Beoordeling door het Gerecht. Volgens de rechtspraak moeten de bezwaren in de mededeling van punten van be- zwaar worden gesteld in bewoordingen die, hoe bondig ook, voor de betrokkenen voldoende duidelijk zijn om te weten welke gedragingen de Commissie hun verwijt (arrest Gerecht van 14 mei 1998, Mo och Domsjö/Commissie, T-352/94, Jurispr. blz. II-1989, punt 63). De eerbiediging van de rechten van de verdediging in een pro- cedure die, zoals de onderhavige, tot de oplegging van sancties kan leiden, vereist im- mers dat de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen reeds vanaf de administratieve procedure in staat worden gesteld om hun standpunt over de realiteit en relevantie van de door de Commissie aangevoerde feiten, bezwaren en omstandig- heden naar behoren kenbaar te maken (arrest Gerecht van 15 maart 2000, Cimen- teries CBR e.a./Commissie, X-00/00, X-00/00, X-00/00–T-32/95, T-34/95–T-39/95, T-42/95–X-00/00, X-00/00, X-00/00–T-65/95, T-68/95–X-00/00, X-00/00, X-00/00, T-103/95 en X-000/00, Xxxxxxx. blz. II-491, punt 553). Aan dit vereiste is voldaan wan- neer de belanghebbenden in de beschikking geen andere inbreuken ten laste worden gelegd dan die welke in de punten van bezwaar zijn genoemd, en enkel die feiten als vaststaand worden aangenomen waarover de belanghebbenden zich hebben kunnen uitlaten. De Commissie kan derhalve alleen die bezwaren in aanmerking nemen ten aanzien waarvan laatstbedoelden gelegenheid hebben gehad hun standpunt kenbaar te maken (arrest Gerecht van 23 februari 1994, CB en Europay/Commissie, T-39/92 en T-40/92, Jurispr. blz. II-49, punt 47).
Beoordeling door het Gerecht. 214 Wat in de eerste plaats de middelen betreft die verzoekster ter beschikking zijn gesteld door de TIB (maatregelen 11 en 12), zij allereerst vastgesteld dat de Commissie in punt 97 van de bestreden beschikking heeft verklaard dat „de rapporten […] geen analyse [maakten] van een mogelijke tegenprestatie voor de participatie van de overheidsinstanties, zoals bij iedere ondernemer in een markteconomie het geval had moeten zijn”. 215 Hoewel deze formulering tot misverstanden kan leiden, doordat zij laat uitschijnen dat voor de participatie van de TIB (maatregelen 11 en 12) niet in een tegenprestatie is voorzien, zij toch vastgesteld dat deze passage algemeen verwijst naar de financiële steun die verzoekster is verleend door het geheel van financiële overheidsinstellingen, terwijl de middelen die verzoekster ter beschikking zijn gesteld door de TIB afzonderlijk worden onderzocht in de punten 98 en volgende van de bestreden beschikking (zie de punten 20 en 21 supra). 216 Wat in het bijzonder de tegenprestatie voor de participatie van 49 % in verzoeksters maatschappelijk kapitaal (maatregel 11) betreft, heeft de Commissie in punt 98 van de bestreden beschikking uiteengezet dat de omstandigheid dat de TIB haar aandeel vijf jaar later aan G. R. en zijn zoon heeft verkocht, en wel tegen een hogere prijs dan zij in 1994 zelf had betaald, niets veranderde aan het feit dat de TIB zich niet als een particuliere investeerder had gedragen. Zij heeft voorts gepreciseerd dat de risico’s groot waren, dat er geen analyse was gemaakt van de toekomstige inkomsten en dat de door de TIB daadwerkelijk behaalde winst gering was. 217 Hieruit volgt dat de Commissie van mening was dat de verwerving door G. R. van de participatie van de TIB geen passende tegenprestatie vormde in het licht van het criterium van de particuliere investeerder. Derhalve is verzoeksters argument ongegrond dat de Commissie in de bestreden beschikking heeft vastgesteld dat niet was voorzien in een tegenprestatie voor de deelneming van de TIB in de onderneming. 218 Wat de tegenprestatie voor de door de TIB aan verzoekster verstrekte xxxxxx met winstdeelneming (maatregel 12) betreft, is de Commissie in punt 102 van de bestreden beschikking tot de volgende vaststellingen gekomen: „[G]econstateerd wordt dat de overeengekomen rentevoet 12 % bedroeg, maar dat de hoogte van de rente werd beperkt tot 50 % van de jaarwinst. In de rapporten was al benadrukt dat [verzoekster] ten minste tijdens de eerste twee jaar gee...
Beoordeling door het Gerecht. 234 Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van verordening nr. 1/2003 „[wordt] [h]et recht van verdediging van de partijen [...] in de loop van de procedure ten volle geëerbiedigd. De partijen hebben het recht tot inzage van het dossier van de Commissie, onder voorbehoud van het rechtmatige belang van de ondernemingen dat hun zakengehei- men niet aan de openbaarheid prijs worden gegeven [...]”. 235 Volgens vaste rechtspraak impliceert het recht op toegang tot het dossier, als uitvloei- sel van het beginsel van de rechten van verdediging, dat de Commissie de betrokken onderneming de mogelijkheid moet bieden, alle voor haar verdediging mogelijk rele- vante documenten in het onderzoeksdossier te onderzoeken (zie in die zin arrest Hof van 2 oktober 2003, Corus UK/Commissie, C-199/99 P, Jurispr. blz. I-11177, pun- ten 125-128, en arrest Gerecht van 29 juni 1995, Solvay/Commissie, T-30/91, Jurispr. blz. II-1775, punt 81).
Beoordeling door het Gerecht. 33 In de punten 97 en volgende van de bestreden beschikking wordt een samenvatting gegeven van wat de Commissie als een de mededinging beperkende strategie van verzoeksters beschouwt. Daarin staat te lezen: „De strategie van [het concern] Xxxxx was erop gericht haar machtspositie en markt- aandeel te behouden, onder meer door [...] markttoegang te verhinderen, [...] concur- renten klein te houden door hun groeimogelijkheden te beperken en [...] uiteindelijk deze concurrenten te verzwakken en uit te schakelen door overname of anderszins, [inzonderheid] concurrenten die werden geacht zich tot serieuzere concurrenten te kunnen ontwikkelen. Om dit doel te bereiken legde [het concern] Tomra verschil- lende de concurrentie verstorende gedragingen aan de dag zoals de sluiting van exclusiviteitsovereenkomsten en overeenkomsten waarbij [het concern] Xxxxx als voorkeurleverancier werd aangewezen, evenals overeenkomsten waarin geïndivi- dualiseerde kwantitatieve doelstellingen of kortingsregelingen met terugwerkende kracht waren vastgelegd.”
34 Verder wordt in de bestreden beschikking gepreciseerd dat „[d]eze algehele strate- gie van [het concern] Tomra [...] niet alleen [wordt] bevestigd door de verschillende gedragingen van de groep, maar [...] bovendien bij verschillende gelegenheden uitge- breid [werd] besproken, zoals in vergaderingen en conferenties evenals in correspon- dentie, zoals e-mail.”
35 Bijgevolg heeft de Commissie, na melding te hebben gemaakt van de verschillende de mededinging beperkende praktijken van verzoeksters, terecht de interne docu- menten van verzoeksters onderzocht. Uit deze documenten kan blijken of de onder- zochte praktijken op uitsluiting van de mededinging waren gericht dan wel of daar een andere verklaring voor bestond. In het onderhavige geval heeft de interne cor- respondentie van verzoeksters de Commissie in staat gesteld, die praktijken in hun context te plaatsen en haar oordeel over die praktijken te funderen. Daarbij komt dat de conclusies die de Commissie in de bestreden beschikking heeft geformuleerd, nooit uitsluitend op een of ander afzonderlijk beschouwd document berusten, maar op een groot aantal verschillende elementen zijn gebaseerd.
36 Met betrekking tot, ten eerste, de stelling dat uit de bestreden beschikking kan wor- den opgemaakt dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met documenten die aantonen dat verzoeksters van plan waren rechtmatige mededinging te voeren, dient erop te worden gewezen dat het volledig ...
Beoordeling door het Gerecht. Volgens vaste rechtspraak is een beroep tot nietigverklaring ingesteld door een na- tuurlijke of rechtspersoon slechts ontvankelijk voor zover die persoon belang heeft bij nietigverklaring van de bestreden handeling. Van een dergelijk belang is slechts sprake wanneer nietigverklaring van de bestreden handeling als zodanig rechtsge- volgen kan hebben en het beroep de partij die het heeft ingesteld, een voordeel kan verschaffen (zie beschikking Gerecht van 30 april 2007, EnBW Energie Baden-Würt- temberg/Commissie, T-387/04, Jurispr. blz. II-1195, punt 96 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Beoordeling door het Gerecht. 39 Het eerste middel bestaat uit drie onderdelen die samen dienen te worden onder- zocht, daar zij nauw met elkaar verbonden zijn. Het eerste onderdeel betreft immers de afbakening van de markt en het tweede onderdeel de omvang van de betrokken markt en de marktaandelen van de betrokken ondernemingen. Op deze basis betwist verzoekster met het derde onderdeel de vaststelling van de Commissie dat de handel tussen de lidstaten merkbaar is beïnvloed.
40 Vooraf dient het argument van de Commissie te worden onderzocht, volgens hetwelk de grieven inzake een onjuiste afbakening van de betrokken markt en een onjuiste raming van de omvang ervan en van de marktaandelen van de betrokken onderne- mingen, niet kunnen slagen.
Beoordeling door het Gerecht. Het tweede middel, dat in het deel van het verzoekschrift met het opschrift „Mid- delen strekkende tot nietigverklaring van de beschikking” wordt aangevoerd, zou zijn ontleend aan „kennelijke onjuiste beoordelingen en onjuiste rechtsopvattingen bij de toepassing van artikel 81, lid 1, EG”. Dit middel strekt evenwel louter tot verlaging van de geldboete wegens verzachtende omstandigheden en economische en financiële moeilijkheden, en niet tot nietigverklaring van de beschikking. Hoewel verzoekster zich ter terechtzitting heeft verzet tegen een herkwalificatie van het middel, dient te worden vastgesteld dat zij in het verzoekschrift enkel stelt dat de aangevoerde om- standigheden een „verlaging van de geldboete” rechtvaardigen. Bijgevolg zullen deze argumenten worden behandeld wanneer het Gerecht de middelen betreffende het bedrag van de geldboete zal onderzoeken (punten 150 en volgende infra).
Beoordeling door het Gerecht. Allereerst dient te worden vastgesteld dat de in het kader van dit middel aangevoerde grieven tevens enkel betrekking hebben op de opgelegde geldboete, en niet op de vaststelling van een inbreuk. Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, zou een schending van de motiveringsplicht met betrekking tot de vaststelling van de geld- boete niet leiden tot de nietigverklaring van de beschikking in haar geheel. Een derge- lijke schending van wezenlijke vormvoorschriften zou immers enkel artikel 2 van de beschikking treffen, waarin de geldboeten worden opgelegd.
Beoordeling door het Gerecht. 103 Volgens verzoekster heeft de handelwijze van de Commissie geleid tot een ernstige beperking van de uitoefening van haar rechten van de verdediging, zodat de beschik- king moet worden nietig verklaard. Deze bewering is evenwel ongegrond.
Beoordeling door het Gerecht. 129 Vastgesteld dient te worden dat het onderhavige middel in werkelijkheid betrekking heeft op twee toepassingsvoorwaarden van artikel 81, lid 1, EG. Derhalve dient te worden verwezen naar de opmerkingen die in het kader van de beoordeling van het eerste middel zijn geformuleerd (punten 47 en volgende supra), waarbij verzoeksters grieven werden onderzocht en afgewezen.