Beoordeling door het Gerecht Voorbeeldclausules

Beoordeling door het Gerecht. Hoewel partijen zowel in hun schriftelijke stukken als ter terechtzitting lang hebben gediscussieerd over de kwestie van de intellectuele‑eigendomsrechten die de commu‑ nicatieprotocollen van Microsoft of de specificaties daarvan dekken, is het Gerecht van oordeel dat het zich daarover niet behoeft uit te spreken om de onderhavige zaak te beslechten. De argumenten van Microsoft inzake de beweerde intellectuele‑eigendomsrechten kunnen immers op zich de rechtmatigheid van de bestreden beschikking niet aantasten. De Commissie heeft zich niet uitgesproken over de gegrondheid van deze argumenten, maar is er bij de vaststelling van deze beschikking van uitgegaan dat Microsoft in het onderhavige geval dergelijke rechten kon doen gelden. Met andere woorden, de Commissie heeft als uitgangspunt genomen dat, wat de infor‑ matie inzake compatibiliteit betreft, de in de onderhavige zaak aan de orde gestelde gedraging mogelijk niet een loutere weigering tot levering van een voor de uitoefe‑ ning van een bepaalde activiteit onontbeerlijk product of dienst is, maar een weige‑ ring om derden een licentie voor intellectuele‑eigendomsrechten te verlenen, en heeft aldus de juridisch meest strikte en voor Microsoft dan ook gunstigste oplos‑ sing gekozen (zie de punten 312‑336 hieronder). De Commissie heeft zich er dus niet over uitgesproken of de aan Microsoft verweten gedraging al dan niet een weigering om een licentie te verlenen was, en of de corrigerende maatregel van artikel 5 van de bestreden beschikking al dan niet een verplichting tot het verlenen van licenties meebracht. 285 286 287 Zo verklaart de Commissie in punt 190 van de bestreden beschikking dat Microsoft in de loop van de administratieve procedure een beroep heeft gedaan op het bestaan van intellectuele‑eigendomsrechten en het feit dat de betrokken informatie inzake compatibiliteit bedrijfsgeheimen vormde. De Commissie merkt op dat het niet uitge‑ sloten is dat Microsoft een beroep deed op die rechten om te voorkomen dat Sun de betrokken specificaties in haar eigen producten implementeerde. Zij erkent tevens dat het mogelijk is dat die specificaties innovaties bevatten en bedrijfsgeheimen vormen. Meer in het algemeen stelt de Commissie vast dat niet kan worden uitge‑ sloten dat de last aan Microsoft om informatie inzake compatibiliteit aan derden bekend te maken en hen toe te staan ervan gebruik te maken, de vrije uitoefening van haar intellectuele‑eigendomsrechten belemmert. Zij herhaalt deze laatste vast‑ st...
Beoordeling door het Gerecht. 133 Volgens de rechtspraak is een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring slechts ontvankelijk indien de verzoeker belang heeft bij nietig- verklaring van de betrokken handeling. Een dergelijk belang is slechts voorhanden indien de nietigverklaring van die handeling op zichzelf rechtsgevolgen kan hebben en de uitslag van het beroep de verzoeker dus een voordeel kan opleveren (zie arrest Gerecht van 10 december 2009, Antwerpse Bouwwerken/Commissie, T-195/08, Jurispr. blz. II-4439, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Beoordeling door het Gerecht. 143 Vaste rechtspraak stelt voor de gegrondheid van een beroep tot schadevergoeding overeenkomstig artikel 288, tweede alinea, EG een geheel van voorwaarden: onrecht- matigheid van de aan de instellingen verweten gedraging, werkelijk geleden scha- de en het bestaan van een oorzakelijk verband tussen die gedraging en de gestelde schade (arrest Hof van 29 september 1982, Oleifici Mediterranei/EEG, 26/81, Jurispr. blz. 3057, punt 16, en arrest Xxxxxxx van 11 juli 1996, International Procurement Services/Commissie, T-175/94, Jurispr. blz. II-729, punt 44). Wanneer aan één van die voorwaarden niet is voldaan, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen, zonder dat de overige voorwaarden behoeven te worden onderzocht (arrest Hof van 15 september 1994, KYDEP/Raad en Commissie, X-000/00, Xxxxxxx. blz. I-4199, pun- ten 19 en 81, en arrest Gerecht van 20 februari 2002, Xxxxx-Reederei/Raad en Com- missie, X-000/00, Xxxxxxx. blz. II-515, punt 37).
Beoordeling door het Gerecht. 56 Volgens de rechtspraak moeten de bezwaren in de mededeling van punten van be- zwaar worden gesteld in bewoordingen die, hoe bondig ook, voor de betrokkenen voldoende duidelijk zijn om te weten welke gedragingen de Commissie hun verwijt (arrest Gerecht van 14 mei 1998, Mo och Domsjö/Commissie, T-352/94, Jurispr. blz. II-1989, punt 63). De eerbiediging van de rechten van de verdediging in een pro- cedure die, zoals de onderhavige, tot de oplegging van sancties kan leiden, vereist im- mers dat de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen reeds vanaf de administratieve procedure in staat worden gesteld om hun standpunt over de realiteit en relevantie van de door de Commissie aangevoerde feiten, bezwaren en omstandig- heden naar behoren kenbaar te maken (arrest Gerecht van 15 maart 2000, Cimen- teries CBR e.a./Commissie, X-00/00, X-00/00, X-00/00–T-32/95, T-34/95–T-39/95, T-42/95–X-00/00, X-00/00, X-00/00–T-65/95, T-68/95–X-00/00, X-00/00, X-00/00, T-103/95 en X-000/00, Xxxxxxx. blz. II-491, punt 553). Aan dit vereiste is voldaan wan- neer de belanghebbenden in de beschikking geen andere inbreuken ten laste worden gelegd dan die welke in de punten van bezwaar zijn genoemd, en enkel die feiten als vaststaand worden aangenomen waarover de belanghebbenden zich hebben kunnen uitlaten. De Commissie kan derhalve alleen die bezwaren in aanmerking nemen ten aanzien waarvan laatstbedoelden gelegenheid hebben gehad hun standpunt kenbaar te maken (arrest Gerecht van 23 februari 1994, CB en Europay/Commissie, T-39/92 en T-40/92, Jurispr. blz. II-49, punt 47).
Beoordeling door het Gerecht. 79 In het kader van het onderhavige middel moet worden onderzocht of en in welke omstandigheden de Commissie uit de mogelijkheid voor Xxxxxx Xxxxxxx om met een lid van Visa een fronting-overeenkomst af te sluiten, moest afleiden dat de litigi- euze gedraging niet tot gevolg had dat Xxxxxx Xxxxxxx van de betrokken markt werd uitgesloten. 80 Vooraf moet worden vastgesteld dat partijen het eens zijn over de beschrijving van het begrip fronting-overeenkomst in punt 110 van de bestreden beschikking: „De banken sluiten geen handelaars meer aan en zijn voortaan louter een schakel (of fronting-partner) tussen Visa en MasterCard, enerzijds, en een derde, anderzijds. Deze derde is dan aansprakelijk voor bijna alle elementen van de acquiringdienst en draagt het risico inzake de inkomstenstroom van de handelaar. Om ervoor te zorgen dat de regels van het Visa-systeem worden nageleefd, worden met handelaars over het algemeen driepartijenovereenkomsten gesloten, waarbij de handelaar, de derde en de bij het netwerk aangesloten bank partij zijn. Deze overeenkomsten tussen een bij Visa/MasterCard aangesloten bank en een derde die geen bank is, worden soms ,fronting-overeenkomsten’ genoemd.”
Beoordeling door het Gerecht. 210 Wat in de eerste plaats het bezwaar inzake schending van het rechtszekerheidsbegin- sel betreft, dient te worden benadrukt dat, gesteld al dat zou worden erkend dat niet enkel de lidmaatschapsregel, maar ook de litigieuze gedraging is aangemeld, verzoek- sters’ redenering niet kan slagen.
Beoordeling door het Gerecht. 231 De inachtneming van een redelijke termijn bij de afwikkeling van administratieve procedures op het gebied van het mededingingsbeleid vormt een algemeen beginsel van Unierecht, waarvan de rechter de eerbiediging verzekert (arrest Hof van 21 sep- tember 2006, Nederlandse Federatieve Vereniging voor de Groothandel op Elektro- technisch Gebied/Commissie, C-105/04 P, Jurispr. blz. I-8725, punt 35). Dit beginsel is opgenomen in artikel 41, lid 1, van het op 7 december 2000 te Nice afgekondigde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB C 364, blz. 1).
Beoordeling door het Gerecht. 246 Volgens vaste rechtspraak mag de Commissie niet afwijken van de regels die zij zich- zelf heeft opgelegd (zie arrest Gerecht van 17 december 1991, Hercules Chemicals/ Commissie, T-7/89, Jurispr. blz. II-1711, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Wanneer de Commissie richtsnoeren vaststelt die dienen om met inachtneming van het Verdrag de criteria te preciseren die zij voornemens is toe te passen bij de uitoe- fening van haar beoordelingsbevoegdheid, volgt hieruit in het bijzonder een zelfbe- perking van deze bevoegdheid, aangezien zij zich dient te houden aan de indicatieve regels die zij zichzelf heeft opgelegd (arresten Gerecht van 12 december 1996, AI- UFFASS en AKT/Commissie, T-380/94, Jurispr. blz. II-2169, punt 57; 30 april 1998, Vlaams Gewest/Commissie, T-214/95, Jurispr. blz. II-717, punt 89, en 9 juli 2003, Ar- xxxx Xxxxxxx Midland en Xxxxxx Xxxxxxx Midland Ingredients/Commissie, T-224/00, Jurispr. blz. II-2597, punt 267).
Beoordeling door het Gerecht. 297 In de eerste plaats moet het bezwaar dat de twijfel inzake het inbreukmakende ka- rakter van de litigieuze gedraging als verzachtende omstandigheid in aanmerking had moeten worden genomen, worden afgewezen om de in de punten 250 tot en met 255 hierboven uiteengezette redenen. Er moet immers aan worden herinnerd dat de Commissie het bedrag van de geldboete heeft berekend op basis van een periode die begon vanaf de mededeling van punten van bezwaar. Vanaf die datum kon er bij ver- zoeksters geen redelijke twijfel meer bestaan over het inbreukmakende karakter van de litigieuze gedraging. 298 In de tweede plaats kan het bezwaar dat de vertraging van de Commissie bij de behandeling van de zaak eveneens een vermindering van de geldboete rechtvaar- digde, niet slagen om de in de punten 231 tot en met 238 hierboven uiteengezette redenen. De periode tussen de beëindiging van de inbreuk en de bestreden beschik- king was immers korter dan de in artikel 25 van verordening nr. 1/2003 bepaalde verjaringstermijn. 299 Wat in de derde plaats de verwijzing naar de overeenkomst met Xxxxxx Xxxxxxx en haar aansluiting bij Visa betreft, moet worden opgemerkt dat verzoeksters daarmee de hun verweten inbreuk hebben beëindigd vele jaren nadat de Commissie hen over het inbreukmakende karakter van hun gedraging had ingelicht. Bijgevolg heeft de Commissie verzoeksters terecht geen vermindering van de geldboete verleend op die grond.
Beoordeling door het Gerecht. 312 Verzoeksters betogen in wezen dat de vaststelling van de duur van de inbreuk onjuist is, aangezien het voornemen xxx Xxxxxx Xxxxxxx om tot de betrokken markt toe te treden niet tijdens de hele door de Commissie in aanmerking genomen periode is blijven voortduren. Zij verwijten haar eveneens de termijnen die inherent zijn aan toetreding tot de betrokken markt, niet in mindering te hebben gebracht. 313 Zoals in het kader van het onderzoek van de vordering tot nietigverklaring reeds is beklemtoond, heeft de Commissie evenwel terecht gesteld dat Xxxxxx Xxxxxxx een potentiële concurrent op de betrokken markt was. Bijgevolg heeft de litigieuze gedra- ging ten opzichte van haar mededingingsbeperkende gevolgen veroorzaakt zolang de uitsluiting van deze markt duurde. De Commissie heeft dus terecht aangenomen dat de inbreuk even lang duurde als de periode waarin niet bij Visa mocht worden aange- sloten. Aangezien deze weigering heeft geduurd van 22 maart 2000 tot 22 september 2006, de datum waarop Xxxxxx Xxxxxxx lid is geworden, was er tussen deze twee tijd- stippen dus wel degelijk sprake van een voortdurende inbreuk op het mededingings- recht. De Commissie heeft zich dus niet vergist bij de vaststelling van de begin- en de einddatum van de inbreuk.