Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak Voorbeeldclausules

Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak. Op 7 november 2011 dient verzoekster een asielaanvraag in bij de Belgische autoriteiten. Zij verklaart sinds 2004 in Italië te verblijven en te beschikken over een ‘permesso di soggiorno’, een ‘tessera sanitaria’ en een ‘carta d’ identita’. De Belgische autoriteiten richten op 5 december 2011 een overnameverzoek aan de Italiaanse autoriteiten met toepassing van artikel 9.3 van de Europese Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003, tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij één van de lidstaten wordt ingediend (hierna verkort de Dublin-II-Verordening). Op 20 april 2012 dient verzoekster een aanvraag in om machtiging tot verblijf met toepassing van artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de vreemdelingenwet). De ambtenaar- geneesheer geeft zijn advies over de medische aandoeningen op 12 juni 2012. Dezelfde dag neemt de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding de beslissing waarbij de aanvraag onontvankelijk wordt verklaard. Op 23 juni 2012 wordt deze beslissing ingetrokken. Op 6 augustus 2012 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris voor Xxxxx en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding de beslissing waarbij de aanvraag om machtiging tot verblijf onontvankelijk wordt verklaard. Tegen deze beslissing dient verzoekster een verzoek tot nietigverklaring in bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, gekend onder het rolnummer 107 182. Daar de bevoegde Italiaanse autoriteiten niet binnen de vastgestelde termijn reageren op de vraag tot terugname worden zij, gelet op artikel 18, § 1 van de Dublin-II-Verordening, geacht in te stemmen met dit verzoek. De Belgische autoriteiten laten dit aan Italië weten via een Tacit Agreement op 12 juni 2012. Op 13 juni 2012 neemt de gemachtigde van de bevoegde staatssecretaris de beslissing tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26quater). Deze beslissing is ingetrokken op 24 juli 2012. Op 27 augustus 2012 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris opnieuw een beslissing tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten. Dit is de bestreden beslissing. Tegen deze beslissing wordt een schorsing bij uiterst dr...
Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak. De verzoeker is houder van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene, afgegeven door de Italiaanse overheden. Op 4 juli 2016 wordt de verzoeker gemachtigd tot een voorlopig verblijf in toepassing van artikel 61/7 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de vreemdelingenwet). De verzoeker wordt dienvolgens in het bezit gesteld van een A-kaart, geldig voor de duur van zijn arbeidskaart B + 3 maanden, zijnde tot 19 januari 2017 + 3 maanden. Door een vergissing van de gemeente vermeldt de aan de verzoeker afgeleverde A-kaart geldig te zijn tot en met 23 juni 2017. Op 6 juni 2017 vraagt de verzoeker de verlenging van zijn A-kaart. Op 22 juni 2017 beslist de gemachtigde van de toenmalig bevoegde staatssecretaris voor Asiel en Migratie en Administratieve Vereenvoudiging (hierna: de gemachtigde) dat het tijdelijk verblijf van de verzoeker wordt verlengd voor de duur van zijn arbeidskaart B + 3 maanden, nl. tot 5 juli 2018. Op 29 maart 2018 beslist de gemachtigde van de Vlaams minister, bevoegd voor de werkgelegenheid, om de arbeidskaart B en de arbeidsvergunning van de verzoeker in te trekken. Deze intrekkingsbeslissing werd bevestigd, in graad van beroep, door de Vlaams minister, bevoegd voor de werkgelegenheid. Op 26 juni 2018 vraagt de verzoeker om de verdere verlening van zijn A-kaart. Op 7 augustus 2018 beslist de gemachtigde dat verzoekers tijdelijk verblijf niet verder kan worden verlengd. Tegen deze beslissing diende de verzoeker een beroep in bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de Raad). Dit beroep werd inmiddels verworpen bij ’s Raads arrest nr. 215 018 van 14 januari 2019. Op 7 augustus 2018 beslist de gemachtigde tevens tot de afgifte van een bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 13). Dit bevel is de thans bestreden beslissing. Zij werd aan de verzoeker ter kennis gebracht op onbekende datum en is als volgt gemotiveerd:
Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak. Op 11 april 2023 dient de verzoeker, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, een verzoek om internationale bescherming in bij de Belgische autoriteiten. Op 14 april 2023 wordt een terugnameverzoek gericht aan de Bulgaarse autoriteiten, die op 21 april 2023, in toepassing van artikel 18, lid 1, onder b), van de verordening nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Dublin III-verordening), instemmen met dit verzoek om terugname. Op 8 mei 2023 neemt de gemachtigde van de bevoegde staatssecretaris een beslissing tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26quater). De verweerder besluit met name dat niet België, maar Bulgarije, de bevoegde lidstaat is om het verzoek om internationale bescherming te behandelen. Dit is de thans bestreden beslissing, die op 8 mei 2023 aan de verzoeker werd ter kennis gebracht. Zij is als volgt gemotiveerd: In uitvoering van artikel 51/5, § 4, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt aan de heer (1), die verklaart te heten:
Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak. Verzoekster die verklaart van Marokkaanse nationaliteit te zijn, treedt op 29 september 2011 in Marokko in het huwelijk met een Belgische onderdaan. Op 29 februari 2012 dient verzoekster een aanvraag in voor een visum gezinshereniging. Op 21 mei 2012 wordt deze visumaanvraag geweigerd. Op 12 oktober 2012 dient verzoekster een nieuwe aanvraag in voor een visum gezinshereniging. Het visum wordt toegestaan en op 22 februari 2013 komt verzoekster België binnen, op 8 april 2013 meldt zij zich bij de gemeente. Op 23 april 2013 wordt verzoekster in het bezit gesteld van een F-kaart. Op 29 april 2013 doet verzoeksters echtgenoot aangifte bij de politie dat verzoekster de echtelijke woning verlaten heeft. Op 28 mei 2013 doet verzoeksters echtgenoot bij de stad Antwerpen melding van een schijnhuwelijk. Op 7 juni 2013 vraagt de Dienst Vreemdelingenzaken aan de burgemeester van Antwerpen om verzoekster ervan op de hoogte te brengen dat er een onderzoek bezig is over de eventuele intrekking van haar verblijfsrecht en dat overeenkomstig artikel 42quater, § 1, derde lid van de vreemdelingenwet, aan verzoekster wordt gevraagd om informatie te verschaffen over haar situatie. Uit het administratief dossier blijkt niet dat deze brief ter kennis van verzoekster werd gebracht. Op 22 augustus 2013 stelt de lokale politie een verslag van samenwoning op, waarin wordt vastgesteld dat verzoekster sinds vier maanden is vertrokken. Op 13 januari 2014 wordt de F-kaart van verzoekster gesupprimeerd. Op 20 mei 2014 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris de beslissing die een einde stelt aan het recht op verblijf van meer dan drie maanden met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 21). Dit is de bestreden beslissing: “(…) Uit de bestreden beslissing blijkt dat het adres van verzoekster niet gekend is. Op 25 en 26 november 2014 faxt de advocaat van verzoekster naar de Dienst Vreemdelingenzaken. Hij deelt haar adres mee en vraagt toepassing van artikel 42quater, § 4, 4° van de vreemdelingenwet. Op 8 januari 2015 en 3 februari 2015 stuurt de advocaat van verzoekster opnieuw faxberichten naar de Dienst Vreemdelingenzaken. Op 23 februari 2015 deelt de Dienst Vreemdelingenzaken aan de gemeente Vorst mee dat verzoekster in Vorst woont en verzoekt de gemeentelijke diensten om de bestreden beslissing ter kennis te brengen. Er bevindt zich in het dossier geen kennisgeving door de gemeente Vorst. Op 13 juni 2017 richt de advocaat van verzoekster opnieuw een faxbericht naar de Dienst Vr...
Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak. 1.1. Verzoeker, die verklaart de Afghaanse nationaliteit te hebben, dient op 12 mei 2023 een verzoek om internationale bescherming in België.
Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak. De verzoekende partij verklaarde op 15 september 2015 in België te zijn aangekomen. Op diezelfde dag diende zij een asielaanvraag in. Vingerafdrukkenonderzoek toonde aan dat zij op 5 februari 2013 in Zweden asiel had aangevraagd en op 31 juli 2013 in Italië. Op 12 november 2015 werd een terugnameverzoek gericht aan de Zweeds overheden die op 19 november 2015 laten weten niet in te stemmen met het verzoek om terugname omdat de Italiaanse autoriteiten op 24 april 2013 hadden ingestemd met hun verzoek om terugname en de verzoeker op 25 juli 2013 aan Italië werd overgedragen. Vervolgens werd op 26 november 2015 een terugnameverzoek gericht aan de Italiaanse overheden. Op 21 december 2015 stelde de gemachtigde van de bevoegde staatssecretaris een tacit agreement vast, in toepassing van artikel 25, § 2 van de verordening nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Dublin III-verordening). Op 24 maart 2016 nam de gemachtigde van de bevoegde staatssecretaris een beslissing tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26quater). Tegen deze beslissing diende de verzoekende partij een vordering tot schorsing en een beroep tot nietigverklaring in bij de Raad. Bij arrest nr. 176 277 van 13 oktober 2016 werd het beroep van de verzoekende partij verworpen. Op 5 april 2016 won de verzoekende partij inlichtingen in bij de gemeente Overpelt in verband met haar wens om te huwen met mevrouw H.N., een erkende vluchtelinge. Op 1 augustus 2017 nam de verwerende partij, onder een bijlage 13septies, een beslissing houdende een bevel om het grondgebied te verlaten met vasthouding met het oog op verwijdering. Dit betreft thans de bestreden beslissing.
Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak. 1.1. Verzoeker dient op 8 mei 2023 een verzoek om internationale bescherming in bij de Belgische asieldiensten. Verzoeker wordt gehoord op de Dienst Vreemdelingenzaken op 10 mei 2023. De verwerende partij stelt, na een onderzoek van de vingerafdrukken, vast dat verzoeker reeds op 19 april 2023 een verzoek om internationale bescherming indiende in Oostenrijk. Op 11 mei 2023 verzoekt verwerende partij de Oostenrijke autoriteiten om verzoeker, met toepassing van artikel 18.1, b) van de Verordening 604/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Dublin III-verordening), terug te nemen. Dit verzoek wordt niet binnen de door artikel 25.1 van de Dublin III-verordening gestelde termijn beantwoord, waardoor Oostenrijk met toepassing van artikel 25.2 van de Dublin III-verordening op 26 mei 2023 de verantwoordelijke lidstaat wordt. Op 2 juni 2023 wordt aan verzoeker een beslissing van 30 mei 2023 tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26quater) afgeleverd nu Oostenrijk de verantwoordelijke lidstaat is geworden. Op 23 juni 2023 wordt verzoeker naar Oostenrijk overgebracht.
Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak. De verzoeker, die van Syrische nationaliteit stelt te zijn, heeft op 26 oktober 2022 een verzoek om internationale bescherming ingediend. Onderzoek van zijn vingerafdrukken leidde tot een treffer in het kader van Eurodac ten gevolge van een vergelijking met de krachtens artikel 9 van Verordening 603/2013 verzamelde vingerafdrukken. Deze treffer toont aan dat verzoeker op 22 oktober 2022 een verzoek om internationale bescherming indiende in Oostenrijk. Op 8 november 2022 werd verzoeker bij de Dienst Vreemdelingenzaken gehoord in het kader van zijn verzoek om internationale bescherming. Op 9 november 2022 werd een terugnameverzoek gericht aan de Oostenrijkse instanties op basis van artikel 18(1)b van Verordening (EU) nr. 604/2013. Dit verzoek werd niet binnen de door Verordening (EU) nr. 604/2013 gestelde termijn beantwoord, waardoor Oostenrijk met toepassing van artikel 25(2) op 24 november 2022 de verantwoordelijke lidstaat werd voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van verzoeker. Op 29 november 2022 werd aan verzoeker het verblijf in het Rijk geweigerd en werd een beslissing tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26quater) genomen ten aanzien van verzoeker. Dit betreft de thans bestreden beslissing, waarvan de motivering luidt als volgt:
Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak. 1.1. Verzoeker betreedt op 3 mei 2017 via de luchthaven van Amsterdam Schiphol het Schengengrond- gebied. Hij is in het bezit van zijn internationaal paspoort voorzien van een door de Nederlandse autoriteiten verstrekt Schengenvisum geldig van 29 mei 2017 tot 18 juli 2017.
Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak. 1.1. Xxxxxxxxx diende op 25 november 2022 opnieuw een verzoek om internationale bescherming (VIB) in bij de Belgische overheden, nadat hij op 21 november 2022 werd overgebracht naar Oostenrijk omdat dit land verantwoordelijk werd geacht voor zijn eerste VIB. Dit eerste VIB leidde tot een eerste beslissing tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten van 7 oktober 2021 (bijlage 26quater). De Oostenrijkse autoriteiten werden hierin verantwoordelijk geacht, aangezien uit een Eurodac-treffer bleek dat verzoeker er een VIB had ingediend op 30 augustus 2022. Het leidde ook tot een beslissing van 3 november 2022 tot terugleiding naar de grens en vasthouding in een welbepaalde plaats met het oog op de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat. Voormelde beslissingen werden niet aangevochten.