De feiten Voorbeeldclausules

De feiten. Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit: 2.1 De vader heeft een minderjarige zoon, geboren in 2004. Voordat de zoon één jaar was, is de moeder met hem vertrokken en is zij bij haar moeder en broer ingetrokken. 2.2 De vader en de moeder zijn op 12 juni 2006 gescheiden. Zij zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de zoon. 2.3 Bij beschikking van 1 april 2011 heeft de kinderrechter de zoon onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling [BJZ] [provincienaam], hierna te noemen: BJZ, voor de duur van twaalf maanden. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd. 2.4 Op verzoek van XXX heeft de kinderrechter bij beschikking van 11 november 2013 een machtiging tot uithuisplaatsing van de zoon in een verblijf accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs verleend. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 1 oktober 2017. 2.5 De zoon is eind 2013 bij [het kinderhuis], kinderhuis [plaatsnaam 2] (verder: het kinderhuis) geplaatst. 2.6 Op 20 mei 2016 is de uitvoering van de ondertoezichtstelling overgedragen van BJZ aan de GI. 2.7 In juni 2017 hebben de jeugdprofessional en zijn collega jeugdprofessional de casus overgenomen van twee collega’s. 2.8 De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter van 31 maart 2017, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de zoon is verlengd. In de beschikking van 28 juni 2017 overweegt het gerechtshof als volgt: “Gelet op de verharde strijd waarin de ouders al jarenlang met elkaar verwikkeld zijn en het effect dat dit heeft op [de zoon], heeft het hof ter zitting aan de ouders een voorstel gedaan, inhoudende dat zij voor de periode van een half jaar op geen enkele wijze contact met elkaar zullen zoeken, of onderhouden, ook niet per e-mail of geschrift. Dit wordt de ‘schotten’ aanpak genoemd: er wordt als het ware een schot tussen de ouders geplaatst. Gedurende zo’n periode verlopen alle contacten op ouderniveau via de GI. In die periode kan het kind zowel bij de vader als bij de moeder verkeren. Deze periode wordt benut om rust te creëren: rust voor de ouders en met name voor [de zoon]”. 2.9 Op 28 augustus 2017 heeft de vader zich gewend tot de klachtencommissie van de GI met drie klachten. De mondelinge behandeling hiervan heeft op 10 november 2017 plaatsgevonden. In de uitspraak van de klachtencommissie van de GI van 27 novem...
De feiten. 2.1 Verweerster is per 1 januari 2015 ontstaan door fusie van Stichting G. en Stichting H. In het hierna volgende wordt onder verweerster ook haar rechtsvoorganger Stichting G. verstaan. 2.2 Eiser, thans 53 jaar oud, is vanaf 2004 werkzaam geweest als medisch specialist (kaakchirurg) in het door verweerster in stand gehouden ziekenhuis, locatie B. (hierna: het ziekenhuis). Tot 1 januari 2015 werkte xxxxx vanuit een kleine maatschap op basis van een individuele toelatingsovereenkomst. De laatste ondertekende versie van die overeenkomst dateert van 8 september 2008. Met ingang van 1 januari 2015 is eiser voor I. B.V. (hierna: I.) gaan werken. I. heeft met verweerster een samenwerkingsovereenkomst gesloten (hierna: swo) op grond waarvan I. vanaf 1 januari 2015 als zelfstandige onderneming de tandartsspecialistische praktijk in het ziekenhuis van verweerster mag voeren. De swo is op of omstreeks 17 december 2014 ondertekend door de voorzitter van de raad van bestuur namens verweerster en door de heer J. namens I.. Eiser is via een eigen besloten vennootschap houder van 25% van de aandelen in I.. De overige aandelen worden gehouden door (de vennootschappen van) drie andere kaakchirurgen. In de swo is vastgelegd dat verweerster aan de aandeelhouders van I. toegang verleent om in haar ziekenhuis als tandarts-specialist zorg te verlenen. 2.3 In de considerans van de swo staat als één van de gezamenlijke uitgangspunten voor de samenwerking tussen verweerster en I. vermeld dat ‘de toelatingsovereenkomst’ per 1 januari 2015 met instemming van beide partijen is geëindigd. Het eindigen van de toelatingsovereenkomst per 1 januari 2015 is in artikel 13, de slotbepaling van de swo, herhaald. De swo bevat verder onder meer de bepaling dat de verplichtingen van de aandeelhouders van I. voortvloeien uit de statuten van I. en de aandeelhoudersovereenkomsten die I. met ieder van de aandeelhouders sluit. De statuten en de aandeelhoudersovereenkomsten zijn volgens de tekst als bijlage 1 aan de swo gehecht. Feitelijk is dat niet het geval. Partijen in deze procedure zijn niet bekend met de inhoud van de aandeelhoudersovereenkomsten. De statuten kennen ze wel. 2.4 In Bijlage 2 bij de swo – ‘Overige algemene verplichtingen’ – is onder meer het volgende opgenomen:
De feiten. In hoger beroep zijn de navolgende feiten komen vast te staan: 2.1 In het voorjaar van 2017 trad het Makelaarskantoor c.s. op als verkopend makelaar bij de verkoop van de woning aan de [adres] (hierna: de woning). Klagers waren geïnteresseerd in de woning. 2.2 In het kader van de verkoopbemiddeling heeft het Makelaarskantoor c.s. een verkoopbrochure opgesteld. Bij het opstellen van de verkoopbrochure heeft het Makelaarskantoor c.s. de verkopers van de woning verzocht een vragenlijst in te vullen. Deze vragenlijst is onderdeel van de verkoopdocumentatie. 2.3 Vraag 12 van de vragenlijst luidt: In de vragenlijst (hierna: de eerste vragenlijst) is geen reactie op vraag 12 gegeven. 2.4 Na onderhandelingen hebben klagers en de verkopers van de woning overeenstemming bereikt. Het Makelaarskantoor heeft bij e-mail van 4 april 2017 aan klagers toegezonden de concept koopovereenkomst en de daarbij behorende 6 bijlagen, waaronder een afschrift van de eerste vragenlijst. Bij e-mail van 6 april 2017 heeft het Makelaarskantoor aan klagers de afspraak over de datum en het tijdstip voor de ondertekening van de koopovereenkomst bevestigd. 2.5 De koopovereenkomst is op 10 april 2017 tijdens een bijeenkomst op het Makelaarskantoor getekend. Aan deze koopovereenkomst is een exemplaar van de vragenlijst gehecht. Op dit exemplaar (hierna: de tweede vragenlijst) is vraag 12 wel ingevuld. Het antwoord op de vraag luidt als volgt: Iedere pagina van deze tweede vragenlijst is door klagers en de verkopers geparafeerd. In de koopovereenkomst is opgenomen dat de akte van levering zal worden gepasseerd op 1 september 2017. 2.6 Na de levering van de woning hebben klagers in een telefoongesprek van 22 september 2017 en in de e-mail van 24 september 2017 de Makelaar geïnformeerd over de problemen die hen na de levering van de woning is gebleken. Onder meer hebben zij de Makelaar gevraagd of hij op de hoogte was van de aanwezigheid van boktor en houtworm in de blokhut en in het woonhuis, een verrot kozijn in de badkamer, een kapotte ventilator en overlast van muizen en ratten. Hierop heeft de Makelaar bij e-mail van 3 oktober 2017 aan klagers bericht: 2.7 Bij brief van 19 oktober 2017 hebben klagers het Makelaarskantoor aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade. 2.8 Klagers hebben ook de verkopers van de woning aansprakelijk gesteld voor de door hen geclaimde schade ad € 27.380,-. De verkopers hebben in het kader van een schikking een bedrag van € 15.000,- aan klagers voldaan.
De feiten. 1. Uit het dossier voorgelegd aan het arbitraal college kan worden afgeleid dat eisers op 20 februari 2016, via tweede verweerster, een pakketreis hebben geboekt naar Varna (Bulgarije), in de periode van 26 juli tot 2 augustus 2016, die georganiseerd werd door eerste verweerster. De boeking omvatte de vluchten heen en terug en een verblijf van 7 nachten ter plaatse in het Hotel A in all-inclusive formule. De prijs van de reis bedroeg 1.686,8 €, na aftrek van verschillende kortingen. 2. Eisers houden voor dat de reis niet verlopen is volgens hun verwachtingen. Zij verwoorden hun klachten in het klachtenformulier alsook in hun klacht van 2 augustus 2016 (p. 21 dossier) en hun brief van 27 oktober 2016 (p. 29 dossier). Hun klachten kunnen als volgt worden samengevat, in de bewoordingen van eisers zelf: - Er zou sprake zijn van nachtlawaai en lawaai aan het zwembad, - Het eten zou te simpel en te eenzijdig zijn, - Het hotel zou geen vijf sterren waard zijn, - Er zou sprake zijn van “massatoerisme”, - Er zou geen (rustige) promenade voorhanden zijn, zoals beloofd, - Het hotel, inclusief de toiletten, zou onverzorgd zijn - Er zouden veel te veel kinderen zijn, - Het eten zou net als in een eetzaal van een school zijn, - Eisers zouden volledig verkeerd zijn ingelicht door het reisbureau, - Er zou geen restaurant zijn om à la carte te eten, zoals beloofd, - Eisers zouden bij hun aankomst ’s avonds laat anderhalf uur hebben moeten wachten op een eerste maaltijd wat een allesbehalve smakelijk broodjesmaal zou zijn, - De cocktails zouden “allesbehalve & selfservice” zijn, - Eisers zouden moeten slapen met oordoppen, - Er zou een discotheek onder het hotel zijn, - De all-in formule zou het “zeker niet waard” zijn, - Het personeel zou onvriendelijk zijn, - De gasten zouden met glazen in het zwembad gaan. Eisers hebben ter plaatse een klacht ingediend, op 2 augustus 2016, op de laatste dag van hun verblijf dus (p. 21 dossier). 3. Na afloop van hun reis hebben eisers een schriftelijke klacht hebben ingediend bij tweede verweerster (p. 72 dossier) die deze klacht heeft overgemaakt aan eerste verweerster. Hierop is correspondentie tot stand gekomen tussen partijen. Tweede verweerster heeft uiteindelijk, om commerciële redenen, een waardebon van 75,- € aangeboden om te gebruiken op een volgende reis (p. 26 dossier). Eisers hebben deze reischeque niet aanvaard. 4. Eisers hebben uiteindelijk hun zaak aanhangig gemaakt bij de Geschillencommissie Reizen. In het vragenformulier ...
De feiten. 2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet behoorlijk gemotiveerd betwist alsmede op grond van de overgelegde bescheiden, voor zover niet betwist, staan tussen partijen de navolgende feiten vast. 2.2. Beklaagde heeft als verkopend makelaar opgetreden bij de onderhandelingen over de woning te K aan De K 271 waarvoor klagers belangstelling hadden. Verkopers en klagers zijn tot overeenstemming gekomen op een koopsom van € 121.300,- en beklaagde heeft ter zake een voorlopige koopakte opgesteld conform het bij de vereniging ge- bruikelijke model. Als bijzondere voorwaarde werd in de koopakte in artikel 20 opgenomen dat het leasecontract van de CV-ketel door kopers zou worden overgenomen en dat verkoper maximaal 50% van de afkoopsom aan koper zou vergoeden (€ 1.308,-) welk bedrag bij het notarieel transport zou wor- den verrekend. De achterliggende gedachte van deze afspraak was dat voor een bedrag van € 2.600,- het leasecontract zou kunnen worden afgekocht en dat verkopers daarvan de helft voor hun rekening zouden nemen en kopers de andere helft. 2.3. De akte van levering zou uiterlijk op 7 mei 2010 ten overstaan van een notaris worden gepasseerd, maar op die dag bleken klagers niet in staat daaraan mee te werken . Daarom werd ten overstaan van de notaris de koopovereenkomst ontbonden en werden een aantal bijkomende afspraken gemaakt over de mogelijkheden van klagers om later alsnog de woning aan De K te verwerven. Door de notaris is een en ander in een akte van 27 mei 2010 vastgelegd. De overeengekomen boetesom van € 12.130,- die klagers verschuldigd waren vanwege de niet nakoming van de oorspronkelijke koop, verkreeg de notaris onder zijn berusting in depot. Deze nadere afspraak was geldig tot 31 augustus 2010, binnen welke termijn, als klagers dit zouden aangeven, de oorspronkelijke overeenkomst onder aanvullende voorwaarden en bedin- gen zou herleven. 2.4. Klagers hebben niet uiterlijk 31 augustus 2010 zich ter zake uitgelaten en eerst eind september 2010 vond met de hypotheekadviseur van klagers een hernieuwd gesprek plaats over de moge- lijke verwerving. Door de notaris is een nieuwe koopovereenkomst gemaakt met als koopsom € 121.300,- maar met betrekking tot de leaseovereenkomst van de centrale verwarmingsketel stonden daarin een tweetal afwijkende bepalingen, waaronder dat de centrale verwarmingsketel niet als roerende zaak werd mee verkocht en dat ter zake door verkopers geen garantie werd gegeven. De situatie voor de verkopers was namelijk ...
De feiten. 2.1 Eiser (thans 60 jaar oud) is tandarts. Hij is gedurende één dag per week werk- zaam in het door de stichting in stand gehouden gelijknamige ziekenhuis (hierna: het ziekenhuis) op basis van een toelatingsovereenkomst (laatstelijk van 1 januari 2012). Art. 6 lid 2 van de toelatingsovereenkomst bepaalt dat de tandarts een ‘schriftelijk vastgelegde samenwerkingsovereenkomst’ aangaat ‘met de overige tandartsen binnen de Zorgkern’. Op grond van art. 23 lid 1 sub d van de toela- tingsovereenkomst kan het ziekenhuis de toelatingsovereenkomst door opzegging beëindigen ‘indien niet binnen drie maanden na beëindiging van de overeenkomst tot samenwerking als bedoeld in art. 6 lid 2, opnieuw een overeenkomst tot sa- menwerking als aldaar bedoeld is aangegaan’. 2.2 Het ziekenhuis kent als zorgkern onder meer het Centrum voor Bijzondere Tand- heelkunde (hierna: het CBT). Het CBT verleent tandkundige hulp indien de behan- deling in een gewone tandartspraktijk niet (meer) mogelijk is en is aangesloten bij Cobijt (het Centraal Overleg Bijzondere Tandheelkunde). Dit is een instelling die onder meer de accreditaties verleent voor de specialismen die nodig zijn voor een erkend CBT. Xxxxx beschikt niet over een dergelijke door Cobijt verleende accredi- tatie. 2.3 Eiser is sinds 1988 werkzaam binnen het CBT en aangesloten bij de maatschap CBT op basis van een daartoe gesloten maatschapsovereenkomst (laatstelijk van 5 november 2010). Art. 6 van de maatschapsovereenkomst luidt voor zover van belang als volgt: 6.1 Door opzegging door één der partijen met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden. 6.4 Door beëindiging van de overeenkomst van een partij met het ziekenhuis per datum van de beëindiging.’
De feiten. 2.1 Makelaarskantoor W heeft een opdracht tot dienstverlening gekregen bij de verkoop van een woonhuis met erf en tuin (hierna: de woning) aan de [adres]. Opdrachtgevers waren de heer en mevrouw Y. Xxxxxxx X. is op 1 september 2017 overleden. Na haar overlijden is de dochter van verkopers (hierna: de dochter) opgetreden als contactpersoon. 2.2 X is opgetreden als contactpersoon voor zijn dochter en schoonzoon. 2.3 Meerdere belangstellenden hebben de woning bezichtigd. Verkopers hadden een voorkeur voor een bepaalde belangstellende, in de stukken aangeduid als partij A. 2.4 Na het afhaken van partij A is op vrijdag 22 september 2017 tussen X en X. xxxxxxxxx overeenstemming bereikt over een koopprijs van € 300.000,00 k.k. en de overige voorwaarden. 2.5 Bij e-mail van 22 september 2017 heeft een derde gegadigde een bod gedaan van € 280.500,00 k.k. onder voorbehoud van financiering. Makelaarskantoor W heeft hierop geen actie ondernomen, omdat het bod veel te laag was. 2.6 X heeft de woning op 27 september 2017 laten taxeren. 2.7 Na ontvangst van de personalia van xxxxxx heeft Z op 27 september 2017, 11:44 uur aan de dochter de volgende e-mail toegezonden: 2.8 Op 2 oktober 2017 om 8:50 uur heeft X per e-mail aan Z gevraagd om toegang tot de woning in verband met een offerte voor vervanging van de dakbedekking. 2.9 Op 2 oktober 2017 om 9:20 uur heeft een derde gegadigde Z het volgende gemaild: - geen voorbehoud van financiering of bouwkundige keuring Nogmaals sorry dat wij u in zo’n lastige situatie brengen. Het bod van de derde gegadigde was substantieel hoger dan het bod van X. 2.10 Z heeft dit bod overgebracht aan de verkopers en aan X. Z heeft X meegedeeld dat de verkopers zich niet verplicht voelden zich aan de mondeling gesloten overeenkomst met hem te houden. Z heeft X in de gelegenheid gesteld een eindbod te doen. X heeft dit geweigerd en op 2 oktober 2017 onder meer Z meegedeeld 2.11 Z heeft op 3 oktober 2017 overleg gehad met de verkopers, die hem hebben meegedeeld aan de derde gegadigde te willen verkopen. Dit heeft Z om ongeveer 17:00 uur aan X meegedeeld. 2.12 X heeft Z bij e-mail van 3 oktober 2017, 9:48 uur verzocht zijn e-mail van 2 oktober 2017 onder de aandacht van de directie van makelaarskantoor W te brengen.
De feiten. Xxxxxx boekten op 26 november 2012 bij verweerster, reisorganisator, en groepsreis met verblijf in Canada, gekend onder de naam “XXX”, voor de periode gaande van 3 augustus tot 22 augustus 2013 (zijnde 20 dagen/19 nachten) voor twee personen (bestelbon nr.LE/5021.1). Eisers beklagen zich, meer in bijzonder, over problemen i.v.m. de veiligheid en comfort. Zij preciseren dit nader o.m. als volgt: (cfr. vragenformulier art 17 en conclusies van 29 april 2014 -samengevat) A. Misleidende info i.v.m. vervoer = minibus x.x.x.xx voorziene comfortabele bus. Oncomfortabel busje met beperkte bagageruimte Moeilijk in en uitstappen. Opstapbankje was noodzakelijk. Onvoldoende plaats voor handbagage. Slechte vering met rugklachten tot gevolg Combinatie van chauffeur – gids en reisleider in één persoon. Hierdoor werd vaak geen of verkeerde toelichting gegeven tijdens de busrit. Er werd ook vaak verkeerd gereden. Deze combinatie is ook totaal onveilig. B. Onvolledige info i.v.m. bagage en chauffeur. De passagiers dienden regelmatig zelf in te staan voor het reinigen van de ruiten om het tijdverlies tot een minimum, te beperken. De uitleg welke werd verschaft door de chauffeur was nauwelijks verstaanbaar gelet op het ontbreken van enig geluidsinstallatie en deze is elementair bij dergelijke reizen. Eisers stellen dat zij de reis niet zouden hebben geboekt indien zij een volledige en correcte informatie hadden gekregen over het verloop van de reis. Ter ondersteuning van hun klachten voegen eisers gelijklopende, schriftelijke, verklaringen van reisgenoten. Over de reis zelf en de hotels hebben eisers geen klachten te formuleren. Gelet op wat vooraf gaat vorderen eisers een schadevergoeding ten belope van 12 % van de totale reissom zijnde 869,00 euro. Verweerster stelt in haar verweer van 8 mei 2014 samengevat wat volgt: - Sedert 20 jaar worden dezelfde bussen voor 15 passagiers gebruikt. De brochure vermeldt duidelijk dat de bussen 15 passagiers kunnen vervoeren. Tijdens de reis waren er slechts 7 à 8 passagiers. Er was voldoende plaats voor het neerzetten van bagage. - Een opstapbankje wordt ook bij alle busmaatschappijen in België gebruikt. - De bus werd door de chauffeur gereinigd. Dat de klanten daarbij een handje toestaken kan slechts de groepssfeer ten goede komen. - In de brochure is duidelijk sprake van een RO reisleider en niet van plaatselijke gidsen en chauffeurs zoals dat voor andere reizen geldt. De reisleider heeft een tweejarige opleidIng genoten in erkende scho...
De feiten. Het scheidsgerecht gaat uit van de volgende feiten die erkend zijn dan wel door de ene partij zijn gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende gemotiveerd zijn betwist. 6.1 Infraspeed is een projectvennootschap van een consortium van (oorspronkelijk) Sie- mens, Fluor en BAM en enkele financiële partners. Zij werd in 1999 opgericht met het doel mee te dingen naar de aanbesteding voor het aanleggen, beheren en onderhouden van de ondergrondse en bovengrondse werken van de HSL-Zuid. 6.2 Na het doorlopen van een Europese aanbesteding hebben de Staat en Infraspeed op 5 december 2001 de RIA gesloten, een Design Build Finance and Maintain (DBFM) contract op basis waarvan Infraspeed de onder- en bovenbouw van de hogesnelheidslijn HSL-Zuid van Amsterdam naar de Belgische grens (hierna: de HSL-Zuid) diende te ont- werpen, te financieren, te realiseren en voor de duur van 25 jaar (tot 2031) te onderhouden. Aan het eind
De feiten. Uit de stukken van het dossier blijkt dat eisers op 10 september 2013 een short-ski-reis naar VAL GARDENA (Italië) boekten voor 3 volwassenen, met xxxxxxxx op vrijdag 20 december 2013 en terugreis op dinsdag 24 december 2013. De boeking werd bevestigd op 20 september 2013. Deze reis omvatte vervoer heen en terug per slaapbus tussen Lummen en het hotel, verblijf in hotel A, in de formule halfpension met ontbijt vanaf de eerste dag tot het avondmaal op de laatste dag, en 3 dagen skipas. Het totaalbedrag van de geboekte reis bedroeg volgens de factuur (n° ALC14ET/124) 1.346,00 €.