STANDPUNTEN VAN PARTIJEN. A. De correspondentie voorafgaande aan de procedure bij de Geschillencommissie
32. Op 1 december 2018 heeft de Claimant per post een Claimformulier ingestuurd voor compensatie met betrekking tot 570 aandelen Fortis, volgens opgave van de Claimant gehouden bij KBC bank. Computershare heeft deze Claim geregistreerd onder het nummer 154548-5. Als bijlage bij het Claimformulier zond de Claimant een ‘Resultaat van berekening’ gedateerd 31 juli 2018 waarin een geraamde compensatie is opgegeven voor 570 “Buyer Shares” in alle drie de voor de Schikkingsovereenkomst relevante Perioden, onder vermelding van onder meer het volgende “Met de calculator kunt u een eerste schatting verkrijgen van het bedrag dat u kunt ontvangen, vooropgesteld dat u te zijner tijd ook het nodige bewijs van eigendom levert”. Min of meer gelijktijdig diende de Claimant ook nog Claimformulieren in voor 570 aandelen (“Holder Shares”) Fortis gehouden bij CBC bank (claimnummer 154545-0), 132 aandelen Fortis gehouden bij ING bank (claimnummer 154546-9) en 683 aandelen Fortis gehouden bij Fintro bank, met ondersteunende bewijzen. Niet in geschil is dat deze overige claims van de Claimant door Computershare zijn toegewezen.
33. Op 5 mei 2020 heeft Computershare een Vaststelling van Afwijzing aan de Claimant gericht wegens de door Computershare vastgestelde dubbeltelling met een andere Claim van de Claimant.14 In de Vaststelling van Afwijzing vroeg Computershare de Claimant om, indien geen sprake was van een dubbeltelling, uiterlijk op 25 mei 2020 een herbeoordeling van de Claim te verzoeken onder overlegging van ondersteunende bewijzen.15
34. Uit de schriftelijke toelichting van Computershare van 21 april 2022 blijkt dat de Claimant op 20 mei 2020 telefonisch contact met Computershare heeft opgenomen om deze Vaststelling van Afwijzing ter discussie te stellen.
35. Op 18 juni 2020 zond Computershare aan mevrouw van de KBC bank ten behoeve van de Claimant een e-mail getiteld ‘Mise à jour’ met het verzoek om aanvullend nog een ‘Relevé de compte avec le nom du demandeur’ toe te zenden. Op dezelfde dag zond mevrouw aan Computershare een ‘Attestation d’identité du titulaire du compte’ waarin werd vermeld dat de Claimant bij KBC bank beschikte over een bankrekening met nummer IBAN .
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN. 28. De standpunten van MCI en KPN worden hier samengevat aan de hand van de EKAN-criteria die het college in de beoordeling van dit geschil hanteert.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN. 2.1. De betrokkene heeft de klacht – zakelijk samengevat – als volgt toegelicht. Xxxxxxxxxx klaagt mede namens zijn echtgenote. Volgens betrokkene is geen sprake van een doorlopend krediet, maar verstrekking van een hypotheek met ongeoorloofde producten (beleggingsproducten en verzekeringen) die in een rechtszaak zijn aangevochten. Ook de A2- codering is onterecht vanwege schending van de zorgplicht van de bank en het bewust misleiden van de consument. In de rechtszitting is een schikking getroffen waarna betrokkene geen betaling heeft gemist. De deelnemer stelt dat verwijdering van de registratie geen onderdeel was van de uitspraak van de Rechtbank.
2.2. De deelnemer stelt – zakelijk samengevat – als volgt. Op 17 februari 2006 hebben betrokkenen een hypothecair doorlopend krediet (tweede hypotheek) afgesloten bij de deelnemer. Zij waren in gebreke met de betaling van de maandtermijnen en zijn gesommeerd en gewaarschuwd voor de achterstandsmelding (A). De deelnemer is overgegaan tot opeising van de vordering. De deelnemer is een incassoprocedure opgestart tegen betrokkene en deze is in 2015 beëindigd met een vaststellingsovereenkomst waarbij is afgesproken dat de vordering in 121 maanden zou worden terugbetaald met een maandtermijn van EUR 700 en 0% rente. De coderingen zijn terecht. De A is gemeld bij EUR 4.500 achterstand. De deelnemer stelt dat code 2 ook terecht is vanwege vervroegde opeising. De afbetaling verloopt goed. Als betrokkenen zich houden aan de overeenkomst zal het krediet eind 2025 zijn afgelost. De coderingen zullen dan in 2030 worden verwijderd. De deelnemer kan zich voorstellen dat deze lange duur van circa twintig jaar onevenredig is en niet in verhouding met het algemene belang, maar de deelnemer kan geen belangenafweging maken zolang betrokkenen niet hebben aangetoond dat zij worden geschaad door de negatieve BKR registratie. Zij hebben geen belang gesteld of aangetoond, zoals een afgewezen financieringsaanvraag.
2.3. Op het verweer van de deelnemer reageert de betrokkene dat hij is geschrokken van het verweer van de deelnemer. De uitspraak van de rechter was dat geen rente meer mag worden berekend over het openstaande bedrag en dat er een maandelijkse aflossing van EUR 700 dient plaatst te vinden. De deelnemer stuurt geen juist overzicht van het dossier. Zij denkt nog steeds een vordering te hebben terwijl dat niet zo is. De deelnemer weet niet wat de voorgeschiedenis is bij [voorganger deelnemer].
2.4. De deelnemer reageert tot slo...
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN. Het verzoek van Canal+
26. Canal+ verzoekt het college om UPC de aanwijzing te geven dat: in een versnelde procedure:
a. UPC verplicht is de programma’s vanaf 1 november 2002 over haar netwerken in het gebied Groot-Amsterdam respectievelijk de overige gebieden te verspreiden;
b. UPC in Groot-Amsterdam, voor verspreiding van de Canal+ programma’s als voorlopig tarief een € 0,= tarief aan Canal+ in rekening brengt of, subsidiair, als voorlopig doorgiftetarief aan Canal+ een bedrag van maximaal € 190.458,= per jaar in rekening mag brengen dan wel, meer subsidiair, een door OPTA vast te stellen voorlopig doorgiftetarief aan Canal+ in rekening dient te brengen;
c. UPC in de overige gebieden voor verspreiding van de programma’s een voorlopig doorgiftetarief aan Canal+ in rekening mag brengen van maximaal het tot 1 juli 2000 geldende Vecai-tarief van € 0,05 per kanaal per aansluiting dan wel, subsidiair, een door OPTA vast te stellen voorlopig doorgiftetarief;
d. UPC aan de toegang van de programma’s niet de voorwaarde mag stellen dat door de aanbieder Canal+ een bankgarantie moet worden gesteld en dat Canal+ zes maanden vooruit moet betalen. In de gewone procedure:
e. verzoekt Canal+ het college UPC een aanwijzing te geven over de hoogte van het doorgiftetarief voor de programma’s van Canal+ op basis van de criteria genoemd in de Richtsnoeren zoals deze in §5 en §6 van dit verzoekschrift door Canal+ zijn ingevuld c.q. bijgesteld, althans zodanige aanwijzingen te geven als het college in dit geschil juist zal achten.
27. Canal+ stelt per 1 november 2002 de opvolgend programma-aanbieder van Canal+ B.V. te zijn, die voorkomt uit een ingrijpende reorganisatie binnen het Canal+ concern. Een van de gevolgen van de reorganisatie is dat voortaan Canal+ de programma’s uitzendt.
28. Volgens Canal+ weigert UPC haar als opvolgend aanbieder van de programma’s te accepteren tegen dezelfde condities die thans nog gelden voor de huidige aanbieder Canal+ B.V. UPC stelt, aldus Canal+, onredelijke, aanvullende voorwaarden aan de opvolgende aanbieder, die niet aan Canal+ B.V. werden gesteld.
29. Canal+ stelt dat de gestelde bankgarantie een onredelijke eis is, die niet als voorwaarde voor doorgifte zou mogen worden gesteld. De bankgarantie zou betrekking hebben op de procedures tussen Canal+ B.V. en UPC. UPC zou stellen dat zij mogelijk een vordering verkrijgt op Canal+ B.V. indien de diverse procedures in haar voordeel worden beslist.
30. Voorts vermoedt Canal+ dat UPC de eis tot ...
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN. A stelt dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op grond van artikel D-3 CAO-HBO wordt omgezet in een vast dienstverband, tenzij uit een beoordeling op grond van artikel N CAO-HBO blijkt, dat de werknemer op grond van zijn functioneren niet voor zo’n omzetting in aanmerking komt. Deze beoordeling heeft niet plaatsgevonden. Derhalve is de arbeidsovereenkomst per 21 augustus 2008 op grond van artikel D-3 lid 5 CAO-HBO overgegaan in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het gesprek dat A op 19 mei met de werkgever heeft gevoerd kan niet worden gezien als een beoordelingsgesprek. Van dit gesprek is geen verslag gemaakt. Het door de werkgever in het kader van deze procedure overgelegde verslag was A tot het moment van overlegging niet bekend. De werkgever stelt dat hij van het functioneren van A in de twee maanden voordat zij met zwangerschapsverlof ging een zeer negatief beeld heeft gekregen. Er was ernstige kritiek van studenten en van collega’s. Dit beeld is nog eens bevestigd in het voorjaar van 2008 door middel van de door studenten ingevulde evaluatieformulieren. Op basis hiervan heeft de werkgever in redelijkheid kunnen beslissen niet over te gaan tot het omzetten van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in één voor onbepaalde tijd. Er is niet alleen een beoordeling in de zin van Hoofdstuk N. Bovendien is voldaan aan de aan dit artikel ten grondslag liggende gedachte die is, dat een werknemer minstens twee maanden voor het aflopen van de arbeidsovereenkomst moet weten waar hij/zij aan toe is. Omdat A op 19 mei 2008 te kennen is gegeven dat haar functioneren er toe heeft geleid dat haar dienstverband niet wordt voortgezet, is daaraan voldaan. Het gesprek op 19 mei is bovendien te beschouwen als een beoordeling in de zin van de CAO-HBO.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN. Standpunt verzoekers
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN. Standpunt van de student
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN. A stelt dat zij voldoet aan de voorwaarden van artikel 5.2 cao vo en daarom recht heeft op een LD-functie. Zij is eerstegraadsbevoegd voor het vak Nederlands en geeft in het schooljaar 2014-2015, net als in de voorafgaande jaren, 50% of meer van haar lessen in de bovenbouw. In tegenstelling tot wat de werkgever stelt, werd er al havo-onderwijs gegeven aan ASS-leerlingen voordat er een samenwerking tussen het F en de E bestond. A geeft al sinds 2009 50% of meer van haar lessen in de bovenbouw havo. De lesuren in de bovenbouw zijn geen projectformatie en ook geen kortdurende vervanging en behoren daarmee tot de structurele formatie. Hoe de schoolorganisatie juridisch is vormgegeven is niet van belang voor de vraag of het structurele formatie betreft en kan niet verhinderen dat A aanspraak kan maken op een LD-functie. De tekst van de cao-bepaling en de voetnoot is duidelijk en dient strikt te worden uitgelegd. Overigens heeft A eerst kort voor de zitting de overeenkomst van opdracht gezien; zij was daarmee niet bekend. Doordat het onderwijs voor zittende leerlingen gegarandeerd wordt, kan A nog tenminste vier jaar onderwijs in de bovenbouw havo verzorgen. Bovendien kent het vmbo ook LD-functies, aldus A. De werkgever stelt dat door de wijze waarop de havo-afdeling is vormgegeven geen sprake is van structurele formatie. Hierdoor wordt niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 5.2 cao vo en kan A geen aanspraak maken op een LD-functie. De havo waar A werkzaam is, is een tijdelijke nevenvestiging. De overeenkomst van opdracht loopt van rechtswege per 1 augustus 2016 af en de verlenging is afhankelijk van bepaalde factoren die met name door het samenwerkingsverband worden beoordeeld. Dit op grond van de dan bestaande ontwikkelingen, inzichten en standpunten. De toekomst van de nevenvestiging is zodoende kwetsbaar. Op de E zijn voorts geen werkzaamheden op LD-niveau beschikbaar. Toekenning van een LD-functie aan A heeft grote, financieel onwenselijke gevolgen, ook omdat er in totaal vier docenten zijn die in de bovenbouw havo werkzaam zijn. Dit terwijl er slechts een havo 4 klas en een havo 5 klas zijn met in totaal 55 leerlingen. Desgevraagd geeft de werkgever ter zitting aan dat het F de bekostiging van de overheid ontvangt voor de havo-leerlingen. Met deze inkomsten wordt het onderwijs bij de E ingekocht.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN. A. De correspondentie voorafgaande aan de procedure bij de Geschillencommissie
27. Blijkens de zeer beperkte informatie waarover de Geschillencommissie in deze zaak beschikt, hebben de Claimanten op 5 maart 2021 navraag bij Computershare gedaan omtrent de status van hun Claim.
28. Computershare heeft blijkens het dossier per e-mail gereageerd, zonder dat de datum op de ingediende kopie zichtbaar is, waarbij aan de Claimanten de mogelijkheid werd geboden om bewijs in te dienen dat zij vóórafgaand aan de uiterste indieningsdatum van 28 juli 2019 een Claimformulier bij Computershare hadden ingediend, aangezien bij Computershare geen Claim van de Claimanten bekend was.
29. Bij brief van 22 juni 2021 heeft Computershare aan de Claimanten een Kennisgeving van Afwijzing toegestuurd omdat er géén bewijs was overgelegd waaruit blijkt dat de Claimanten een Claimformulier hadden ingediend, en dus ook niet dat zij dat vóór de uiterste datum van 28 juli 2019 hadden gedaan.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN. 4.1. Voor de onderbouwing van het standpunt van klager (zie hiervoor onder 2.1) wordt verwezen naar hetgeen door klager is aangevoerd in de van hem afkomstige stukken, waaronder zijn ‘Spreekaantekeningen’. Klager concludeert dat er sprake is van ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door betrokkene en meent dat ontzetting uit het lidmaatschap een juist oordeel van het Tuchtcollege zou zijn.
4.2. Betrokkene weerspreekt in de van hem afkomstige stukken de feitelijke grondslagen van de klacht, zoals hiervoor beknopt weergegeven onder 2.2. Ter zitting heeft hij daar - voor zover van belang - niets nieuws aan toegevoegd: Concluderend stelt betrokkene dat het Tuchtcollege primair niet-bevoegd is om van de klacht kennis te nemen en, subsidiair, dat de klacht in al haar onderdelen dient te worden afgewezen