Beoordeling door het Gerecht. 56 De ontvankelijkheidsvoorwaarden zijn van openbare orde en kunnen door de rechter van de Europese Unie in elke stand van het geding ambtshalve worden onderzocht (zie beschikking Gerecht van 10 maart 2005, Gruppo ormeggiatori del porto di Ve- nezia e.a./Commissie, T-228/00, T-229/00, T-242/00, T-243/00, T-245/00–T-248/00, T-250/00, T-252/00, T-256/00–T-259/00, T-265/00, T-267/00, T-268/00, T-271/00, T-274/00–T-276/00, T-281/00, T-287/00 en T-296/00, Jurispr. blz. II-787, punt 22 en de daar aangehaalde rechtspraak). In dit geval moet, gelet op de argumenten van par- tijen, worden nagegaan of de beroepen van verzoeksters behandeld kunnen worden nu NOA en OA zich in staat van vereffening bevinden en de steun in kwestie beweer- delijk is terugbetaald.
57 In de eerste plaats, met betrekking tot de beweerde niet-ontvankelijkheid van het beroep van de Helleense Republiek (zaak T-415/05), moet erop worden gewezen dat volgens vaste rechtspraak artikel 230 EG een duidelijk onderscheid maakt tussen enerzijds het recht van de gemeenschapsinstellingen en de lidstaten om beroep tot nietigverklaring in te stellen, en anderzijds dat van natuurlijke en rechtspersonen. De tweede alinea van dit artikel verleent onder andere iedere lidstaat het recht om met een beroep tot nietigverklaring de wettigheid van beschikkingen van de Commissie te bestrijden, zonder dat voor de uitoefening van dit recht een procesbelang behoeft te worden aangetoond. Een lidstaat hoeft dus voor de ontvankelijkheid van zijn be- roep niet aan te tonen dat de handeling van de Commissie waartegen hij opkomt, rechtsgevolgen voor hem heeft. Een handeling van de Commissie kan echter alleen met een beroep tot nietigverklaring worden bestreden, indien zij beoogt rechtsgevol- gen in het leven te roepen (beschikking Hof van 27 november 2001, Portugal/Com- missie, C-208/99, Jurispr. blz. I-9183, punten 22-24; zie eveneens in deze zin arrest Gerecht van 21 mei 2010, Frankrijk e.a./Commissie, T-425/04, T-444/04, T-450/04 en T-456/04, Jurispr. blz. II-2099, punten 118-120).
58 In casu kwalificeert de Commissie in de bestreden beschikking de onderzochte maat- regelen ten gunste van NOA en OA als staatsteun en verklaart zij deze onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.
59 Hieruit volgt dat de beschikking bindende rechtsgevolgen in het leven roept en der- halve een handeling vormt waartegen kan worden opgekomen.
60 De Helleense Republiek, die met name de kwalificatie van de litigieuze maatregelen als staatssteun...
Beoordeling door het Gerecht. 222 Volgens vaste rechtspraak behoort tot de door de rechtsorde van de Unie in admi- nistratieve procedures geboden waarborgen met name de verplichting voor de be- voegde instelling om alle relevante gegevens van het geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken (arrest Hof van 21 november 1991, Technische Universität München, C-269/90, Jurispr. blz. I-5469, punt 14). 223 Wat in casu om te beginnen de stelling betreft dat de Commissie de bewijzen niet zorgvuldig en onpartijdig heeft onderzocht, zij eraan herinnerd dat de Commissie, zoals hiervóór reeds is vastgesteld na het onderzoek van het tweede middel, voldoen- de bewijzen heeft aangevoerd voor het bestaan van een inbreuk op artikel 81 EG voor zover het gaat om twee onderdelen van de betrokken inbreuk (zie punt 155 supra). In het kader van het onderzoek van dat middel heeft het Gerecht verzoeksters kri- tiek op de beoordeling van de verklaring van XxXxx, alsmede de tijdens de adminis- tratieve procedure aangevoerde bewijzen die het tegendeel moeten aantonen, reeds beoordeeld. 224 Het betoog van verzoekster inzake het ontbreken van een volledig, zorgvuldig en onpartijdig onderzoek valt dus samen met het betoog dat hiervóór is onderzocht in het kader van het tweede middel, en behoeft dus geen afzonderlijk onderzoek. 225 Aangezien verzoeksters betoog met betrekking tot de uitlatingen van het voor con- currentie bevoegde lid van de Commissie aldus kan worden uitgelegd dat het in wer- kelijkheid ziet op een schending van het beginsel van het vermoeden van onschuld, zij voorts vastgesteld dat de aangevoerde argumenten niet relevant zijn voor de beslech- ting van het onderhavige geding. 226 Het bestaan van een inbreuk moet immers uitsluitend worden beoordeeld aan de hand van de bewijzen die de Commissie heeft verzameld. Indien na afloop van de administratieve procedure wordt vastgesteld dat inderdaad een inbreuk is gepleegd, kan het bewijs dat de Commissie tijdens die procedure te vroeg haar overtuiging ken- baar heeft gemaakt dat er sprake is van een inbreuk, niet afdoen aan het feit zelf dat de inbreuk bewezen is (arrest Gerecht van 15 maart 2000, Cimenteries CBR e.a./Commissie, T-25/95, T-26/95, T-30/95–T-32/95, T-34/95–T-39/95, T-42/95– T-46/95, T-48/95, T-50/95–T-65/95, T-68/95–T-71/95, T-87/95, T-88/95, T-103/95 en T-104/95, Jurispr. blz. II-491, punt 726). 227 Hoe dan ook kan de uitlating van een lid van de Commissie tijdens een uitzending voor de Nederlandse televisie — waarin voorbeelden werden geno...
Beoordeling door het Gerecht. 235 Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van verordening nr. 1/2003 „[wordt] [h]et recht van verdediging van de partijen [...] in de loop van de procedure ten volle geëerbiedigd. De partijen hebben het recht tot inzage van het dossier van de Commissie, onder voorbehoud van het rechtmatige belang van de ondernemingen dat hun zakengehei- men niet aan de openbaarheid prijs worden gegeven [...].” 236 Volgens vaste rechtspraak impliceert het recht op toegang tot het dossier, als uitvloei- sel van het beginsel van de rechten van de verdediging, dat de Commissie de betrok- ken onderneming de mogelijkheid moet bieden, alle voor haar verdediging mogelijk relevante documenten in het onderzoeksdossier te onderzoeken (zie in die zin arrest Hof van 2 oktober 2003, Corus UK/Commissie, C-199/99 P, Jurispr. blz. I-11177, pun- ten 125-128, en arrest Gerecht van 29 juni 1995, Solvay/Commissie, T-30/91, Jurispr. blz. II-1775, punt 81).
Beoordeling door het Gerecht. 267 Verzoekster betwist in wezen de vaststelling van de Commissie dat de tussen 1994 en eind 1996 aan verzoekster toegekende maatregelen in het licht van de kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun van 1994 niet verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt. 268 Om te beginnen zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak artikel 87, lid 3, EG de Commissie een ruime beoordelingsvrijheid laat om in afwijking van het algemene verbod van lid 1 van dat artikel steunmaatregelen toe te staan, aangezien bij de beoordeling in dat geval van de vraag of een steunmaatregel van een staat al dan niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, problemen rijzen die nopen tot het in aanmerking nemen en afwegen van ingewikkelde economische feiten en omstandig- heden (arrest Hof van 11 juli 1996, SFEI e.a., C-39/94, Jurispr. blz. I-3547, punt 36). De gemeenschapsrechter kan zijn beoordeling van de feiten, met name op economisch vlak, niet in de plaats stellen van die van de auteur van de beschikking en derhalve moet de toetsing door het Gerecht beperkt blijven tot de vraag, of de procedure- en motiveringsvoorschriften in acht zijn genomen, of de feiten juist zijn vastgesteld en of geen sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling dan wel van misbruik van bevoegdheid (arresten Gerecht van 14 mei 2002, Graphischer Maschinenbau/ Commissie, T-126/99, Jurispr. blz. II-2427, punt 32, en 14 oktober 2004, Xxxxxxxxx Xxxxxxx/Commissie, T-137/02, Jurispr. blz. II-3541, punt 52). 269 Bovendien moet volgens vaste rechtspraak de rechtmatigheid van een gemeenschaps- handeling worden beoordeeld aan de hand van de feiten en de rechtstoestand op de datum waarop de handeling is vastgesteld en mogen de door de Commissie verrichte ingewikkelde beoordelingen enkel worden beoordeeld aan de hand van de gegevens waarover de Commissie beschikte op het ogenblik waarop zij die beoordelingen verrichtte (arrest Gerecht van 6 oktober 1999, Salomon/Commissie, T-123/97, Jurispr. blz. II-2925, punt 48, en arrest Graphischer Maschinenbau/Commissie, reeds aangehaald, punt 33).
Beoordeling door het Gerecht. Volgens de rechtspraak is een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring slechts ontvankelijk indien de verzoeker belang heeft bij nietig- verklaring van de betrokken handeling. Een dergelijk belang is slechts voorhanden indien de nietigverklaring van die handeling op zichzelf rechtsgevolgen kan hebben en de uitslag van het beroep de verzoeker dus een voordeel kan opleveren (zie arrest Gerecht van 10 december 2009, Antwerpse Bouwwerken/Commissie, T-195/08, Jurispr. blz. II-4439, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Beoordeling door het Gerecht. 33 In de punten 97 en volgende van de bestreden beschikking wordt een samenvatting gegeven van wat de Commissie als een de mededinging beperkende strategie van verzoeksters beschouwt. Daarin staat te lezen: „De strategie van [het concern] Xxxxx was erop gericht haar machtspositie en markt- aandeel te behouden, onder meer door [...] markttoegang te verhinderen, [...] concur- renten klein te houden door hun groeimogelijkheden te beperken en [...] uiteindelijk deze concurrenten te verzwakken en uit te schakelen door overname of anderszins, [inzonderheid] concurrenten die werden geacht zich tot serieuzere concurrenten te kunnen ontwikkelen. Om dit doel te bereiken legde [het concern] Tomra verschil- lende de concurrentie verstorende gedragingen aan de dag zoals de sluiting van exclusiviteitsovereenkomsten en overeenkomsten waarbij [het concern] Xxxxx als voorkeurleverancier werd aangewezen, evenals overeenkomsten waarin geïndivi- dualiseerde kwantitatieve doelstellingen of kortingsregelingen met terugwerkende kracht waren vastgelegd.”
34 Verder wordt in de bestreden beschikking gepreciseerd dat „[d]eze algehele strate- gie van [het concern] Tomra [...] niet alleen [wordt] bevestigd door de verschillende gedragingen van de groep, maar [...] bovendien bij verschillende gelegenheden uitge- breid [werd] besproken, zoals in vergaderingen en conferenties evenals in correspon- dentie, zoals e-mail.”
35 Bijgevolg heeft de Commissie, na melding te hebben gemaakt van de verschillende de mededinging beperkende praktijken van verzoeksters, terecht de interne docu- menten van verzoeksters onderzocht. Uit deze documenten kan blijken of de onder- zochte praktijken op uitsluiting van de mededinging waren gericht dan wel of daar een andere verklaring voor bestond. In het onderhavige geval heeft de interne cor- respondentie van verzoeksters de Commissie in staat gesteld, die praktijken in hun context te plaatsen en haar oordeel over die praktijken te funderen. Daarbij komt dat de conclusies die de Commissie in de bestreden beschikking heeft geformuleerd, nooit uitsluitend op een of ander afzonderlijk beschouwd document berusten, maar op een groot aantal verschillende elementen zijn gebaseerd.
36 Met betrekking tot, ten eerste, de stelling dat uit de bestreden beschikking kan wor- den opgemaakt dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met documenten die aantonen dat verzoeksters van plan waren rechtmatige mededinging te voeren, dient erop te worden gewezen dat het volledig ...
Beoordeling door het Gerecht. 310 Met betrekking tot het argument van verzoeksters dat de Commissie het discrimina- tieverbod heeft geschonden door de geldboete op 8 % van de wereldwijde omzet van verzoeksters te bepalen, zij er allereerst aan herinnerd dat de Commissie in het kader van de vaststelling van het bedrag van de geldboeten geen inbreuk mag maken op het gelijkheidsbeginsel, een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht dat volgens vaste rechtspraak slechts wordt geschonden wanneer vergelijkbare situaties verschillend of verschillende situaties gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is (arrest Gerecht van 9 juli 2003, Cheil Jedang/Commissie, T-220/00, Jurispr. blz. II-2473, punt 104).
Beoordeling door het Gerecht. Het tweede middel, dat in het deel van het verzoekschrift met het opschrift „Mid- delen strekkende tot nietigverklaring van de beschikking” wordt aangevoerd, zou zijn ontleend aan „kennelijke onjuiste beoordelingen en onjuiste rechtsopvattingen bij de toepassing van artikel 81, lid 1, EG”. Dit middel strekt evenwel louter tot verlaging van de geldboete wegens verzachtende omstandigheden en economische en financiële moeilijkheden, en niet tot nietigverklaring van de beschikking. Hoewel verzoekster zich ter terechtzitting heeft verzet tegen een herkwalificatie van het middel, dient te worden vastgesteld dat zij in het verzoekschrift enkel stelt dat de aangevoerde om- standigheden een „verlaging van de geldboete” rechtvaardigen. Bijgevolg zullen deze argumenten worden behandeld wanneer het Gerecht de middelen betreffende het bedrag van de geldboete zal onderzoeken (punten 150 en volgende infra).
Beoordeling door het Gerecht. 167 Artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 bepaalt: „Indien het gevraagde docu- ment slechts ten dele onder de uitzonderingen valt, worden de overige delen ervan wel vrijgegeven.” 168 Artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 impliceert een concreet en individueel onderzoek van de inhoud van elk document. Alleen door middel van een dergelijk onderzoek kan de instelling immers de mogelijkheid beoordelen om de verzoeker gedeeltelijke toegang te verlenen. Een beoordeling naar categorie en niet aan de hand van de concrete gegevens die deze documenten bevatten, is in beginsel ontoereikend, aangezien het van de instelling vereiste onderzoek het Gerecht in staat moet stellen, in concreto te beoordelen of een bepaalde uitzondering werkelijk van toepassing is op het geheel van de in deze documenten vervatte gegevens (zie in die zin arrest Xxxxxxxx en Byk/Commissie, punt 41 supra, punt 117 en aldaar aangehaalde recht- spraak). 169 In casu blijkt uit de motivering van de bestreden beschikking niet dat een dergelijk onderzoek van de gevraagde documenten heeft plaatsgevonden. De Commissie was immers tot de conclusie gekomen dat dit onderzoek een administratieve belasting zou meebrengen die niet opwoog tegen het belang van het publiek bij toegang tot de fragmenten die van een dergelijke exercitie het resultaat zouden zijn.
Beoordeling door het Gerecht. Ingevolge artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht te allen tijde niet-ontvankelijkheidsmiddelen die van openbare orde zijn, ambtshalve in behandeling nemen. Een daarvan is de ontvankelijkheid van een middel dat wordt opgeworpen door een interveniënt.