze van vakantieafstemming voor groepen werknemers. b. De wettelijke vakantiedagen (20 per jaar bij een voltijddienstverband; deeltijders pro rata) die niet zijn opgenomen, vervallen na 1 jaar gerekend vanaf de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan. De bovenwettelijke vakantiedagen (vakantiedagen boven het wettelijke aantal) die niet zijn opgenomen, verjaren na 5 jaar gerekend vanaf de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.
Uitvoeringsbepaling. De inschrijver verbindt zich ertoe om, gedurende de volledige uitvoering van de opdracht, de 8 basisverdragen van de IAO na te leven, in het bijzonder: 1. Het verbod op dwangarbeid (verdrag nr. 29 betreffende de gedwongen of verplichte arbeid, 1930 en verdrag nr. 105 betreffende de afschaffing van de gedwongen arbeid, 1957); 2. Het recht op vakbondsvrijheid (verdrag nr. 87 betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en bescherming van het vakverenigingsrecht, 1948); 3. Het recht van organisatie en collectief overleg (verdrag nr. 98 betreffende het recht van organisatie en collectief overleg, 1949); 4. Het verbod op discriminatie inzake tewerkstelling en verloning (verdrag nr. 100 betreffende de gelijke verloning, 1951 en verdrag nr. 111 betreffende discriminatie (beroep en beroepsuitoefening), 1958); 5. De minimumleeftijd voor kinderarbeid (verdrag nr. 138 betreffende de minimumleeftijd, 1973), alsook het verbod op de ergste vormen van kinderarbeid (verdrag nr. 182 over de ergste vormen van kinderarbeid, 1999). Niet-naleving van deze verbintenis wordt op grond van artikel 44, § 1, 1° van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 beschouwd als het niet uitvoeren van de opdracht volgens de voorschriften bepaald in de opdrachtdocumenten, wat aanleiding zal geven tot het in gebreke stellen van de opdrachtnemer, en kan, op basis van artikel 47, § 2, 1° van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 aanleiding geven tot de toepassing van ambtshalve maatregelen, meer bepaald het eenzijdig verbreken van de opdracht.