Artikelsgewijs. Bij sponsoring gaat het om geld, goederen of diensten die door de sponsor worden verstrekt aan een bevoegd gezag, directie, leraren, onderwijsondersteunend personeel of leerlingen, waarvoor door de sponsor een tegenprestatie wordt verlangd waarmee leerlingen of hun ouders/voogden/verzorgers in schoolverband worden geconfronteerd. Betrokkenen zullen erop moeten toezien dat de door de sponsor verlangde tegenprestatie niet onevenredig is ten opzichte van de sponsoring. Indien geld, goederen of diensten door derden worden verstrekt aan een bevoegd gezag, directie, leraren, onderwijsondersteunend personeel of leerlingen, waarvoor geen tegenprestatie wordt verlangd, is er sprake van een donatie. Echter, als het bevoegd gezag, directie, leraren, onderwijsondersteunend personeel of leerling uit eigen beweging overgaat tot het leveren van een tegenprestatie is er wel sprake van sponsoring in de zin van dit convenant. Het bevoegd gezag is te allen tijde verantwoordelijk voor hetgeen in schoolverband (dat wil zeggen binnen het verband van de schoolorganisatie) geschiedt. Dat is ook het geval als bijvoorbeeld een los van het bevoegd gezag staande vereniging of stichting van ouders voor de school een sponsor weet te vinden en daartoe een sponsorovereenkomst aangaat die met zich mee brengt dat de sponsor een tegenprestatie vraagt waarmee leerlingen of hun ouders/voogden/verzorgers binnen het verband van de schoolorganisatie worden geconfronteerd. Ook al gaat het bevoegd gezag in een dergelijk geval zelf niet rechtstreeks een verplichting aan jegens de sponsor, er kan wel worden gesproken van een afgeleide verplichting voor het bevoegd gezag die voortvloeit uit de sponsorovereenkomst. Het bevoegd gezag zal immers moeten toestaan dat in schoolverband een bepaalde tegenprestatie wordt geleverd en moet derhalve bepalen of het verantwoord is om leerlingen of hun ouders/voogden/verzorgers met de tussen de sponsor en de ouders afgesproken tegenprestatie te confronteren. We kunnen dit met het volgende voorbeeld verduidelijken. Een oudervereniging op een school voor vmbo heeft een bedrijf benaderd dat naast de school is gehuisvest. Dat bedrijf beheert grond en gebouwen waarop dieren (kunnen) worden gehuisvest. In het kader van de opleiding van enkele groepen leerlingen wil de oudervereniging gebruik maken van die grond en gebouwen. Daartoe wordt een sponsorovereenkomst gesloten, waarbij als tegenprestatie wordt afgesproken het vermelden van deze sponsoring op zowel de website va...
Artikelsgewijs. Voor het bepalen van de toelaatbaarheid van de in het werk voorkomende bezwarende omstandigheden, alsmede het vaststellen van nieuwe normen en waarden dienen ter zake deskundigen te worden geraadpleegd, waaronder in ieder geval de Arbo-dienst.
Artikelsgewijs. Artikel 1 In artikel 1 zijn de begripsomschrijvingen opgenomen.
Artikel 2 In artikel 2 wordt omschreven aan welke rechtspersoon de vergunning is toegekend en voor welke frequentieruimte (“allotment”) dat is gebeurd. Voorts is de bestemming van de vergunning gekoppeld aan de bestemming in het geldende Nationaal Frequentieplan (NFP), zodat wijzigingen in het NFP direct doorwerken in de vergunning. Tevens is de minimale geluidskwaliteit kwalitatief voorgeschreven en is geregeld hoe eventueel bitrates kunnen worden uitgeruild.
Artikel 3 In artikel 3, eerste en tweede lid, is geregeld dat de overeenkomst, bedoeld in artikel 3.21 van de Telecommunicatiewet, (schriftelijk) dient te worden aangegaan en dat een afschift hiervan en de wijzigingen daarop onverwijld aan de minister dient/dienen te worden verstrekt. De vergunninghouders worden geconfronteerd met de situatie dat zij gezamenlijk een netwerk dienen uit te rollen. Het derde lid bevat voorschriften om de samenwerking te bespoedigen en de kans op conflicten te minimaliseren. Een van de risico’s die zich kan voordoen is dat een van de vergunninghouders niet voldoet aan zijn financiële verplichting waardoor de samenwerking in het gedrang kan komen. Uit het derde lid volgt verder dat de gezamenlijke vergunninghouders één rechtspersoon dienen aan te wijzen die namens hen de uitrol verzorgt. Er gelden geen beperkingen aan de keuze voor een bepaalde rechtspersoon. Het toezicht door de minister is alleen gericht op de naleving van de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften inclusief de vergunning. De gezamenlijke vergunninghouders kunnen uiteraard wel civielrechtelijk eventueel geleden schade of sancties verhalen op de partij die in gebreke blijft. Verder is bepaald dat het contract met de rechtspersoon verplicht dat het niet voldoen van één of meerdere samenwerkende vergunninghouders aan de contractuele verplichtingen geen gevolgen heeft voor de overige vergunninghouders die wel hun afspraken nakomen. Met dit voorschrift wordt beoogd te bereiken dat in de wisselwerking tussen de vergunninghouders en de rechtspersoon die namens hen het netwerk uitrolt, gekozen wordt voor die vorm van samenwerking waarbij de kans op succes zo groot mogelijk is. De leden drie tot en met vijf zijn bedoeld om de samenwerking te stimuleren. Het is mogelijk dat een vergunning voor digitale omroep al dan niet op aanvraag wordt ingetrokken. In dat geval komt er een vergunning voor uitgifte beschikbaar. De nieuwe vergunninghouder zal...
Artikelsgewijs. Artikel 1: Definities Centrale begrippen
Artikelsgewijs. Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven, worden hieronder nader toegelicht.
Artikelsgewijs onderdeel A Artikelen I, onderdeel B, onder 1a, 1b, 1c (deels), 2a (deels), 2b en 2c, en II
Artikelsgewijs. Artikel I, onderdeel A
Artikelsgewijs. De Wabo kent verschillende vormen van advisering. De onderhavige overeenkomst heeft slechts betrekking op één vorm van advisering, namelijk de facultatieve advisering als bedoeld in artikel 2.26, vierde lid, van de Wabo, met uitzondering van één product uit de productcatalogus waarvoor de verplichte advisering van artikel 2.26, derde lid, geldt. Wat artikel 2.26, vierde lid, betreft, gaat het om de mogelijkheid die de wet biedt aan het bevoegd gezag, als dat niet burgemeester en wethouders zijn van een gemeente, om desgewenst specifieke gemeentelijke deskundigheid in te schakelen bij de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag. Hierbij is met name gedacht aan de toetsing van de vergunningaanvraag voor wat betreft bouwen. Gemeenten hebben hiervoor doorgaans expertise in huis (Bouw en Woningtoezicht). De wet verplicht het bevoegd gezag niet om deze vorm van advies te vragen. Evenmin verplicht de wet de betrokken gemeente om desgevraagd het advies te leveren. In deze overeenkomst leggen partijen zich dus vast om dit wel te doen, in aanvulling op het in de wet geregelde. Aangezien het hier inschakeling van specifieke expertise van de gemeente betreft, is het redelijk dat de gemeente een vergoeding ontvangt voor de geleverde werkzaamheden. Dit betekent overigens niet dat EZ in alle gevallen ook aan het advies van de gemeente is gebonden. Er kunnen zich situaties voordoen waarbij EZ redelijkerwijs van het advies moet kunnen afwijken. Onderscheid dient gemaakt te worden met het advies als bedoeld in het derde lid van artikel
Artikelsgewijs. Algemene bepalingen Artikel 1.1 Begripsbepalingen Onder d. crossover Onder j. innovatieprogramma’s Topsectoren Onder n. kennisinstelling Onder p. nationale topclusters Onder r. projectsubsidie Onder t. regionale ontwikkelingsmaatschappij Onder u. RIS3
Artikelsgewijs. Artikel 1 Huurovereenkomsten als bedoeld in artikel 7:271, eerste lid, tweede zin, BW zijn overeenkomsten voor bepaalde tijd voor de duur van maximaal twee jaar (indien het gaat om zelfstandige woonruimte) of maximaal vijf jaar (indien het gaat om onzelfstandige woningen). Die huurovereenkomsten eindigen door het verstrijken van de duur; opzegging is dus niet vereist. De verhuurder moet de huurder wel schriftelijk informeren over de einddatum als hij wil dat de huurovereenkomst inderdaad op de overeengekomen datum eindigt. De voorgestelde tijdelijke wet is slechts van toepassing op dergelijke huurovereenkomsten waarvan de overeengekomen einddatum is gelegen na 31 maart en voor 1 juli 2020. Een huurovereenkomst die eindigt op 31 maart 2020 valt hier dus niet onder, een huurovereenkomst die eindigt op 1 april 2020 dus wel.
Artikel 2 De huurder kan verzoeken om tijdelijke verlenging van de huurovereenkomst met een zelfgekozen periode van één, twee of drie maanden. De uiterste datum tot welk de huurovereenkomst kan worden verlengd is bepaald op 1 september 2020. Het verzoek om verlenging moet schriftelijk worden gedaan binnen twee weken na de aanzegging – dat kan dus per (aangetekende) brief maar ook per email. De bewijslast dat het verzoek (tijdig) is aangekomen, ligt bij de huurder. Een verzoek dat later dan twee weken na de aanzegging is gedaan, kan niet leiden tot verlenging op voet van dit artikel. Wel blijft het mogelijk de verhuurder het initiatief neemt overeenkomstig artikel 3. Het doen van het verzoek tot het verlengen van de termijn van de huurovereenkomst heeft tot gevolg dat de huurovereenkomst niet na het verstrijken van de overeengekomen duur van de huurovereenkomst eindigt, ook niet als is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:271 BW. Een uitzondering hierop vormt de situatie dat de verhuurder het verzoek van de huurder binnen een week afwijst op de gronden genoemd in artikel 4, eerste lid. Zie daarover nader de toelichting bij artikel 4 Voorts is het rechtsgevolg dat de huurovereenkomst, gedurende de gevraagde verlenging, niet van rechtswege wordt omgezet in een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, ook niet als dat het gevolg zou zijn van artikel 7:271 BW. Deze mogelijkheid geldt, evenals die van artikel 3, alleen als de verhuurder op 12 maart 2020 of een later datum heeft aangezegd. Artikel 5 ziet op de situaties dat de verhuurder vóór 12 maart 2020 heeft aangezegd.
Artikel 3 Ook de verhuurder kan verzoeken om tijdelijke verlenging van d...