Vierde middel Voorbeeldclausules

Vierde middel. Standpunt van de partijen 1. De verzoekende partij beroept zich op onoverwinnelijke dwaling. Zij stelt dat zij niet wist dat zij producten gebruikt heeft met verboden substanties. De R40 en R60-zinnen worden niet vermeld op de producten en evenmin op de veiligheidsfiches. Noch de leverancier van deze producten, noch de milieucoördinator heeft haar hier vooraf op gewezen. Volgens de xxxx Xxxxx XXXXXX zijn de meetverplichtingen enkel van toepassing indien er nabehandelingsapparatuur nodig is. Volgens de verzoekende partij blijkt dit ook uit de letterlijke bewoordingen van artikel 5.59.3.1, §1, eerste lid VLAREM II. De verzoekende partij stelt dat het misdrijf niet bewezen is en dat zij in ieder geval niet kon weten dat zij de periodieke metingen moest uitvoeren. 2. De verwerende partij antwoordt dat uit artikel 5.59.3.1, §2 VLAREM II blijkt dat de periodieke meetfrequentie ook geldt voor afgaskanalen zonder nabehandelingsapparatuur. Elke exploitant is bovendien verantwoordelijk voor zijn uitbating en kan zich bijgevolg niet verschuilen achter onwetendheid of onoverwinnelijke dwaling. Het is haar plicht vooraf informatie in te winnen over de wettelijke verplichtingen die op haar rusten. 3. De verzoekende partij roept in haar wederantwoordnota de schending van de motiveringsplicht in doordat de verwerende partij haar uiteenzettingen in de brieven van 24 september 2012 en 9 mei 2012 niet afdoende heeft weerlegd in de bestreden beslissing. De verzoekende partij roept, in wat zij een vijfde middel noemt, in dat de meetverplichtingen van XXXXXX XX enkel van toepassing zijn indien nabehandelingsapparatuur nodig is. Zij meent dat op grond van artikel 5.59.3.1, §1, eerste lid VLAREM II geen continue meetverplichting bestaat. 4. De verwerende partij antwoordt in haar laatste nota dat de verzoekende partij haar “bezwaren” heeft hernummerd en antwoordt dat het nieuwe middel met betrekking tot de schending van de motiveringsplicht onontvankelijk is omdat het niet voor het eerst in de wederantwoordnota kan ingeroepen worden. Bovendien mist het middel volgens de verwerende partij feitelijke grondslag. De verzoekende partij tracht a posteriori een andere uitleg te geven aan de door haar gehanteerde bewoordingen.
Vierde middel. Het vierde middel wordt niet verder onderzocht omdat het niet tot een ruimere vernietiging kan leiden. Overeenkomstig artikel 16.4.2 en 16.4.26 DABM kan een bestuurlijke ontneming van het wederrechtelijk verkregen vermogensvoordeel opgelegd worden samen met een bestuurlijke geldboete. Hieruit vloeit voort dat de vermogensvoordeelontneming een accessorium vormt van de beslissing waarbij een bestuurlijke geldboete opgelegd wordt. De vernietiging van de beslissing waarbij een alternatieve bestuurlijke geldboete opgelegd is, houdt bijgevolg eveneens de vernietiging in van de opgelegde vermogensvoordeelontneming. 1. Het beroep is ontvankelijk en gegrond. 2. Het College vernietigt de beslissing van de gewestelijke entiteit van 26 mei 2015, met nummer 12/AMMC/979-M/WVM/BDW . 3. De behandeling van het beroep heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is.
Vierde middel. Standpunt van de partijen 1. In dit middel roept de verzoekende partij de schending in van artikel 4.3.1, §1, 1° b) en §2, 1° VCRO juncto het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. De verzoekende partij zet uiteen als volgt: − In het schrijven van 29 januari 2004 merkte de stad Gent op dat men bezig was met de opmaak van voorstellen tot concessie of verkoop van gronden onder het openbaar domein. Tevens werd gewezen op de komst van een openbare parkeerzone met 80 plaatsen binnen de zone tussen de loodsen 22, 23 en de afgebroken loods 24 en het hekwerk aan de Voorhavenlaan (stuk 8). − De stedenbouwkundige vergunning van 4 september 2008 met betrekking tot loods 22 (2008/720) bevestigde nogmaals de algemene parkeerdruk binnen de omgeving (stuk 6): 2. De verwerende partij antwoordt hierop als volgt: 3. De eerste tussenkomende partij voegt hieraan nog het volgende toe: 4. De tweede en derde tussenkomende partij voegen hieraan nog toe: 5. In haar wederantwoordnota stelt de verzoekende partij nog: 6. In een aanvullende nota van 8 mei 2014 voert de eerste tussenkomende partij nog aan dat op 22 april 2014 een bouwvergunning werd verleend “aan de bvba LOCUS DEVELOPMENTS, een vennootschap van de heer XXXXXXXXX (waarvan hij ook de zaakvoerder is via een andere vennootschap van hem, de bvba XXXXXXX, die tevens zaakvoerder is van bvba DE NIEUWE VOORHAVEN) en dit betreffende de renovatie van Loods 23. De eerste tussenkomende partij stelt dat in deze bouwaanvraag een ondergrondse parking is voorzien die plaats biedt aan 101 parkeerplaatsen + 3 parkeerplaatsen met een handicap. De eerste tussenkomende partij stelt zich vragen bij het belang van de verzoekende partij bij het vierde middel.
Vierde middel. Standpunt van de partijen 1. In een vierde middel roepen de verzoekende partijen de schending in van artikel 13.4.3.1 van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen. Ze lichten dit als volgt toe: “… Zo besliste de Raad van State reeds om een bouwvergunning voor het uitvoeren van afwateringswerken in een natuurreservaat te vernietigen (X.x.Xx. 27 mei 1998, nr. 73.912, inzake .). 2. De verwerende partij antwoordt als volgt: “… • Vooreerst kan worden verwezen naar het gunstig advies van het Agentschap voor Natuur en Bos. • De praktische uitvoering wordt, volgens de gegevens verstrekt in het dossier met de hoogst mogelijke omzichtigheid (kranen met aangepaste bodemdruk, eventuele gebruik van rijplaten en dergelijke) (zie ook MER). Bijgevolg zal er geen nood zijn aan een tijdelijke weg in steenslag. Indien de terreinomstandigheden het niet toelaten, worden de werken geschorst totdat dit weer kan. • De voorziene gracht zal niet breder noch dieper zijn dan de Ruwaal. Het gaat over de volgende dimensies:… 3. In hun wederantwoordnota stellen de verzoekende partijen nog het volgende: “… .
Vierde middel geen grond voor de vermenigvuldiging van het op basis van de waarde van de verkopen vastgestelde bedrag met het aantal jaren van deelname aan de inbreuk Argumenten van partijen
Vierde middel onjuiste rechtsopvatting en beoordelingsfouten inzake de oplegging van een geldboete
Vierde middel onjuiste rechtsopvatting en beoordelingsfouten inzake de oplegging van een geldboete ............................................ II - 1794 a) Eerste onderdeel van het middel: schending van het gelijkheids- en het rechtszekerheidsbeginsel en ontoereikende motivering ................ II - 1795 Argumenten van partijen ........................................... II - 1795 Beoordeling door het Gerecht ...................................... II - 1797 b) Tweede onderdeel van het middel: schending van de verplichting de bestreden beschikking binnen een redelijke termijn vast te stellen ....... II - 1801 Argumenten van partijen ........................................... II - 1801 Beoordeling door het Gerecht ...................................... II - 1803 c) Derde onderdeel van het middel: niet in aanmerking nemen van de twijfel inzake het inbreukmakende karakter van de litigieuze gedraging ........ II - 1805 Argumenten van partijen ........................................... II - 1805 Beoordeling door het Gerecht ...................................... II - 1807
Vierde middel. Standpunt van de partijen 1. Verzoekende partijen voeren de schending aan van: - de artikelen 31 en 65 OVD - artikel 40 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur (hierna: DLB) - de artikelen 2 en 3 van de Motiveringswet - het motiverings-, het rechtszekerheids-, het zorgvuldigheids- en het redelijkheidsbeginsel als algemene beginselen van behoorlijk bestuur - de vereiste van een feitelijke en juridische grondslag. Ze stellen in essentie dat uit de aanvraag en uit de bestreden beslissing niet blijkt dat de nieuwe toegangsweg tot het lot 3 in tweede bouwlijn een private wegenis is, waarover de gemeenteraad geen voorafgaande beslissing moest nemen wat betreft de aanleg en de uitrusting hiervan. Ze stellen dat dit enkel zo is als deze weg in private eigendom behoort en louter is bestemd voor particulier gebruik. Ze menen dat uit de aanvraag en uit de bestreden beslissing niet blijkt waar deze weg wordt ingeplant. Ze stellen dat er daarin ook geen garanties zijn voorzien om het privaat karakter van deze weg te waarborgen, zoals de verplichting om de brievenbus en het afvalophalingspunt te voorzien ter hoogte van de Grensstraat, dan wel het plaatsen van een poort aan deze straat om openbaar gebruik te vermijden. Ze merken op dat de overwegingen in de bestreden beslissing met betrekking tot een erfdienstbaarheid van uitweg daarbij niet relevant zijn. 2. Verwerende partij betwist het middel. Ze stelt dat de aanvraag niet voorziet in de aanleg van wegenis, omdat de drie loten allemaal palen aan de Grensstraat, waarbij het lot 3 hieraan over een breedte van 4 meter grenst, ter hoogte waarvan de toegang tot de woning volgens de verkavelingsvoorschriften zal worden aangelegd. Ze stelt dat de nieuwe toegangsweg naar het lot 3 een private wegenis is die niet zal worden overgedragen aan het openbaar domein en waarover de gemeenteraad dus geen voorafgaande beslissing moest nemen. Ze verwijst naar de lange inrit tot de woning van verzoekende partijen, en meent dat ze niet redelijkerwijze aannemelijk maken dat dit in voorliggende aanvraag anders zal worden uitgevoerd. 3. Tussenkomende partijen betwisten vooreerst de ontvankelijkheid van het middel wegens gebrek aan belang, omdat verzoekende partijen hun belang bij voorliggende procedure niet steunen op de onduidelijkheid van de ontsluiting van het lot 3 en in het bijzonder de vraag in hoeverre de toegangsweg tot dit lot al dan niet een privaat karakter heeft. Ten gronde stellen ze dat de verkaveling enkel...
Vierde middel onbepaaldheid van de bestreden beschikking . . . . . . . . . . . . . . . II - 3226 Argumenten van partijen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . II - 3226 Beoordeling door het Gerecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . II - 3227