Middel Voorbeeldclausules

Middel. Xxxxx voert in zijn verzoekschrift één middel aan. Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 19bis, §1, het tweede lid in het bijzonder, en §2, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de be- sluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; - artikel 14, §2, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 de- cember 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; - artikel 23, eerste en tweede lid, van de wet van 29 juni 1981, houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers; - de artikelen 2 en 3 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. Aangevochten beslissingen Het bestreden arrest verklaart eisers hoger beroep ontvankelijk maar niet gegrond en zegt voor recht met bevestiging van het vonnis van de eerste rechter, dat de maaltijdche- ques die krachtens de C.A.O. van 31 maart 1996 en de C.A.O. van 17 april 1997 door ver- weerster aan haar arbeiders werden toegekend slechts als loon moeten worden beschouwd waarop sociale zekerheidsbijdragen zijn verschuldigd met betrekking tot de arbeiders die voorheen een ploegenpremie ontvingen en voor het gedeelte van de maaltijdcheque dat de ploegenpremie verving, hetzij voor 39 BEF per dag, en voor het overige gedeelte niet als loon moeten worden beschouwd, op grond dat : "Artikel 19bis, §1, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de Besluitwet van 28 december 1944 betref- fende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders bepaalt : 'Het voordeel toegekend on- der de vorm van een maaltijdcheque wordt als loon beschouwd. Indien een maaltijdche- que werd of wordt verleend ter vervanging of ter omzetting van loon, premies, voordelen in natura of enig ander voordeel of een aanvulling hierbij, al dan niet bijdrageplichtig voor de sociale zekerheid, is §2 niet toepasselijk'. In paragraaf 2 worden alle voorwaarden vermeld waaraan de maaltijdcheques moeten voldoen opdat zij niet als loon worden beschouwd. De C.A.O. dd. 31 maart 1996 bepaalt dat deze C.A.O. op alle arbeiders tewerkgesteld bij de N.V. Pastridor van toepassing is, dat aan de arbeiders maaltijdcheques worden toe- gekend voor een totale waarde van 120 BEF per dag waarvan de tussenkomst van de werkgever 76 BEF per dag bedraagt en dat deze maaltijdcheques de ploegenpremie van 39 BEF per dag ve...
Middel. Om dit doel te bereiken zijn in de PALT 2018-2023 tal van gezamenlijke inspanningen geformuleerd op het terrein van het versterken van de leefbaarheid; de hier onder vallende maatregelen komen in hoofdstuk 5 aan bod. Ten aanzien van de woningvoorraad is afgesproken dat de gemeente zich inspant om nieuwe woningen in het middeldure- en dure segment toe te voegen. Tevens is afgesproken om het aantal betaalbare huurwoningen van corporaties (gedefinieerd als huurwoningen met een huurprijs onder de tweede aftoppingsgrens, die in 2021 € 678,66 bedraagt) met 600 te verminderen, over een periode van 10 jaar (2016 t/m 2025).
Middel. De eisers voeren een middel aan dat als volgt is gesteld: Geschonden wettelijke bepalingen - de artikelen 1146 tot 1153 van het Burgerlijk Wetboek; - de artikelen 1017 tot 1022 van het Gerechtelijk Wetboek. Aangevochten beslissingen Het bestreden arrest veroordeelt de eisers in solidum tot het betalen van een voorschot van één frank schadevergoeding aan de verweerders voor de kosten en het honorarium
Middel. Xxxxx voert in zijn verzoekschrift een middel aan. Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 220bis van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (afgekort W.I.B.); - artikel 42 van de wet van 28 december 1993 houdende fiscale en begrotingsbepalin- gen (B.S. 30 december 1983) zoals van toepassing voor het aanslagjaar 1987). Aangevochten beslissingen Het bestreden arrest stelt dat de grondslag voor de bijzondere heffing voor aanslagjaar 1987 de som van 29.893,08 euro (= 1.205.884 BEF) bedroeg hetzij meer dan 27.516,18 euro (= 1.110.000 BEF) en oordeelt dat alleen reeds op grond van de uitspraak van het Ar- bitragehof van 7 december 1999 dit de nietigheid van de aanslag voor gevolg heeft. Het hof stelt dat bovendien moet worden onderzocht of artikel 42 van de wet van 28 de- cember 1983 van toepassing is op de roerende inkomsten Parisis. Het hof stelt dat: - artikel 42, §1 van de wet van 28 december 1983 bepaalt dat de bijzondere heffing slechts verschuldigd was in geval van toepassing van artikel 93, §1, 1°bis en 5° W.I.B.; - daaruit volgt dat de bijzondere heffing enkel en alleen kan worden geheven in geval van toepassing van artikel 93, §1, 1°bis en 5° W.I.B., d.w.z. wanneer de roerende inkom- sten afzonderlijk werden belast en dus werden aangegeven in de personenbelasting; - de gegenereerde roerende inkomsten onder artikel 11, 3°, c W.I.B. vallen welke in- komsten onder artikel 220bis W.I.B. werden opgenomen; - de roerende inkomsten uit Parisis onder het regime van de facultatieve aangifte vallen (artikel 220bis W.I.B.) en derhalve niet onderworpen zijn aan de personenbelasting doch enkel aan de roerende voorheffing zoals bepaald in artikel 174 W.I.B. en zij evenmin het voorwerp uitmaken van een afzonderlijke aanslag in de personenbelasting als bedoeld in artikel 93, §1, 1°bis en 5° W.I.B.; - de wetgever deze lacune heeft opgevangen door artikel 42, §1, te wijzigen bij artikel 38 van de wet van 7 december 1988 waarbij artikel 42, §1, aangepast werd als volgt: "In geval van toepassing van artikel 93, §1, 1°bis en 5°, of artikel 220bis, eerste en tweede lid"; - het Hof van Cassatie in zijn arrest van 17 februari 2000 uitdrukkelijk heeft gesteld dat artikel 38 van de wet van 7 december 1998 geen interpretatieve wet is zodat artikel 42, §1, in zijn nieuwe versie slechts van toepassing is vanaf het aanslagjaar 1990, en beslist dat: - uit wat voorafgaat volgt dat het alsdan toepasselijke artikel 42, §1 van de wet van 28 december 1983 niet toepasselijk was nu de ...
Middel. Xxxxx voert in zijn verzoekschrift een middel aan. Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 220bis van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (afgekort W.I.B.) zoals van toepassing voor het aanslagjaar 1986. Aangevochten beslissingen Na te hebben vastgesteld dat de kwestieuze roerende inkomsten door de administratie gerangschikt werden onder de inkomsten beoogd in artikel 11, 3°, c W.I.B., stelt het be- streden arrest dat uit de redactie van artikel 220bis W.I.B. niet kan worden afgeleid dat de belastingplichtige enkel kan opteren voor niet aangeven van de roerende inkomsten in het geval waarin deze inkomsten werden onderworpen aan roerende voorheffing en dat voor- meld artikel 220bis W.I.B. enkel bepaalt dat in het geval dat de belastingplichtige opteert voor niet-aangifte de roerende voorheffing definitief door de Xxxxxxxxx is verworven. Het hof stelt dat artikel 220bis W.I.B. inhoudt dat wanneer de belastingplichtige opteert voor niet-aangifte en er roerende voorheffing is ingehouden, deze voorheffing aan de Schatkist verworven blijft, terwijl geen specifieke gevolgen worden gekoppeld aan het ge- val waarin geopteerd wordt voor niet-aangifte en er geen roerende voorheffing is ingehou- den. Het hof oordeelt dat te dezen dient te worden vastgesteld dat de door de administratie belaste roerende inkomsten krachtens artikel 220bis W.I.B. niet dienden te worden aange- geven en beslist dat de voorziening met betrekking tot de afzonderlijke heffing op de roe- rende inkomsten voor aanslagjaar 1986 derhalve gegrond is. Het bestreden arrest vernie- tigt om deze reden de aanslag met betrekking tot aanslagjaar 1986 onder kohierartikel 8728833, supplement aan kohierartikel 6711250.
Middel. Xxxxx voert in zijn verzoekschrift een middel aan. Geschonden wettelijke bepalingen - de artikelen 772, 773 en 1042 van het Gerechtelijk Wetboek; - de artikelen 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek. Aangevochten beslissing Het hof van beroep wijst eisers verzoek tot heropening der debatten af en verklaart ver- weersters hoger beroep gedeeltelijk gegrond o.m. op grond: "2. (...) dat partijen ter terechtzittingen van 1 april 2003 en, na herneming, op 10 juni 2003 werden gehoord en de zaak in beraad werd genomen voor uitspraak van het arrest op 9 september 2003; dat de vader op 11 augustus 2003 een verzoekschrift tot heropening der debatten heeft neergelegd; dat dit overeenkomstig artikel 773 van het Gerechtelijk Wetboek op 12 augustus aan de moeder en haar raadslieden ter kennis werd gebracht; dat de moeder op 20 augustus 2003 besluiten heeft neergelegd samen met 4 stukken,
Middel. Xxxxx voert volgend middel aan: Geschonden wettelijke bepalingen - de artikelen 33, tweede lid, 37, 40, 84 en 144 van de Grondwet; - de artikelen 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek; - de artikelen 581, 2° en 774, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek; - de artikelen 23, §1, eerste zin, 25, §§1, eerste en tweede lid, 2 en 4 (dat artikel zoals het van toepassing was vóór de wijziging ervan bij artikel 22, 1° van de wet van 24 de- cember 1999 houdende sociale en diverse bepalingen), 34, inzonderheid 5° (zoals het van toepassing was vóór de wijziging ervan bij de wet van 2 januari 2001), 35, §1 (zoals het van toepassing was vóór de wijziging ervan bij artikel 9, 1° van de wet van 10 augustus 2001 en bij artikel 30, 1° van de wet van 22 augustus 2002), 153, eerste lid (zoals het van toepassing was vóór de wijziging ervan bij de programmawet van 24 december 2002) en 167, eerste lid van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige ver- zorging en uitkeringen, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 14 juli 1994 houden- de coördinatie van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige ver- zorging en uitkeringen; - artikel 1, §2, vierde lid, 2, c) van het koninklijk besluit van 23 maart 1990 tot uitvoe- ring van artikel 25 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen (als gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 mei 1984 (lees: 1994), 28 maart 1995, 15 mei 1995 en 11 april 1996); - artikel 22, 1° van de wet van 24 december 1999 houdende sociale en diverse bepalin-
Middel. 5. Anders dan het middel aanvoert, onderzoekt het arrest de bevoegdheid van de appelrechters. In zoverre mist het middel feitelijke grondslag.
Middel. 2. De bestuurder die naar links wil afslaan om de rijbaan te verlaten moet zich krachtens artikel 19.1 Wegverkeerreglement vooraf ervan vergewissen of hij dit kan doen zonder gevaar voor de andere weggebruikers, in het bijzonder rekening houdende met de vertragingsmogelijkheden van de achterliggers. Die verplich- ting houdt evenwel op te bestaan als de bestuurder, na zijn voornemen tijdig ge- noeg kenbaar te hebben gemaakt, zich daadwerkelijk naar links heeft begeven.
Middel. 8. Het middel komt alleen op tegen een beslissing waartegen het cassatieberoep niet ontvankelijk is en heeft zelf geen betrekking op de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. Het middel behoeft geen antwoord. Ambtshalve onderzoek van de beslissing tot verwijzing naar het hof van assisen en van de beslissing tot gevangenneming