Deelconclusie Voorbeeldclausules

Deelconclusie. Het doel van dit literatuuronderzoek is het onderzoeken van de gevolgen van de oplopende leeftijd binnen de Schoonmaak- en Glazenwassersbranche op de productiviteit. Aan de hand van bestaande literatuur is getracht de volgende vragen te beantwoorden:
Deelconclusie. Xxxxxxx interviews met experts binnen de Schoonmaak- en Glazenwassersbranche is getracht het opgestelde model vanuit het literatuuronderzoek (zie Figuur 2) te valideren en de toepassing op de branche te toetsen. Op deze manier is gepoogd inzicht te verkrijgen in hoe het theoretisch kader uit het literatuuronderzoek in de Nederlandse Schoonmaak- en Glazenwassersbranche wordt (terug)gezien door de betrokken experts. Over het algemeen wordt het model uit het literatuuronderzoek bevestigd door de experts. De aanname dat de werklast in de Schoonmaak- en Glazenwassersbranche relatief hoog is wordt hierbij bekrachtigd. De hoge werklast wordt mede bepaald door de zware fysieke belasting van werkzaamheden en de ervaren tijdsdruk. De hoge werklast heeft een negatieve invloed op de productiviteit. Dit effect wordt versterkt wanneer ook de belastbaarheid van de medewerker verminderd is. De kans dat dit effect optreedt wordt volgens de experts vergroot naarmate de leeftijd stijgt. Desondanks kunnen bepaalde maatregelen dit effect bufferen. Regelmogelijkheden, zoals meer autonomie over het takenpakket, kunnen productiviteitsverlies voorkomen. De interviews hebben tevens nieuwe inzichten opgeleverd. De veronderstelde stijgende werklast in de Schoonmaak- en Glazenwassersbranche wordt bijvoorbeeld niet door de experts onderschreven. De werklast is hierbij sterk afhankelijk van organisatorische keuzes, zoals een krappe prestatienorm. Daarnaast worden meer regelmogelijkheden genoemd dan eerder was verondersteld. Communicatie, aanwezigheid en ondersteuning vanuit de leidinggevende, erkenning en intrinsieke motivatie worden door de experts gezien als belangrijke factoren die van invloed kunnen zijn op de productiviteit van de medewerker. Deze inzichten worden meegenomen in het vervolg van het onderzoek en het uiteindelijke advies
Deelconclusie. Aan de hand van focusgroepen, waarin de ervaring van de medewerkers is besproken, en vragenlijstonderzoek zijn het theoretische model uit het literatuuronderzoek en de expertinterviews aan de praktijk getoetst. De ervaringen van de deelnemers aan de focusgroepen bevestigen het theoretisch model, maar brengen ook nuance aan. Uit de focusgroepen blijkt dat de algehele gezondheid van de deelnemers, volgens henzelf, redelijk op orde is. De schoonmaakwerkzaamheden zorgen echter wel voor (fysieke) klachten, zeker naarmate men ouder wordt. Dit leidt ertoe dat de belastbaarheid van de deelnemers afneemt, al wordt dit zeker niet door alle deelnemers ervaren. Daarnaast blijkt uit de focusgroepen dat een aanzienlijk deel van de deelnemers de werklast als te hoog ervaart, de vragenlijst geeft echter aan dat er ook deelnemers zijn die dit niet onderschrijven. Waar in de expertinterviews is verondersteld dat de werklast de laatste jaren stabiel is, merken deelnemers op dat de werklast blijft stijgen als gevolg van concurrentiestrijd en toename in informele taken. Belastende fysische omstandigheden en materialen dragen bij aan de werklast en ervaren werkdruk. Hoewel de veronderstelde regelmogelijkheden enige hulp bieden bij het verminderen van de werklast en ervaren werkdruk, zijn ook deze niet altijd toereikend. Dit alles leidt tot een branche waarin de werklast/werkdruk door een aanzienlijk deel als hoog wordt ervaren, het geregeld voorkomt dat werk niet afgemaakt wordt/kan worden en een groot gedeelte van de deelnemers aangeeft op deze manier niet de pensioengerechtigde leeftijd denkt te kunnen halen. De ervaringen van de medewerkers bieden echter genoeg kansen voor verbetering. Het verbeteren van fysische omstandigheden en het juist toepassen van taakroulatie kunnen de werklast bijvoorbeeld verminderen. Daarnaast kan meer waardering vanuit de opdrachtgever, en daarmee meer oog voor het medewerkersbelang in het aanbestedingstraject, de belasting sterk verminderen.
Deelconclusie. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de resultaten van de roosteranalyses in het kader van het onderzoek naar de oplopende leeftijd in de Schoonmaak- en Glazenwassers branche. Aan de hand van de gevalideerde RRPA-methode zijn de roosters van medewerkers uit de focusgroepen geanalyseerd om een objectief beeld te verkrijgen van de werklast, veroorzaakt door de werktijden. Negen van de twaalf geanalyseerde roosters vormen geen risico voor een verzwaarde werklast. De geanalyseerde roosters vertonen tevens geen eenduidig patroon aangaande risicovolle roosterkenmerken. Hierdoor lijkt het erop dat er geen eenduidig effect van de roosters op de werklast is binnen de Schoonmaak- en Glazenwassersbranche. Echter, in de individuele roosters zijn bepaalde roosterkenmerken te onderscheiden die een risico kunnen vormen. Een hoge frequentie wisselingen in start- en eindtijden, een groot aantal nachtdiensten en veel werkzaamheden tussen 7:00 – 19:00 zijn hier voorbeelden van. Hiermee rekening houden kan de belasting van deze medewerkers verlichten. De genoemde risicokenmerken hoeven echter niet door alle medewerkers als vervelend ervaren te worden. Werkgevers kunnen dan ook de belasting vanuit de roosters voor medewerkers verbeteren door meer maatwerk te leveren. Hoewel er per sector een aantal roosters geanalyseerd zijn is niet mogelijk om de bevindingen als indicatief te zien voor de sector en daarop sectoren te vergelijken. Dat de roosters in de ‘algemene schoonmaak zwaar’ slechter scoren dan in de ‘specialistische schoonmaak’, waarvan bekent is dat werknemers in deze sector roosters hebben met risicovolle roosterkenmerken, is dan ook vooral berust op de aangeleverde roosters.
Deelconclusie. In deze deelrapportage binnen het onderzoek naar de oplopende leeftijd in de Schoonmaak- en glazenwassers branche zijn de bevindingen van de tijdsstudie uiteengezet. Oudere deelnemers hebben significant minder tijd nodig voor het uitvoeren van vier taken (dweilen, stofzuigen, toilet schoonmaken en vegen met de handveger) tijdens de tijdsstudie. Dit gaat tegen de aanname in dat oudere deelnemers, als gevolg van lichamelijk achteruitgang, langer nodig hebben voor hun taken, en daarmee minder productief zijn. Het optreden van een HWE en de mogelijkheid om sneller te werken door ervaring en routine zijn hier mogelijke verklaringen voor. Bij bestudering van de metingen van de overige vier taken en de toiletruimtes is geen significant verschil gevonden. Daarnaast zijn er geen (grote) verschillen te onderscheiden in de verdeling tussen primaire, secundaire en tertiaire taken tussen jongeren en ouderen. Als gevolg hiervan kan de aanname dat ouderen meer tijd nodig hebben voor hun taken, en daarmee minder productief zijn, dan jongeren niet bevestigd worden. Dit komt overeen met de tendens in de focusgroepen. Dat ouderen sneller zijn dan jongeren kan, als gevolg van de wisselende significantie, eveneens niet bevestigd worden. Het aantal seconden per taak en clusterruimte varieert daarnaast sterk per individuele meting. Dit kan verklaard worden door de observatie dat de duur van een taak sterk beïnvloed wordt door de grote van het schoon te maken object en de staat van het object. Dit bevestigt nogmaals het belang van het in acht nemen van de grote en staat van objecten tijdens aanbestedingstrajecten en de uitvoer hiervan. Déhora wijst erop dat ondanks de valide opzet van de tijdstudie een aantal zaken de betrouwbaarheid van de resultaten beïnvloed kunnen hebben. Ten eerste zijn 15 deelnemers slechts een heel klein deel van de gehele Schoonmaak- en Glazenwassersbranche en heeft de tijdstudie enkel in de ‘algemene schoonmaak licht’ plaatsgevonden. Hierdoor kan een vertekend beeld van de gehele branche zijn ontstaan en zijn de resultaten slechts in beperkte mate generaliseerbaar. Binnen de huidige scope en onderzoeksopzet was het echter niet mogelijk meer deelnemers te verkrijgen. Daarnaast kan het spreiden van de 15 deelnemers over de verschillende sub sectoren ervoor gezorgd hebben dat de metingen niet vergelijkbaar zijn. Desondanks is Déhora ervan overtuigd dat de 2496 individuele taken en goed indicatie hebben gegeven waarop vervolgonderzoek verder kan bouwen. Ten ...
Deelconclusie. Om tot een rechtsgeldig ontslag op staande voet te komen, zijn nog steeds drie vereisten van belang, te weten het bestaan van een dringende reden, onverwijlde opzegging en gelijktijdige mededeling van de dringende reden. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moeten de omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Hierbij is het niet noodzakelijk dat de werknemer een verwijt kan worden gemaakt. De arbeidsovereenkomst dient wel zo spoedig mogelijk te worden opgezegd, zodat aan de voorwaarde van onverwijldheid wordt voldaan. De mededelingseis van artikel 7:677 BW ziet op het mededelen van de reden van het ontslag aan de wederpartij, zodat deze weet waar hij aan toe is. Om tegen het ontslag op staande voet te ageren, had de werknemer op basis van het oude ontslagstelsel verschillende mogelijkheden, waaronder het inroepen van de vernietigbaarheid of de schadeplichtigheid van het ontslag op staande voet. Tussen deze twee opties kon een eenmalige keuzewisseling plaatsvinden. De mate waarin de mogelijke acties van de werknemer door de invoering van de WWZ zijn gewijzigd, komt in hoofdstuk 4 aan bod.
Deelconclusie. De procedures voor zover vereist werden op basis van het oude ontslagrecht door de werkgever niet zelden gestart indien een werknemer op staande voet ontslagen was, maar de werkgever zich wilde indekken tegen een eventuele loonvordering van de werknemer, mocht later blijken dat het ontslag niet terecht gegeven was. Over de ontslagvergunning voor zover vereist werd al in 1947 voor het eerst gesproken en in 1983 werd de ontbinding voor zover vereist door de Hoge Raad expliciet erkend in het arrest Xxxxxx/X. De ontslagvergunning voor zover vereist werd in de Beleidsregels Ontslagtaak UWV uitdrukkelijk vermeld. Het UWV was de instantie die op basis van het Ontslagbesluit over het al dan niet toekennen van de ontslagvergunning voor zover vereist oordeelde. Bij een ontbinding voor zover vereist was het de kantonrechter die besliste over de toekenning van een beschikking op grond van artikel 7:685 BW, voor zover de arbeidsovereenkomst niet mocht zijn geëindigd. De ratio van artikel 7:685 BW, snel duidelijkheid creëren over de beëindiging, was uitermate geschikt voor de behoefte die bij de werkgever bestond na het inroepen van de nietigheid van het ontslag op staande voet. Met de ontbindingsbeschikking voor zover vereist werd echter geen oordeel gegeven over de rechtmatigheid van het ontslag op staande voet. Xxxxx het ontslag op staande voet rechtsgeldig te zijn, dan had een ontbinding voor zover vereist geen rechtsgevolgen. 122 Voor rechtspraak: zie bijvoorbeeld Rb. ’s-Gravenhage 9 april 2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:BI3937; Ktr. Amsterdam 24 januari 2011, JAR 2011/77. Voor literatuur zie: Xxx Xxxxxxxx 0000, p. 11; Xxxxxxx-Xxx 0000, aant. 12. 123 Verhulp 2013, aant. 5.
Deelconclusie. Na inwerkingtreding van de WWZ is de mogelijkheid een werknemer op staande voet te ontslaan blijven bestaan op grond van artikel 7:677 BW. Een werknemer kan naar aanleiding van een dergelijk ontslag, ook op basis van het nieuwe ontslagstelsel, de vernietigbaarheid inroepen. Op die manier kan wedertewerkstelling worden gevorderd en een loonvordering worden ingesteld. Deze vernietigbaarheid dient voortaan wel in rechte en binnen twee maanden te worden ingeroepen. Een andere wijze waarop hij zijn rechten geldend kan maken bij een onterecht ontslag, is door het vorderen van een schadevergoeding. Deze schadevergoeding kan bestaan uit een billijke vergoeding, een transitievergoeding of een vergoeding voor de ten onrechte niet in acht genomen opzegtermijn. Bij een vordering tot schadevergoeding is cumulatie van de verschillende soorten vergoedingen mogelijk. De mogelijkheid van keuze te wisselen tussen een beroep op de vernietigbaarheid en de schadeplichtigheid is nog steeds aanwezig in de WWZ. Verder is het ex artikel 7:683 BW sinds de invoering van het nieuwe ontslagstelsel ook mogelijk hoger beroep en cassatie in te stellen tegen een ontbindingsbeschikking, een vernietiging van de onverwijlde opzegging en een veroordeling tot herstel van de arbeidsovereenkomst. Deze rechtsmiddelen hebben geen schorsende werking. 167 Artikel 7:683 lid 4 BW jo. artikel 7:682 lid 6 BW. 168 Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3, p. 115. 000 Xxx Xxx Xxxx 23 februari 2016, ECLI:NL:GHDA:2016:435.
Deelconclusie. In de literatuur en de rechtspraak bestaat veel verdeeldheid over het feit of de ontslagvergunning voor zover vereist en de ontbinding voor zover vereist nog steeds verzocht kunnen worden na invoering van het nieuwe ontslagstelsel. In dit hoofdstuk is een beschrijving gegeven van de plaatsbepaling van deze procedures in de WWZ. De ontslagvergunning voor zover vereist kan op basis van de wetswijziging in theorie nog slechts bij het UWV worden verzocht in geval van bedrijfseconomische redenen of langdurige arbeidsongeschiktheid. Bij een ontslag op staande voet zullen deze gronden slechts in uitzonderlijke gevallen aan de orde zijn. Het UWV geeft bovendien enkel een inhoudelijk oordeel over de aangedragen ontslaggrond. Bij instemming met het verzoek zal de ontslagvergunning niet voor zover vereist worden toegekend, maar dit zal een reguliere ontslagvergunning betreffen. De bruikbaarheid van deze procedure is, naar mijn idee, verdwenen, omdat sinds het nieuwe ontslagstelsel een beschikking van het UWV ter herbeoordeling aan de kantonrechter kan worden voorgelegd. Ter verduidelijking zou in de Ontslagregeling of de Uitvoeringsregels een bepaling moeten worden opgenomen, dat een ontslagvergunning in het kader van een ontslag op staande voet niet meer voor zover vereist wordt afgegeven, maar dat afhankelijk van de toetsing een reguliere ontslagvergunning wordt verleend. Met betrekking tot de ontbinding voor zover vereist zijn in de wet en de parlementaire geschiedenis geen aanknopingspunten te vinden dat de ontbinding voor zover vereist niet meer kan worden verzocht op basis van het nieuwe ontslagstelsel. De argumentatie uit het Nijman/X arrest op basis waarvan in het oude ontslagstelsel een ontbinding voor zover vereist 249 Bijlage 10: Gespreksverslag Xxx Xxxxxx Luchtman Advocaten. 250 Bijlage 2: Gespreksverslag TRC Advocaten; Bijlage 3: Gespreksverslag de heer Xx Xxxx; Bijlage 6: Gespreksverslag DijkmansBergJeths Advocaten. kon worden verzocht, is echter niet meer van toepassing. Vanwege de mogelijkheid van hoger beroep en cassatie tegen een ontbinding voor zover vereist, wordt met deze procedure geen definitieve duidelijkheid meer geboden. Aan de door de wetgever beoogde vereenvoudiging en dejuridisering van het ontslagrecht wordt daarom niet voldaan met het toelaten van de ontbinding voor zover vereist. Het verdwijnen van de mogelijkheid tot buitengerechtelijke vernietiging van het ontslag op staande voet is geen reden om de ontbinding voor zover vereist niet...
Deelconclusie. In de waterparagraaf (paragraaf 5.8) wordt aangegeven hoe rekening is gehouden met het beleid van het Waterschap in het plan.