Tweede middel. Standpunt van de partijen
1. De verzoekende partij betwist de vaststellingen en de bewijswaarde van het proces-verbaal wat de geluidsoverlast betreft. De verzoekende partij betwist aldus de kwalificatie van de ten laste gelegde feiten als milieumisdrijf in de zin van artikel 16.4.27, tweede lid DABM. De verzoekende partij stelt dat het pv van de gewestelijke entiteit niet opgesteld is door een bijzondere ambtenaar met bijzondere vaststellingsbevoegdheid of een officier van gerechtelijke politie en het dus geen bijzondere bewijswaarde heeft, doch slechts de waarde heeft van een inlichting. Vermits men het door de installatie geproduceerde geluid nooit heeft gemeten, kan men volgens de verzoekende partij niet weten of de terzake geldende geluidsnorm al dan niet werd overschreden. Evenmin is vastgesteld dat de installatie niet door de fabrikant zou zijn gekeurd en deze bijgevolg niet aan de geluidsnormen zou voldoen. De verzoekende partij stelt dat de subjectieve beoordeling van de politie-inspecteur op zich niet voldoende is om te stellen dat het objectief toegelaten geluidsniveau effectief zou zijn overschreden. Het louter gegeven dat de verzoekende partij, de dag na de vaststellingen, een installatie heeft geplaatst die blijkbaar een lager geluidsniveau zou gehad hebben, houdt volgens haar geen bekentenis in dat de eerdere installatie niet geluidsconform zou geweest zijn.
2. De verwerende partij antwoordt dat het bewijs van de inbreuken met alle middelen van recht kan geleverd worden, en dat het de gewestelijke entiteit toekomt, om bij de waardering van de voorliggende bewijsmiddelen, in beginsel naar innerlijke overtuiging te oordelen. Uit het aanvankelijk proces-verbaal met nummer AN.64.L6.001606/2013 blijkt dat de inspecteur van politie ter plaatse een "enorme overlast" vaststelt, veroorzaakt door een droogzuigpomp. De verzoekende partij heeft xxxxx niet betwist vermits zij nadien een nieuwe pomp geplaatst heeft. Een proces-verbaal dat is opgesteld door een politieambtenaar in het kader van zijn algemene vaststellingsbevoegdheid, heeft volgens de verzoekende partij de bewijswaarde van een inlichting, wat niet wil zeggen dat hiermee geen rekening moet gehouden worden. De gewestelijke entiteit baseert zich bovendien ook op het schriftelijk verweer van de verzoekende partij, ontvangen op 13 november 2013, waarin zij erkent dat "een dieselpomp altijd wel een beetje geluidsoverlast met zich brengt. Een motor die draait maakt geluid". Ook uit het feit dat, na...
Tweede middel. Standpunt van de partijen “… Het Zoniënwoud maakt deel uit van het privaat domein (zie X. XXXXX en X. XXXXXXX, Handboek Burgerlijk Recht, Deel II, “Zakenrecht – Zekerheden – Verjaring”, derde uitgave, Antwerpen, Intersentia, p. 35, nr. 82 – zie in uittrekstel gevoegd als stuk 11). Het Agentschap voor Natuur en Bos heeft hooguit een doelmatig beperkte beheerstaak (natuurbeheer), maar geen beschikkingsrecht over de domeingoederen. De onroerende goederen die geviseerd worden door de vergunning tot afbraak zijn destijds opgetrokken in uitvoering van een contract met de Belgische Staat. Hoe dan ook, enkel de eigenaar heeft een beschikkingsrecht (artikel 544 van het Burgerlijk Wetboek). De doelmatig beperkte beheerstaak van het Agentschap voor Natuur en Bos kan onmogelijk dermate ruim worden geïnterpreteerd dat deze ruimer is dan daden van beheer. Artikel 1988 van het Burgerlijk Wetboek stelt expliciet dat lastgeving in algemene bewoordingen uitgedrukt enkel de daden van beheer omvat. Daden van beschikking kunnen door het Agentschap voor Natuur en Bos dus niet worden gesteld. Door het verlenen van de vergunning, is aan het Agentschap voor Natuur en Bos de bevoegdheid en de mogelijkheid verschaft om onherroepelijke beschikkingsdaden te stellen, waarbij men de correcte democratische besluitvorming omzeilt. Bovendien dreigt er een ernstige inbreuk op het eigendomsrecht van de daadwerkelijke eigenaar en in die hypothese zal er sprake zijn van een zeer zware inbreuk op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. 0.Xx renbaan van Groenendaal werd door de wetgever geaffecteerd als openbare dienst van renbaan. Artikel 1.4° van de Wet van 26 maart 1888 keurde de overeenkomst goed op basis waarvan de site werd ingericht als renbaan. Er is dus een „acte contraire‟, een tegengestelde juridische norm van gelijke rechtskracht nodig om de wettelijke goedgekeurde situatie te herzien. De bestreden beslissing van de Stedenbouwkundige Ambtenaar is van een andere juridische aard en is niet van aard om de wettelijk goedgekeurde situatie om te keren.
Tweede middel. Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 1138, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek. Aangevochten beslissingen Het bestreden arrest veroordeelt eerste, tweede en derde verweerders tot de gerechts- kosten van het hoger beroep, vereffend op 16.000 BEF voor eiseres.
Tweede middel. Overwegende dat het arrest de verweerders sub een, twee en drie veroordeelt tot de kosten van het hoger beroep, vereffend op 16.000 BEF voor eiseres; Overwegende dat eiseres de veroordeling van de verweerster sub vier heeft ge- vorderd voor de gerechtskosten van eerste aanleg, die op 12.500 BEF rechtsple- gingsvergoeding werden begroot; Overwegende dat het arrest nalaat uitspraak te doen over die vordering; dat het derhalve artikel 1138, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek schendt; Dat het middel gegrond is; OM DIE REDENEN, HET HOF Vernietigt het bestreden arrest in zoverre dit uitspraak doet over de terugvorde- ring door eiseres van het voor de weduwerente en de wezenrenten gevestigde ka- pitaal, met uitzondering van de in dit verband bepaalde hoegrootheid van het ver- lies van het netto-inkomen van het dodelijk slachtoffer dat niet aan eigen onder- houd werd besteed ten belope van 6.520.423 BEF en 4.465.275 BEF en in zover- re het arrest ten aanzien van verweerster sub vier nalaat uitspraak te doen over de door eiseres gevorderde gerechtskosten; Verklaart dit arrest bindend voor de verweerders sub vijf, zes en zeven en voor de tot bindendverklaring van het arrest opgeroepen partijen; Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het ge- deeltelijk vernietigde arrest; Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over; Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Hof van Beroep te Gent.
Tweede middel. Overwegende dat wanneer verschillende misdrijven een enkele straf-bare ge- draging opleveren en derhalve tot één enkele straf aanleiding geven, maar in de tijdspanne tussen het plegen van deze misdrijven de wet die de straf bepaalt ge- wijzigd werd, de bij de nieuwe wet gestelde straf moet worden opgelegd, ook al was de ten tijde van het eerste misdrijf geldende straf minder zwaar dan die ge- steld ten tijde van de nieuwe wet; Overwegende dat artikel 505 Strafwetboek werd vervangen bij artikel 7 van de wet van 7 april 1995 en van toepassing is sedert 20 mei 1995; Overwegende dat xxxxx tot één enkele straf is veroordeeld wegens de vermeng- de feiten A (valsheid in geschrifte), BI, BIV en C (inbreuken op artikel 505, 2°, 3° en 4°, Strafwetboek); dat de laatst bewezen verklaarde inbreuk op artikel 505 Strafwetboek is gepleegd op 23 januari 1996; Overwegende dat het middel aanvoert dat de in het vermelde artikel 505 be- doelde bijzondere verbeurdverklaring niet kan worden toegepast op het geheel van de ten laste van eiser bewezen verklaarde feiten BI, BIV en C omdat het eer-
Tweede middel. Uiteenzetting van het middel
Tweede middel. Standpunt van de partijen “… Verwerende partij heeft op onjuiste, onzorgvuldige en kennelijk onredelijke wijze getoetst aan de bestaande omgeving. … 2. Vooreerst zal de vergunde constructie worden opgetrokken aan de achterzijde van de huizenrij met gesloten bebouwing van de Watertorenstraat. De omgeving van de bouwplaats wordt gekenmerkt door het gesloten en dichte karakter van de aanwezige bebouwing (huizenrij zowel langsheen de zijde Sint-Kamielstraat als langs de Watertorenstraat en achterliggend woonzorgcentrum). Hierdoor is er reeds druk op de omgeving en is de draagkracht van de omgeving reeds verzadigd. Door het oprichten van de vierde toren zal de omgeving des te meer onder druk komen te staan op een wijze die de draagkracht van de relevante omgeving in ruime mate overschrijdt. Het feit dat reeds drie gelijkaardige gebouwen aanwezig zijn, kan geen vrijbrief vormen om nog een bijkomende verstoring van de draagkracht van de omgeving te veroorzaken. Dat de draagkracht weldegelijk wordt verstoord, blijkt niet in het minst uit de 6 ingediende bezwaren en uit het bezwaarschrift met petitielijst die 44 buurtbewoners hebben ondertekend.
Tweede middel. Standpunt van de partijen
1. In een tweede middel roepen de verzoekende partijen de schending in van artikel 4.2.22, §1 VCRO. Zij lichten dit als volgt toe: “… . .van verzoekers worden . .dat het
Tweede middel. Geschonden wetsbepalingen Aangevochten beslissing
Tweede middel berekening van de waarde van de verkopen van Team Relocations Argumenten van partijen