BESLISSING VAN HET HOF. Beoordeling Eerste middel Vierde onderdeel
1. Krachtens artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek strekken alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, degenen die deze hebben aangegaan tot wet. Krachtens artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek moeten overeenkomsten te goeder trouw worden ten uitvoer gebracht.
2. De omstandigheid dat een partij een gevolg van de overeenkomst miskent en aldus de overeenkomst niet te goeder trouw uitvoert, laat de rechter niet toe te oor- delen, in strijd met artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek, dat de weder- partij als sanctie aanspraak kan maken op een voordeel uit de overeenkomst zonder vast te stellen dat aan de voorwaarden die de overeenkomst aan de toekenning van dat voordeel stelt, is voldaan.
3. Krachtens het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt dat voor overeenkomsten is neergelegd in artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek, kan de rechter die vaststelt dat een partij die een recht dat de overeenkomst haar toekent heeft uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon, het recht tot zijn normale uitoefening herleiden of het herstel opleggen van de schade die door het misbruik is teweeggebracht.
4. De appelrechters stellen vast en oordelen dat: - binnen de eiseres een systeem van variabele wedde bestaat; - de algemene voorwaarden van dit systeem voor het boekjaar 2014 werden vast- gelegd in een bonus plan, FY14 ES Sales Compensation Sales Incentive Plan, en de bijzondere voorwaarden voor de verweerder in een individuele ‘sales letter’; - de eiseres terecht stelt dat de toekenning van deze bonus onderworpen is aan een aantal voorwaarden en het algemene bonusplan in dit verband bepaalt dat om commissieloon te kunnen ontvangen, de werknemer actief betrokken moet zijn bij de deal en dat de betaling van het commissieloon gewijzigd kan worden op basis van het niveau van de bijdrage van de verkoper; - de eiseres het recht heeft te oordelen of aan die voorwaarden voldaan is; - de eiseres stelt dat zij eenzijdig heeft beslist om slechts 25% van de commissie uit te betalen na de vaststelling dat de bijdrage van de verweerder ondermaats zou zijn geweest; - uit de uiteenzetting van de feiten die hebben geleid tot de beslissing van de eise- res om het commissieloon te verminderen, zoals die ondersteund wordt door di- verse verklaringen, inderdaad blijkt dat tijdens de uitvoering van het...
BESLISSING VAN HET HOF. Overwegende dat, krachtens artikel 772 van het Gerechtelijk Wetboek, indien een verschijnende partij gedurende het beraad een nieuw stuk of feit van overwe- gend belang ontdekt, zij, zolang het vonnis niet uitgesproken is, de heropening van het debat kan vragen; Dat, krachtens artikel 773 van dit wetboek, de aanvraag in handen van de rech- ter wordt gedaan door middel van een verzoekschrift, waarin het nieuwe stuk of feit nauwkeurig wordt aangegeven zonder nadere toelichting, en dat, na vervul- ling van de formaliteiten van dit artikel, de rechter uitspraak doet op stukken; Overwegende dat deze wetsbepalingen weliswaar vereisen dat de inhoud van het verzoekschrift en de samen met dat verzoekschrift neergelegde stukken de rechter de mogelijkheid bieden de invloed van het nieuwe stuk of feit op het ge- schil te beoordelen, meer bepaald of deze van overwegend belang zijn, maar niet vereisen, zoals het bestreden arrest het doet, dat de vermelde gegevens geïnven- tariseerd zouden worden, dat uitdrukkelijk zou worden gesteld dat de gegevens van overwegend belang zouden zijn en dat er geen uitgebreid commentaar over die gegevens zou worden gegeven; Overwegende dat de appèlrechters vaststellen dat eiser op 11 augustus 2003 een verzoekschrift tot heropening van het debat heeft neergelegd; Dat de appèlrechters het verzoek tot heropening van het debat verwerpen om- dat "er immers in het verzoekschrift melding wordt gemaakt van nieuwe gege- vens, die echter niet door bijgevoegde stukken werden gestaafd en ook niet geïn- ventariseerd werden, terwijl evenmin werd gesteld dat deze stukken van overwe- gend belang zijn, zodat het Hof niet kan nagaan of er wel degelijk nieuwe stuk- ken en/of gegevens zijn die het verzoek zouden kunnen verantwoorden" en "er bovendien uitgebreid over die gegevens uitleg en commentaar wordt gegeven terwijl artikel 773 van het Gerechtelijk Wetboek uitdrukkelijk bepaalt dat het nieuw stuk of feit nauwkeurig wordt aangegeven zonder nadere toelichting"; Dat de appèlrechters, door op die gronden te oordelen "dat bij gebreke aan cor- recte toepassing van de regels betreffende het verzoek tot heropening der debat- ten, het verzoek niet kan ingewilligd worden", de artikelen 772 en 773 van het Gerechtelijk Wetboek schenden; Dat het middel in zoverre gegrond is; OM DIE REDENEN, HET HOF, Vernietigt het bestreden arrest; Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het ver- nietigde arrest; Houdt de kosten aan en laat de beslissing...
BESLISSING VAN HET HOF. Wat het tweede onderdeel betreft : Overwegende dat de omstandigheid dat een partij geen opmerking heeft ge- maakt tegenover de deskundige, haar niet het recht ontneemt om haar grieven in verband met het deskundigenverslag aan de beoordeling van de rechter te onder- werpen; Overwegende dat het bestreden vonnis vermeldt dat "[eiser] het deskundigen- verslag betwist en verklaart verrast te zijn door de snelheid waarmee het verslag werd neergelegd; [dat] hij het alleen maar aan zijn eigen nalatigheid te wijten heeft als hij zijn nota's van relevante feiten niet heeft overgemaakt binnen de ter- mijn die hij met de deskundige in tegenwoordigheid van de gedingvoerende par- tijen is overeengekomen; Dat het bestreden vonnis aldus het recht van verdediging van eiser schendt; Dat het onderdeel gegrond is; OM DIE REDENEN, HET HOF Vernietigt het bestreden vonnis; Beveelt dat van het arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het ver- nietigde vonnis; Houdt de kosten aan en laat de uitspraak daaromtrent aan de feitenrechter over; Verwijst de zaak naar de vrederechter van het kanton Hamoir. 10 mei 2002 - 1° kamer – Voorzitter : de x. Xxxxxxxxxx, waarnemend voorzitter – Ver- slaggever : de x. Xxxxxxx – Gelijkluidende conclusie van de x. Xxxxxx, advocaat-gene- raal – Advocaat : mr. Draps.
BESLISSING VAN HET HOF. Overwegende dat het bestreden arrest vaststelt dat de beslissing van 26 februa- ri 1997 van eiseres aangetast was door een materiële vergissing die aan haar te wijten was en dat zij op 1 oktober 1998 een nieuwe beslissing nam; Overwegende dat artikel 17, eerste lid, van de wet van 11 april 1995 tot invoe- ring van het "handvest" van de sociaal verzekerde bepaalt dat wanneer vastge- steld wordt dat de beslissing aangetast is door een juridische of materiële vergis- sing, de instelling van sociale zekerheid op eigen initiatief een nieuwe beslissing neemt die uitwerking heeft op de datum waarop de verbeterde beslissing had moeten ingaan, onverminderd de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake verjaring; Dat het tweede lid van hetzelfde artikel bepaalt dat, onverminderd de toepas- sing van artikel 18, de nieuwe beslissing, indien de vergissing aan de instelling van sociale zekerheid te wijten is, uitwerking heeft op de eerste dag van de maand na de kennisgeving ervan, als het recht op de prestaties kleiner is dan het aanvankelijk toegekende recht; Overwegende dat artikel 18 van dit handvest bepaalt binnen welke termijn de instelling van sociale zekerheid haar beslissing kan intrekken; dat het geen ter- mijn bepaalt vanaf wanneer de nieuwe administratieve beslissing uitwerking heeft en dienvolgens geen afbreuk doet aan de bepaling van artikel 17, tweede lid; Overwegende dat het arrest oordeelt dat de nieuwe beslissing van eiseres van 1 oktober 1998, "waarbij wordt medegedeeld dat (verweerster) met ingang op 1 september 1996 geen recht heeft op kinderbijslag, slechts uitwerking heeft op 1 november 1998" omdat de vorige beslissing van 26 februari 1997 met "toeken- ning van een recht op kinderbijslag (...) aangetast was door een materiële vergis- sing (te wijten aan de beheerder van het dossier) en de aanvankelijke toegekende prestatie groter was"; dat het tevens oordeelt dat artikel 18 van het handvest niet ter zake dienend is vermits deze wetsbepaling "enkel de termijn bepaalt waarbin- nen een nieuwe beslissing kan worden genomen"; Overwegende dat het arrest aldus de aangewezen wetsbepalingen niet schendt; Dat het middel niet kan worden aangenomen; OM DIE REDENEN, HET HOF, Verwerpt de voorziening; Veroordeelt eiseres in de kosten.
BESLISSING VAN HET HOF. Eerste middel:
BESLISSING VAN HET HOF. Beoordeling
BESLISSING VAN HET HOF. Overwegende dat ingevolge artikel 334 van het Wetboek van de inkomstenbe- lastingen (1964), zoals het hier van toepassing is, de belastingen die verschuldigd zijn op het niet aangegeven inkomstengedeelte, vermeerderd worden met een be- lastingverhoging in geval van onvolledige of onjuiste aangifte; Overwegende dat het arrest oordeelt dat de administratie, terecht, het professi- oneel karakter van bepaalde uitgaven van de verweerders heeft verworpen en hun voorziening wat dat punt betreft ongegrond verklaart; Dat het zodoende noodzakelijkerwijs beslist dat de belastingaangifte onjuist was; Dat het arrest, door te beslissen dat "het feit dat het beroepskarakter van be- paalde van hun aangegeven uitgaven niet bewezen zou zijn, niet tot belastingver- hoging kan leiden", artikel 334 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (1964) schendt; Dat het middel gegrond is; OM DIE REDENEN, HET HOF Vernietigt het bestreden arrest in zoverre het "voor recht zegt dat de litigieuze aanslagen niet tot een belastingverhoging kunnen leiden en de teruggave beveelt van alle bedragen die in die hoedanigheid zouden zijn geïnd"; Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het ge- deeltelijk vernietigde arrest; Houdt de kosten aan en laat de uitspraak daaromtrent aan de feitenrechter over; Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Hof van Beroep te Brussel. zitting houdend in hoger beroep. 1258 HOF VAN CASSATIE 10.5.02 - Nr. 287 10 mei 2002 - 1° kamer – Voorzitter en Verslaggever : de x. Xxxxxxxxxx, waarnemend voorzitter – Gelijkluidende conclusie van de x. Xxxxxx, advocaat-generaal – Advocaat : xx. X. Xxxxxx, Brussel.
BESLISSING VAN HET HOF. Eerste en tweede onderdeel Overwegende dat de vroegere tekst van artikel 136 Wetboek van Strafvorde- ring de kamer van inbeschuldigingstelling verplichtte om de burgerlijke partij die in haar verzet tegen een beschikking van de raadkamer tot buitenvervolgingstel- ling in het ongelijk werd gesteld, in alle omstandigheden tot schadevergoeding jegens die partij te veroordelen; Overwegende dat de wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechts- 1 Arbitragehof, 12 mei 2004, nr. 84/2004, B.S. 27 sept. 2004, 69407. pleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onder- zoek, de vroegere tekst van artikel 136 Wetboek van Strafvordering heeft ver- vangen door een andere tekst; dat hierdoor de bijzondere regeling van de vroege- re tekst van de wetsbepaling werd opgeheven; Overwegende dat tengevolge van deze opheffing thans de kennisneming van de vordering van de buitenvervolginggestelde verdachte tot schadevergoeding wegens tergend en roekeloos hoger beroep vanwege de burgerlijke partij, be- heerst wordt door de artikelen 159, 191, 212 en 240 Wetboek van Strafvorde- ring; Overwegende dat de onderzoeksgerechten, krachtens deze artikelen, bevoegd zijn om kennis te nemen van alle vorderingen tot schadevergoeding van de bui- tenvervolginggestelde tegen de burgerlijke partij; dat hieronder vallen de door de buitenvervolginggestelde voor de kamer van inbeschuldigingstelling tegen de burgerlijke partij ingestelde rechtsvordering wegens tergend en roekeloos hoger beroep; Dat de onderdelen falen naar recht;
BESLISSING VAN HET HOF. A. De door de vijfde, zesde en zevende verweerders opgeworpen grond van niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep : eiseres was voor de feitenrechter niet in geding met deze verweerders en het arrest heeft ook geen veroordeling uitgesproken ten laste van eiseres en ten voordele van deze verweerders; Overwegende dat het arrest vaststelt dat eiseres, als gesubrogeerde, betaling van de vierde verweerster vordert; dat het arrest de vierde verweerster veroor- deelt tot betaling aan eiseres; Overwegende dat in hoger beroep tussen eiseres en de vijfde, zesde en zevende verweerders geen geding aanhangig was en het arrest geen veroordeling uit- spreekt ten voordele van de ene en ten laste van de andere; Dat het middel van niet-ontvankelijkheid gegrond is; Dat het cassatieberoep evenwel als vordering tot bindendverklaring kan gel- den;
BESLISSING VAN HET HOF. Overwegende dat, krachtens artikel 7 van de Arbeidsongevallenwet als ar- beidsongeval wordt aangezien elk ongeval dat een werknemer tijdens en door het feit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst overkomt en dat een letsel veroorzaakt; Dat, krachtens artikel 9 van die wet, wanneer de getroffene of zijn rechtheb- benden benevens het bestaan van een letsel, een plotselinge gebeurtenis aanwij- zen, het letsel, behoudens tegenbewijs, wordt vermoed door een ongeval te zijn veroorzaakt; Overwegende dat de uitvoering van de gewone en normale dagtaak die plotse- linge gebeurtenis kan uitmaken op voorwaarde dat in de uitvoering een element aanwijsbaar is dat het letsel kan hebben veroorzaakt; Overwegende dat het arrest vaststelt dat verweerster bij de uitvoering van haar gewone en normale dagtaak een beweging, inzonderheid van het bovenlichaam en de armen uitvoerde bij het helpen rechtzetten van een bejaarde en oordeelt dat die beweging het aanwijsbaar element is dat het letsel kan hebben veroorzaakt; Dat de vaststellingen van het arrest toelaten de wettigheid van de bestreden be- slissing te toetsen; Dat het arrest zijn beslissing naar recht verantwoordt; Dat het middel niet kan worden aangenomen; OM DIE REDENEN, HET HOF, Verwerpt de voorziening; Veroordeelt eiseres in de kosten.