De verdere beoordeling Voorbeeldclausules

De verdere beoordeling. 5.1 In deze procedure moet in de eerste plaats de vraag worden beantwoord of verweerster een beroep kan doen op de uitzondering van artikel 7:666 BW. In dat artikel is bepaald dat de artikelen 7:662 tot en met 665 BW niet van toepassing zijn op een overgang van onderneming indien de werkgever in staat van faillissement is verklaard en de onderneming tot de boedel behoort. Volgens eisers vallen doorstartsituaties die zijn voorbereid door middel van een pre-pack in het algemeen niet onder deze uitzondering. 5.2 Naar het oordeel van het Scheidsgerecht is dat wel het geval. Het staat namelijk vast dat verweerster de activa van de curatoren heeft gekocht. Dat deze verkoop door middel van een niet in de wet geregelde pre-pack is voorbereid vóór het faillissement maakt dit niet anders. Eisers hebben hun ontslagbescherming verloren als gevolg van het faillissement, niet als gevolg van de doorstart. 5.3 Eisers hebben betoogd dat artikel 7:666 BW op grond van Xxxxxxxxx 2001/23/EG buiten toepassing moet blijven omdat de intentie van partijen bij de pre-pack was gericht op continuering van het L.. Zij hebben voor dit standpunt een beroep gedaan op rechtspraak van het Europese Hof van Justitie, onder andere op het Xxxxx-arrest van 7 februari 1985, NJ 1985, 900. Verweerster heeft betwist dat haar intentie was gericht op continuering van het L.. Zij heeft aangevoerd dat zij van meet af aan van plan is geweest om het oude L. om te vormen naar een dagbehandelingscentrum en dat zij aan dat plan ook voortvarend uitvoering heeft gegeven. Het Scheidsgerecht stelt vast dat de opdracht van de rechtbank aan de stille bewindvoerders/curatoren ook is geweest het realiseren van een zo hoog mogelijke opbrengst voor de schuldeisers. Gelet hierop hield de verkoop van de activa vanuit de failliete boedel mede de liquidatie van het vermogen van de failliet ten behoeve van de schuldeisers in. Dit brengt mee dat op grond van de richtlijn en de duidelijke tekst van artikel 7:666 BW de regels voor overgang van onderneming niet van toepassing zijn. Het arrest van het Britse Court of Appeal van 20 december 2011, waarop eisers een beroep hebben gedaan, kan ook niet tot een ander oordeel leiden. Dit arrest heeft volgens eisers betrekking op bewindvoeringsprocedures naar Engels recht. Deze procedures kunnen niet gelijk gesteld worden met een faillissement naar Nederlands recht waaraan een voorbereiding door middel van een pre-pack is voorafgegaan. Eisers hebben het betoog dat dit wel het geval is...
De verdere beoordeling. 18. In dit vonnis zullen dezelfde definities worden gehanteerd als in het tussenvonnis, tenzij uitdrukkelijk anders vermeld. 19. Bij tussenvonnis heeft het scheidsgerecht partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over drie omstandigheden die het voor de verdere beoordeling van een proportionele billijke EMS vergoeding mogelijk relevant acht: a) de kabeldoorgiftevergoedingen die in het verleden zijn voldaan en hoe deze destijds over de verschillende groepen Hoofdmakers werden verdeeld (overweging 80 onder (i)); b) de wijze waarop de BMS vergoeding tot stand is gekomen (overweging 80 onder (ii)); en c) de vergoeding van € 1 miljoen die RODAP voor het jaar 2015 aan de CBO’s heeft voldaan (overweging 80 onder (iii)). Tevens heeft het scheidsgerecht RODAP in de gelegenheid gesteld om toe te lichten in welke mate de kosten van content, de derdenrechten, het platform en de technische kosten in direct verband staan met het genereren van hogere netto-opbrengsten bij de exploitatie van filmwerken via het EMS platform (overweging 81). Verder heeft het scheidsgerecht partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de redelijkheid van de EMS vergoeding zoals die uit de door het scheidsgerecht in het tussenvonnis gegeven voorlopige beslissingen resulteert (overweging 43). 20. Het scheidsgerecht acht het dienstig om allereerst, in overweging 21 tot en met 24, in te gaan op het verzoek van RODAP om terug te komen van een deel van het tussenvonnis en om daarna vast te stellen welke omstandigheden het voor de vaststelling van de EMS vergoeding niet relevant acht. De gebundelde S-VOD omzet 21. XXXXX heeft het scheidsgerecht verzocht om zijn voorlopig oordeel te heroverwegen dat voor de allocatie van de omzet die gegenereerd wordt met bundels die opgebouwd zijn uit meerdere diensten geen rekening behoeft te worden gehouden met het daadwerkelijke gebruik van de S- VOD dienst die onderdeel uitmaakt van een bundel. 22. Volgens XXXXX maakt ongeveer twee derde van de bundelklanten momenteel geen gebruik van de meegebundelde S-VOD dienst. In de regel maken S-VOD diensten deel uit van relatief hoog geprijsde bundels. Deze bundels bieden significant hogere internetsnelheden en dat is veelal de reden dat deze klanten deze dienst afnemen. Bij bundelproposities betalen de consumenten een substantieel lagere bundelprijs dan de som van de afzonderlijke tarieven van de stand alone diensten die deel uit maken van de bundel. Distributeurs kunnen de consumenten deze...
De verdere beoordeling. Anders dan Xxxxxxxxx heeft aangevoerd (zie 1.7) is het niet ontoelaatbaar dat Xxxxxxxx zich in zijn memorie na deskundigenbericht op het standpunt heeft gesteld dat de Ondernemings- kamer terug zou moeten komen van haar beoor- deling in het tussenarrest. Xxxxxxxxx heeft op dat betoog ook voldoende kunnen reageren, zowel in zijn daaropvolgende antwoordakte, als bij plei- dooi.
De verdere beoordeling. 3.1. De rechtbank heeft in de tussenbeschikking van 17 december 2021 voorshands een afhoe- lingsperiode gelast, ingaande 17 december 2021. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 decem- ber 2021 hebben [verzoekster sub 2] c.s. en Rabo- bank gesproken over de wijze waarop [verzoek- ster sub 2] c.s. enerzijds een toereikende vervangende zekerheid ex artikel 376 lid 7 Fw kan stellen en anderzijds de voor voortzetting van haar onderneming benodigde kredietruimte kan blijven benutten. 3.2. Partijen hebben afspraken gemaakt en deze afspraken vastgelegd in de akte van 14 januari 2022. Partijen zijn overeengekomen dat: a. de positie van Rabobank wordt bepaald op de stand per 5 november 2021 en gedurende het WHOA traject niet zal verslechteren, zodat de positie van Rabobank (zowel qua openstaande schuld als qua zekerhedenpositie) bij het aanbie- den van het akkoord minimaal gelijk is aan de positie per 5 november 2021; b. Rabobank gedurende de afhoelingsperiode geen aflossingen op de leningen die zien op de periode na 5 november 2021 (automatisch) zal incasseren van de rekening(en) van [verzoekster sub 2] c.s. noch de aflossingen zal verrekenen met creditgelden noch de aflossingen op enigerlei wij- ze onderdeel zullen zijn van het betaalsysteem c.q. invloed hebben op het bepalen van het vrij be- schikbare bedrag.; c. [verzoekster sub 2] c.s. gedurende het WHOA traject de maandelijks verschuldigde rente en eventuele kosten tijdig en volledig zal betalen aan Rabobank, bij gebreke waarvan Rabobank de ren- te en kosten mag verrekenen met de na 5 novem- ber 2021 bijgeschreven creditgelden; d. het instellen van een betaalsysteem wenselijk is om invulling te geven aan het bepaalde in artikel 376 lid 7 Fw. Rabobank is niet bevoegd om tijdens de afhoelingsperiode over te gaan tot het doen van mededeling aan- en inning van (verpande) debi- teuren of verrekening van een vordering op [ver- zoekster sub 2] c.s. mits [verzoekster sub 2] c.s. aan Rabobank toereikende vervangende zeker- heid verstrekt zodat haar positie niet verslechtert vanaf 5 november 2021; e. de vanaf 5 november 2021 ontstane nieuwe de- biteuren, de aangekochte voorraad en de nieuw ontstane creditgelden conform de financierings- overeenkomst en pandakte, onverminderd aan Rabobank worden verpand; f. de vervangende zekerheid zoals bedoeld in arti- kel 376 lid 7 Fw kan bestaan uit: (toename) credit- saldi op de bij Rabobank aangehouden rekenin- gen van [verzoekster sub 2] c.s. vanwege bijschrijvingen verricht van...
De verdere beoordeling. De commissie heeft het volgende overwogen:
De verdere beoordeling. 2.1. De rechtbank blijft bij hetgeen in het tussenvonnis van 8 januari (hierna: het tussenvonnis) is overwogen en beslist en volhardt daarin. 2.2. ICTU vordert in deze zaak veroordeling van (primair) de Gemeente en (subsidiair) CGI tot betaling van de hoofdsom van € 418.260,70. Het betreft een vijftal facturen met betrekking tot Triple welke zij aan CGI heeft betaald ter hoogte van de zojuist genoemde hoofdsom van € (inclusief BTW): Factuurnummer Bedragen Factuurdatum / betaaldatum (vergoedingen €209.003,09 18-10-2011 /22-12-2011 16329732 (vergoedingen 23.339,15 05-01-2012/18-01-2012 (vergoedingen 2012) €151.170,46 27-01-2012/08-08-2012 (aanvullende diensten) € 32.725,00 (aanvullende diensten) € 2.023,00 / ICTU grondt haar vordering tot betaling jegens de Gemeente op (i) wanprestatie onder de overeenkomst, dan wel (ii) ongerechtvaardigde verrijking. De subsidiaire vordering tot betaling jegens CGI grond ICTU op (i) onverschuldigde betaling en/of (ii) ongerechtvaardigde verrijking.
De verdere beoordeling beoordeling commentaar op vraag 1 7.1. Op basis van de hiervoor geciteerde overwegingen heeft de rechtbank in het tussenvonnis voorgesteld als eerste de volgende prejudiciële vraag te stellen: 1. Dienen de artikelen 1 lid 1, 2 lid 1 sub b en 6 lid 1 Lrl aldus te worden uitgelegd dat onder “uitlening” als daar bedoeld mede is te verstaan het voor gebruik ter beschikking stellen - voor een beperkte tijd - zonder direct of indirect economisch of commercieel voordeel - op afstand - door middel van downloaden - op basis van een one user once [bedoeld is: one] copy model - via voor het publiek toegankelijke instellingen van een kopie in digitale vorm van auteursrechtelijk beschermde romans, verhalenbundels, biografieën, reisverslagen, kinderboeken en jeugdliteratuur? 7.2. VOB heeft gesuggereerd in de vragen de volledige titel van de richtlijnen op te nemen in plaats van de afkortingen. Die suggestie komt de duidelijkheid van de vragen wellicht ten goede en zal de rechtbank daarom overnemen. 7.3. Stichting Xxxxxxxxx heeft verzocht om deze vraag (en de overige vragen) niet te beperken tot romans, verhalenbundels, biografieën, reisverslagen, kinderboeken en jeugdliteratuur, maar uit te breiden tot alle werken van letterkunde, wetenschap of kunst in de zin van artikel 15c Aw. Daarover heeft de rechtbank echter al beslist (zie de hiervoor onder 6.1.3 en 6.1.4 geciteerde overwegingen). De rechtbank ziet geen reden om terug te komen op dat oordeel. Er bestaat geen grond om het Hof vragen te stellen over categorieën van werken die buiten het geschil vallen dat aan de rechtbank is voorgelegd. VOB heeft er uitdrukkelijk voor gekozen dat geschil te beperken tot bepaalde werken van letterkunde, wetenschap of kunst. Daarom mag en zal de rechtbank niet oordelen over alle werken van letterkunde, wetenschap of kunst. Dat er zich in de toekomst mogelijk ook geschillen gaan voordoen over andere werken, betekent niet dat de rechtbank buiten de vorderingen mag treden. 7.4. LIRA en Pictoright hebben gesuggereerd om in de vraag duidelijker te maken wat wordt bedoeld met het ‘one user one copy’ model. Die suggestie komt de duidelijkheid van de vraag wellicht ten goede en zal de rechtbank daarom overnemen. 7.5. De rechtbank neemt niet over de suggestie van LIRA en Pictoright om al in de eerste vraag de herkomst van het door de instellingen ter beschikking gestelde exemplaar te verwerken. Voor de overzichtelijkheid heeft de rechtbank de discussie over de herkomst van een werk gescheiden...

Related to De verdere beoordeling

  • De beoordeling Welke vraag moet de commissie beantwoorden? 3.1 Alhoewel het partijdebat zich met name heeft toegespitst op de externe registraties, vat de commissie de klacht van de consument ook zo op dat zij ook de vraag moet beantwoorden of de verzekeraar de persoonsgegevens van de consument in de interne registers mocht registreren.1 Daarmee hangt ook samen de vraag of de verzekeraar de verschillende verzekeringen mocht beëindigen en daarvan melding mocht maken in de verschillende registers. 3.2 De commissie is van oordeel dat de verzekeraar de persoonsgegevens van de consument ten onrechte in de verschillende registers heeft opgenomen. Dat betekent dat de verzekeraar de registraties uit de registers moet verwijderen. Het oordeel van de commissie zal hierna worden toegelicht. Eerst zal het juridisch kader worden geschetst waarna de zaak aan de hand van dit toetsingskader zal worden beoordeeld. 3.3 Omdat deze registraties grote gevolgen hebben voor consumenten, is de commissie van oordeel dat verzekeraars niet zonder goede reden persoonsgegevens mogen opnemen in de genoemde registers. Er worden dan ook terecht hoge eisen gesteld aan die reden(en). De eisen voor registratie in het Incidentenregister en het EVR zijn opgenomen in het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2021 (hierna: ‘het Protocol’, zie bijlage). 3.4 Artikel 5.2.1 van het Protocol bepaalt onder welke voorwaarden persoonsgegevens mogen worden opgenomen in het EVR. Vereist is dat er een zwaardere verdenking tegen de consument bestaat dan alleen maar een redelijk vermoeden van schuld aan de fraude, in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan. Een strafrechtelijke veroordeling van de betrokkene is niet vereist.2 Het uitgangspunt is dat de verzekeraar moet kunnen aantonen dat in voldoende mate vaststaat dat de gedraging van de consument de kwalificatie strafbaar feit kan dragen. Dit betekent dat alleen een verdenking van fraude niet genoeg is, hier moet ook enig bewijs voor zijn. De verzekeraar moet dus goede redenen hebben de gegevens te registreren en hij moet dat ook voldoende kunnen onderbouwen. Het is aan de verzekeraar te bewijzen dat hiervan sprake is. 1 Er is bij het invullen van het klachtformulier immers geen sprake van ‘het formuleren van een vordering’. Door het indienen van dat formulier wordt een klacht in volle omvang aan de Geschillencommissie voorgelegd, zie HR 17 november 1995, NJ 0000/000 (Xxxxx/Xxxxx) en art. 47 lid 2 onder h van het reglement. 2 Zie Hoge Raad 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720, overweging 4.4 (te vinden op xxx.xxxxxxxxxxx.xx).‌ 3.5 De verzekeraar stelt zich op het standpunt dat de consument hem opzettelijk heeft misleid door te proberen een dubbele uitkering te verkrijgen voor het verlies van één en dezelfde verlovingsring, terwijl hij daar geen recht op had. De consument heeft een uitvoerige verklaring gegeven, zoals weergegeven bij de nummers 2.5 t/m 2.12, voor de door de verzekeraar geconstateerde merkwaardigheden. De consument ontkent dat hij betrokken is geweest bij het indienen van de claim bij de reisverzekeraar. 3.6 De verzekeraar is er op basis van de aangevoerde argumenten niet in geslaagd de commissie ervan te overtuigen dat de consument heeft geprobeerd ter zake de verlovingsring een dubbele uitkering te krijgen. De commissie is van oordeel dat de verzekeraar onvoldoende naar voren heeft gebracht om vast te kunnen stellen dat de consument wist dat zijn verloofde al een claim bij de reisverzekeraar had ingediend. Evenmin is vast komen te staan dat de consument zelf de claim bij de reisverzekeraar heeft ingediend. In het licht van de consistente verklaringen van de consument, met name daar waar het gezamenlijke gebruik van de computer en de periode van ziekte en rouw betreft, acht de commissie niet in voldoende mate vaststaan dat de consument betrokken was bij of wetenschap had van de eerdere claim. De commissie neemt daarbij mee dat de consument ook ter zitting desgevraagd het een en ander op een consistente wijze heeft opgehelderd, niet is gebleken dat de consument tegenstrijdig heeft verklaard en niet valt uit te sluiten dat het is gegaan zoals de consument heeft verklaard. 3.7 Dat de consument in eerste instantie stellig heeft verklaard dat hij aan het sterfbed van zijn vader de verlovingsring had gezien, maakt het voorgaande niet anders. Gelet op de situatie waarin de consument zich destijds bevond, is het denkbaar dat hij ook daadwerkelijk in die veronderstelling verkeerde. De commissie kan zich voorts voorstellen dat de houding van de verzekeraar in deze kwestie voor de consument reden is geweest om zijn verloofde geen verklaring te laten afleggen. Niet weersproken is dat dit ook het advies is geweest van zijn rechtsbijstandsverzekeraar. Daarbij acht de commissie van belang dat de consument ter zitting heeft aangegeven bereid te zijn om erover na te denken zijn verloofde alsnog een verklaring te laten afleggen. 3.8 De verzekeraar stelt zich tot slot op het standpunt dat de consument bij e-mail van 14 januari 2022 heeft erkend dat hij heeft gefraudeerd. Gelet op de context waarin voornoemde e-mail door de consument is verstuurd, is de commissie echter van oordeel dat hierin geen erkenning van de consument besloten ligt. 3.9 De commissie is dan ook van oordeel dat niet is vast komen te staan dat de consument heeft gefraudeerd. Dit brengt mee dat niet is voldaan aan de vereisten die het Protocol stelt om tot registratie in het EVR over te gaan. De verzekeraar is dan ook onterecht overgegaan tot het registreren van de persoonsgegevens van de consument in het EVR en dient die registratie te verwijderen. 3.10 Vervolgens is de vraag aan de orde of de registratie in het Incidentenregister wel mag worden gehandhaafd. De commissie oordeelt dat ook de registratie in het Incidenten- register moet worden doorgehaald. Er is niet langer voldaan aan artikel 3.1.1 van het Protocol. Nu niet is vast komen te staan dat de consument heeft gefraudeerd, zijn de geregistreerde gegevens niet langer ter zake dienend. De registratie draagt niet langer bij aan het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van strafbare gedragingen, en ook niet kan worden gezegd dat de registratie anderszins nog kan bijdragen aan de in artikel 4.1.1 Protocol omschreven doelen. 3.11 Op grond van artikel 4.2.3 van het Protocol worden de gegevens in het Incidenten- register uitgewisseld met functionarissen werkzaam bij de daartoe ingerichte coördinatiefuncties van het Verbond van Verzekeraars, te weten het fraudeloket. Dit is het CBV. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient de verzekeraar de melding van de incidentenregistratie aan het CBV in te trekken.

  • Beoordeling 1. Over de wijze waarop de werknemer zijn functie heeft uitgeoefend en over zijn gedragingen tijdens de uitoefening van die functie wordt periodiek een beoordeling opgemaakt. 2. De werkgever stelt regels vast voor beoordelingen. 3. De werknemer is verplicht de beoordeling voor gezien te ondertekenen.

  • Geautomatiseerde besluitvorming Wij maken geen gebruik van geautomatiseerde besluitvorming.

  • Diefstal van het verzekerde motorrijtuig De schade die voortvloeit uit de betrokkenheid van het verzekerde motorrijtuig nadat personen door diefstal, geweldpleging of heling de macht erover hebben verkregen, is uitgesloten.

  • Dekking U heeft aanspraak op rechtsbijstand wanneer u als particulier aan het maatschappelijk verkeer deelneemt en: a. iemand brengt u schade toe (‘pleegt een onrechtmatige daad tegenover u’) of dreigt dat te doen; b. u sluit een consumentenovereenkomst (bijvoorbeeld koop van meubilair, huur van een vakantiehuis, reparatie van een wasmachine) of een overeenkomst over dienstverlening (bijvoorbeeld een vakantie boeken)en de andere partij komt deze overeenkomst niet (goed) na; hieronder vallen zowel mondelinge als schriftelijke overeenkomsten en ook transacties die via internet worden afgesloten; c. u sluit een overeenkomst met betrekking tot uw woning, hoofdwoning of tweede woning voor eigen gebruik (koop, aanneming van werk, huur) en hieruit ontstaat een geschil; d. u krijgt een geschil over het burenrecht, bijvoorbeeld over bomen die dicht bij uw grond staan; e. u krijgt een geschil met de overheid, omdat deze een andere beslissing neemt dan u wenst; dekking bestaat voor de volgende beslissingen: - een bouwvergunning of een vergunning Wet Milieubeheer; - een besluit dat rechtstreeks het gebruik of de eigendom van uw woning aantast, zoals bijvoorbeeld een bestemmingsplan; - onteigening; - concrete beslissingen ten aanzien van uw persoon. f. u krijgt een geschil dat voortkomt uit het personen- en familierecht, bijvoorbeeld over adoptie of curatele, behalve als dat te maken heeft met een echtscheiding (zie verder onder 5, specifieke uitsluitingen); g. u wordt aangesproken op iets dat u als onbetaald bestuurder van een vereniging of stichting heeft gedaan of nagelaten; h. u krijgt een geschil over een erfenis; i. u wordt strafrechtelijk vervolgd; zie hiervoor ook artikel 2.5 van het algemene gedeelte van de verzekeringsvoorwaarden; j. u wordt verweten dat u tegenover iemand anders onrechtmatig heeft gehandeld. In dit geval kunt u onder de volgende voorwaarden aanspraak maken op rechtshulp: - u heeft een aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren afgesloten; - de betreffende zaak valt niet onder de dekking van deze aansprakelijkheids- verzekering; - u stelt zich op het standpunt dat u geen verwijt te maken valt. Als aan deze voorwaarden is voldaan, verleent ARAG rechtsbijstand totdat er (eventueel) een procedure wordt gestart. De kosten van deze procedure worden alleen achteraf vergoed als de rechter uitspreekt dat u niet onrechtmatig heeft gehandeld.

  • Vrijwillige aansluiting Ondernemingen, verwant met de verblijfsrecreatie, zoals bedoeld in artikel 1 lid 30, en niet vallend onder een andere cao, kunnen desgevraagd in aanmerking komen voor vrijwillige aansluiting bij het geheel van regelingen en fondsen voortvloeiend uit de cao. De bedrijven die vrijwillig zijn aangesloten, verplichten zich de cao’s integraal toe te passen op alle bij hun in dienst zijnde werknemers, mits het bestuur van het Pensioenfonds Recreatie met de vrijwillige aansluiting heeft ingestemd (de voorwaarden staan vermeld in het Reglement van het Pensioenfonds) Recreatie.

  • Geen verdere verstrekking 5.1 Verwerker zal de gegevens niet delen met of verstrekken aan derden, tenzij Verwerker daartoe voorafgaande, schriftelijke toestemming of opdracht heeft verkregen van Verantwoordelijke of op grond van dwingendrechtelijke regelgeving daartoe verplicht is. Indien Verwerker op grond van dwingendrechtelijke regelgeving verplicht is om de Gegevens te delen met of te verstrekken aan derden, dan zal Verwerker de Verantwoordelijke hierover schriftelijk informeren, tenzij dit niet is toegestaan.

  • De medeveiler aan wie het goed wordt toegewezen, heeft dezelfde verplichtingen als elke andere koper Hij is gehouden de gehele koopprijs te betalen zonder dat hij schuldvergelijking kan inroepen. Commandverklaring door de medeveiler is niet toegelaten.

  • Kwaadwillige besmetting Het - buiten het kader van een van de zes in artikel 3:38 van de Wet op het financieel toezicht genoemde vormen van molest - (doen) verspreiden van ziektekiemen en/of stoffen die als gevolg van hun (in)directe fysische, biologische, radioactieve of chemische inwerking letsel en/of aantasting van de gezondheid, al dan niet de dood ten gevolge hebbend, bij mensen of dieren kunnen veroorzaken en/of schade aan zaken kunnen toebrengen dan wel anderszins economische belangen kunnen aantasten, waarbij aannemelijk is dat het (doen) verspreiden - al dan niet in enig organisatorisch verband - is beraamd en/of uitgevoerd met het oogmerk om bepaalde politieke en/of religieuze en/of ideologische doelen te verwezenlijken.

  • Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd De werknemer treedt in dienst voor onbepaalde tijd tenzij artikel D-3 of artikel D-4 van toepassing is.