Deelconclusie. Om tot een rechtsgeldig ontslag op staande voet te komen, zijn nog steeds drie vereisten van belang, te weten het bestaan van een dringende reden, onverwijlde opzegging en gelijktijdige mededeling van de dringende reden. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moeten de omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Hierbij is het niet noodzakelijk dat de werknemer een verwijt kan worden gemaakt. De arbeidsovereenkomst dient wel zo spoedig mogelijk te worden opgezegd, zodat aan de voorwaarde van onverwijldheid wordt voldaan. De mededelingseis van artikel 7:677 BW ziet op het mededelen van de reden van het ontslag aan de wederpartij, zodat deze weet waar hij aan toe is. Om tegen het ontslag op staande voet te ageren, had de werknemer op basis van het oude ontslagstelsel verschillende mogelijkheden, waaronder het inroepen van de vernietigbaarheid of de schadeplichtigheid van het ontslag op staande voet. Tussen deze twee opties kon een eenmalige keuzewisseling plaatsvinden. De mate waarin de mogelijke acties van de werknemer door de invoering van de WWZ zijn gewijzigd, komt in hoofdstuk 4 aan bod.
Deelconclusie. De procedures voor zover vereist werden op basis van het oude ontslagrecht door de werkgever niet zelden gestart indien een werknemer op staande voet ontslagen was, maar de werkgever zich wilde indekken tegen een eventuele loonvordering van de werknemer, mocht later blijken dat het ontslag niet terecht gegeven was. Over de ontslagvergunning voor zover vereist werd al in 1947 voor het eerst gesproken en in 1983 werd de ontbinding voor zover vereist door de Hoge Raad expliciet erkend in het arrest Xxxxxx/X. De ontslagvergunning voor zover vereist werd in de Beleidsregels Ontslagtaak UWV uitdrukkelijk vermeld. Het UWV was de instantie die op basis van het Ontslagbesluit over het al dan niet toekennen van de ontslagvergunning voor zover vereist oordeelde. Bij een ontbinding voor zover vereist was het de kantonrechter die besliste over de toekenning van een beschikking op grond van artikel 7:685 BW, voor zover de arbeidsovereenkomst niet mocht zijn geëindigd. De ratio van artikel 7:685 BW, snel duidelijkheid creëren over de beëindiging, was uitermate geschikt voor de behoefte die bij de werkgever bestond na het inroepen van de nietigheid van het ontslag op staande voet. Met de ontbindingsbeschikking voor zover vereist werd echter geen oordeel gegeven over de rechtmatigheid van het ontslag op staande voet. Xxxxx het ontslag op staande voet rechtsgeldig te zijn, dan had een ontbinding voor zover vereist geen rechtsgevolgen. 122 Voor rechtspraak: zie bijvoorbeeld Rb. ’s-Gravenhage 9 april 2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:BI3937; Ktr. Amsterdam 24 januari 2011, JAR 2011/77. Voor literatuur zie: Xxx Xxxxxxxx 0000, p. 11; Xxxxxxx-Xxx 0000, aant. 12. 123 Verhulp 2013, aant. 5.
Deelconclusie. Na inwerkingtreding van de WWZ is de mogelijkheid een werknemer op staande voet te ontslaan blijven bestaan op grond van artikel 7:677 BW. Een werknemer kan naar aanleiding van een dergelijk ontslag, ook op basis van het nieuwe ontslagstelsel, de vernietigbaarheid inroepen. Op die manier kan wedertewerkstelling worden gevorderd en een loonvordering worden ingesteld. Deze vernietigbaarheid dient voortaan wel in rechte en binnen twee maanden te worden ingeroepen. Een andere wijze waarop hij zijn rechten geldend kan maken bij een onterecht ontslag, is door het vorderen van een schadevergoeding. Deze schadevergoeding kan bestaan uit een billijke vergoeding, een transitievergoeding of een vergoeding voor de ten onrechte niet in acht genomen opzegtermijn. Bij een vordering tot schadevergoeding is cumulatie van de verschillende soorten vergoedingen mogelijk. De mogelijkheid van keuze te wisselen tussen een beroep op de vernietigbaarheid en de schadeplichtigheid is nog steeds aanwezig in de WWZ. Verder is het ex artikel 7:683 BW sinds de invoering van het nieuwe ontslagstelsel ook mogelijk hoger beroep en cassatie in te stellen tegen een ontbindingsbeschikking, een vernietiging van de onverwijlde opzegging en een veroordeling tot herstel van de arbeidsovereenkomst. Deze rechtsmiddelen hebben geen schorsende werking. 167 Artikel 7:683 lid 4 BW jo. artikel 7:682 lid 6 BW. 168 Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3, p. 115. 000 Xxx Xxx Xxxx 23 februari 2016, ECLI:NL:GHDA:2016:435.
Deelconclusie. In de literatuur en de rechtspraak bestaat veel verdeeldheid over het feit of de ontslagvergunning voor zover vereist en de ontbinding voor zover vereist nog steeds verzocht kunnen worden na invoering van het nieuwe ontslagstelsel. In dit hoofdstuk is een beschrijving gegeven van de plaatsbepaling van deze procedures in de WWZ. De ontslagvergunning voor zover vereist kan op basis van de wetswijziging in theorie nog slechts bij het UWV worden verzocht in geval van bedrijfseconomische redenen of langdurige arbeidsongeschiktheid. Bij een ontslag op staande voet zullen deze gronden slechts in uitzonderlijke gevallen aan de orde zijn. Het UWV geeft bovendien enkel een inhoudelijk oordeel over de aangedragen ontslaggrond. Bij instemming met het verzoek zal de ontslagvergunning niet voor zover vereist worden toegekend, maar dit zal een reguliere ontslagvergunning betreffen. De bruikbaarheid van deze procedure is, naar mijn idee, verdwenen, omdat sinds het nieuwe ontslagstelsel een beschikking van het UWV ter herbeoordeling aan de kantonrechter kan worden voorgelegd. Ter verduidelijking zou in de Ontslagregeling of de Uitvoeringsregels een bepaling moeten worden opgenomen, dat een ontslagvergunning in het kader van een ontslag op staande voet niet meer voor zover vereist wordt afgegeven, maar dat afhankelijk van de toetsing een reguliere ontslagvergunning wordt verleend. Met betrekking tot de ontbinding voor zover vereist zijn in de wet en de parlementaire geschiedenis geen aanknopingspunten te vinden dat de ontbinding voor zover vereist niet meer kan worden verzocht op basis van het nieuwe ontslagstelsel. De argumentatie uit het Nijman/X arrest op basis waarvan in het oude ontslagstelsel een ontbinding voor zover vereist 249 Bijlage 10: Gespreksverslag Xxx Xxxxxx Luchtman Advocaten. 250 Bijlage 2: Gespreksverslag TRC Advocaten; Bijlage 3: Gespreksverslag de heer Xx Xxxx; Bijlage 6: Gespreksverslag DijkmansBergJeths Advocaten. kon worden verzocht, is echter niet meer van toepassing. Vanwege de mogelijkheid van hoger beroep en cassatie tegen een ontbinding voor zover vereist, wordt met deze procedure geen definitieve duidelijkheid meer geboden. Aan de door de wetgever beoogde vereenvoudiging en dejuridisering van het ontslagrecht wordt daarom niet voldaan met het toelaten van de ontbinding voor zover vereist. Het verdwijnen van de mogelijkheid tot buitengerechtelijke vernietiging van het ontslag op staande voet is geen reden om de ontbinding voor zover vereist niet...
Deelconclusie. Ieder sectoraal afsprakenstelsel of regietoepassing kan worden geplaatst in een van de bovengenoemde categorieën. Op basis daarvan kan vervolgens worden vastgesteld:
1. of, en zo ja op welke wijze er ruimte bestaat voor het uitoefenen van regieactiviteiten; en
2. welke afspraken er moeten worden gemaakt om de leemten te vullen ten aanzien van waarborgen voor de burger, zoals doelbinding en proportionaliteit. De te maken afspraken/op te stellen spelregels bespreken wij in hoofdstuk 5. Voorafgaand daaraan wordt in hoofdstuk 4 eerst de generieke wet- en regelgeving besproken die vaak van toepassing zal zijn op sectorale afsprakenstelsels en regietoepassingen.
Deelconclusie. Wat zijn de aard en omvang van de Nederlandse trustsector? De aard van de trustsector De omvang van de sector
Deelconclusie. Welke inherente integriteitsrisico’s kent de trustdienstverlening in Nederland en kunnen die wel voldoende beheerst worden?
Deelconclusie. Wat is de meerwaarde van de trustsector in Nederland?
Deelconclusie. De verwachting is dat toekomstige ontwikkelingen bestaande trends in vraag en aanbod naar en van trustdiensten verder zullen versterken. Daar waar wet- en regelgeving de afgelopen jaren het aanbod heeft ingekaderd, leggen toekomstige ontwikkelin- gen ook de vraagzijde aan banden. ATAD-3 zal naar verwachting de substance-eisen verhogen. Hierdoor zal het aandeel operationele structuren naar verwachting verder toenemen. Tegelijkertijd zal door aanscherpingen in de fiscaliteit, waaronder een aanvullende conditionele bronbelasting op dividend, het aantal fiscaal-gedreven struc- turen verder dalen. Dit zijn ontwikkelingen die zich ook nu al voortdoen in de sector, en door toekomstige ontwik- kelingen verder worden versterkt. Ook aan de aanbodzijde zien we dat toekomstige wet- en regelgeving bestaande trends versterken. In een enkel geval loopt de sector voor op wet- en regelgeving waardoor toekomstige ontwikkelingen beperkt verschil zullen maken. Zo is ook voor de ingang van het verbod, het aantal doorstroomvennootschappen op één hand te tellen (commissie Doorstroomvennootschappen, 2021). Relevanter zijn ontwikkelingen in het maatschappelijke debat. De sector is naar eigen zeggen ‘onder een vergroot- glas komen te liggen’. Het faciliteren van dubieuze geldstromen vormt naast integriteit ook een risico voor de repu- tatie van het trustkantoor. Met name voor grotere kantoren zijn deze risico’s zwaarwegend, waardoor cliënten met een hoog risicoprofiel hier minder vaak welkom zijn. Meer maatschappelijke druk kan ertoe leiden dat cliënten met een hoog risicoprofiel bij steeds minder trustkantoren terechtkunnen, waardoor een relatief groot deel van de inte- griteitsrisico’s wordt ondergebracht bij een relatief klein deel van de kantoren. Ook hier geldt dat deze trend zich nu al in de markt voordoet. Naar verwachting zal ook de concentratie van het aanbod verder toenemen. Dit hangt samen met ontwikkelingen in de vraag naar trustkantoren. Wanneer door toekomstige ontwikkelingen in wet- en regelgeving het aandeel fis- caal gedreven structuren afneemt, zal dit met name worden gevoeld in het klantenbestand van kleinere kantoren. Hierdoor zal naar verwachting het aantal kleinere kantoren verder afnemen. Grotere kantoren zullen ook in de toe- komst hun dienstenpalet blijven verbreden, zodat zij de instroom van operationele structuren, investeringsfondsen en private equity investeerders kunnen accommoderen. Ten slotte kan een nadere inkadering van het aanbod de trend richting...
Deelconclusie. De scenario-analyse zet een aantal beleidsopties af ten opzichte van een basispad. In dit basispad zijn reeds voor- ziene maatregelen opgenomen op het gebied van de fiscaliteit, de regulering van en het toezicht op de Wtt-sfeer, en de regulering van en het toezicht op ‘trustdiensten’ buiten de Wtt. Als gevolg van deze maatregelen is het de verwachting dat in het basispad de gereguleerde trustsector verder zal consolideren en in omvang zal afnemen. Voor sommige klanten zal de vraag naar trustdiensten afnemen, bijvoorbeeld omdat dit niet langer fiscaal aantrek- kelijk is of doordat hogere kosten voor compliance en toezicht deels op klanten omgeslagen worden. Sommige aanbieders zullen niet langer voldoende toekomstperspectief zien en hun trustvergunning inleveren. Een vraag is daarbij wat er tijdens deze consolidatie- c.q. krimpslag gebeurt met de doelvennootschappen die voorheen door zulke trustkantoren bediend werden. Hier bestaan in elk geval vier opties, namelijk i) beëindiging/opheffing van de doelvennootschap, ii) handhaving van de doelvennootschap in eigen beheer (en mogelijk afnemen van additionele diensten, bijvoorbeeld Wwft-diensten), iii) substitutie naar een (buitenlandse) gereguleerde aanbieder of iv) substi- tutie naar trustdienstverlening buiten de Wtt-sfeer (illegale trustdienstverlening). Substantiële marktkrimp en consolidatie van de sector vereenvoudigen het toezicht op witwasrisico’s, in de zin dat de toezichthouder met dezelfde capaciteit een groter aantal trustkantoren kan controleren en de ‘hooiberg’ waarin witwassers gevonden moeten worden kleiner wordt. Een kanttekening hierbij is dat dit enkel het gereguleerde deel van de markt betreft en dat een deel van de krimp van deze markt wordt verklaard door verschuiving van activiteiten naar eigen beheer of naar buiten de Wtt-sfeer. Zicht op deze groep neemt juist af, en de kans bestaat dat zich hier (nieuwe) witwasrisico’s concentreren. Een mogelijk remmende factor voor deze concentratie van (nieuwe) witwasri- sico’s buiten de Wtt-sfeer is dat in het basispad ook sprake is van aanvullend beleid op dit niet-gereguleerde deel van de markt. Dat kan helpen om ‘tegendruk’ te bieden voor substitutie naar het illegale segment van de markt, maar ook moet erkend worden dat het moeilijk is om een vergelijkbare toezichtsintensiteit buiten de Wtt-sfeer bin- nen de Wtt-sfeer te organiseren. Tegen deze achtergrond hebben we een aantal scenario’s verkend, die strekken van nadere wettelijke eisen aan gereg...