BESLISSING VAN HET HOF. Overwegende dat het bestreden arrest vaststelt dat de beslissing van 26 februa- ri 1997 van eiseres aangetast was door een materiële vergissing die aan haar te wijten was en dat zij op 1 oktober 1998 een nieuwe beslissing nam; Overwegende dat artikel 17, eerste lid, van de wet van 11 april 1995 tot invoe- ring van het "handvest" van de sociaal verzekerde bepaalt dat wanneer vastge- steld wordt dat de beslissing aangetast is door een juridische of materiële vergis- sing, de instelling van sociale zekerheid op eigen initiatief een nieuwe beslissing neemt die uitwerking heeft op de datum waarop de verbeterde beslissing had moeten ingaan, onverminderd de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake verjaring; Dat het tweede lid van hetzelfde artikel bepaalt dat, onverminderd de toepas- sing van artikel 18, de nieuwe beslissing, indien de vergissing aan de instelling van sociale zekerheid te wijten is, uitwerking heeft op de eerste dag van de maand na de kennisgeving ervan, als het recht op de prestaties kleiner is dan het aanvankelijk toegekende recht; Overwegende dat artikel 18 van dit handvest bepaalt binnen welke termijn de instelling van sociale zekerheid haar beslissing kan intrekken; dat het geen ter- mijn bepaalt vanaf wanneer de nieuwe administratieve beslissing uitwerking heeft en dienvolgens geen afbreuk doet aan de bepaling van artikel 17, tweede lid; Overwegende dat het arrest oordeelt dat de nieuwe beslissing van eiseres van 1 oktober 1998, "waarbij wordt medegedeeld dat (verweerster) met ingang op 1 september 1996 geen recht heeft op kinderbijslag, slechts uitwerking heeft op 1 november 1998" omdat de vorige beslissing van 26 februari 1997 met "toeken- ning van een recht op kinderbijslag (...) aangetast was door een materiële vergis- sing (te wijten aan de beheerder van het dossier) en de aanvankelijke toegekende prestatie groter was"; dat het tevens oordeelt dat artikel 18 van het handvest niet ter zake dienend is vermits deze wetsbepaling "enkel de termijn bepaalt waarbin- nen een nieuwe beslissing kan worden genomen"; Overwegende dat het arrest aldus de aangewezen wetsbepalingen niet schendt; Dat het middel niet kan worden aangenomen; OM DIE REDENEN, HET HOF, Verwerpt de voorziening; Veroordeelt eiseres in de kosten.
Appears in 1 contract
Samples: Overeenkomst
BESLISSING VAN HET HOF. Overwegende dat, krachtens artikel 11, §4, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, zoals te dezen van toepassing, de Koning bepaalt hoe de bijdragen worden bere- kend wanneer het, ingevolge aanvang of hervatting van beroepsbezigheid, onmo- gelijk is deze te berekenen op basis van de inkomsten van het in §2 bedoeld re- fertejaar; dat het bestreden arrest vaststelt in §2 bedoeld refertejaar het aanslagjaar is waarvan het jaartal verwijst naar het tweede kalenderjaar dat onmiddellijk datgene voorafgaat waar- voor de beslissing van 26 februa- ri 1997 van eiseres aangetast was door een materiële vergissing die aan haar te wijten was en dat zij op 1 oktober 1998 een nieuwe beslissing nambijdragen verschuldigd zijn; Overwegende dat Dat artikel 1741, §1, eerste lid, van de wet het koninklijk besluit van 11 april 1995 tot invoe- ring 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het "handvest" koninklijk besluit nr. 38 van de 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal verzekerde statuut der zelfstandigen, zoals te dezen van toepassing, bepaalt dat wanneer vastge- steld wordt dat de beslissing aangetast is door een juridische of materiële vergis- sing, de instelling van sociale zekerheid op eigen initiatief een nieuwe beslissing neemt die uitwerking heeft bijdragen geïnd worden op de datum waarop voorlopige basis als bedoeld in artikel 40 zolang er geen refertejaar is in de verbeterde beslissing had moeten ingaanzin van artikel 11, onverminderd de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake verjaring§2, van het koninklijk besluit nr. 38; Dat dat het tweede lid van hetzelfde artikel bepaalt dat, onverminderd de toepas- sing van artikel 18, de nieuwe beslissing, indien de vergissing aan de instelling van sociale zekerheid te wijten is, uitwerking heeft op de dat het eerste dag van de maand na refertejaren datgene is dat vier kwartalen onderwerping bevat sedert het begin van de kennisgeving ervanactiviteit, als het recht op de prestaties kleiner is dan het aanvankelijk toegekende rechtbedoeld in artikel 38, §1, van dit koninklijk besluit; Overwegende dat artikel 18 41, §2, van dit handvest koninklijk besluit bepaalt binnen welke termijn dat de instelling voor- lopige bijdragen worden geregulariseerd op basis van sociale zekerheid haar beslissing kan intrekken; dat de bedrijfsinkomsten res- pectievelijk van het geen ter- mijn bepaalt vanaf wanneer de nieuwe administratieve beslissing uitwerking heeft en dienvolgens geen afbreuk doet aan de bepaling van artikel 17eerste, tweede lidof derde jaar onderwerping; Overwegende dat het arrest oordeelt uit deze bepalingen volgt dat voor de nieuwe beslissing bedoelde periode van eiseres aanvang van 1 oktober 1998de zelfstandige beroepsbezigheid slechts voorlopige bijdragen en regularisatiebijdragen verschuldigd zijn, "waarbij wordt medegedeeld dat (verweerster) met ingang op 1 september 1996 geen recht heeft op kinderbijslagdie anders worden berekend dan be- paald in artikel 11, slechts uitwerking heeft op 1 november 1998" omdat de vorige beslissing van 26 februari 1997 met "toeken- ning van een recht op kinderbijslag (...) aangetast was door een materiële vergis- sing (te wijten aan de beheerder §2, van het dossier) en de aanvankelijke toegekende prestatie groter was"; dat het tevens oordeelt dat artikel 18 van het handvest niet ter zake dienend is vermits deze wetsbepaling "enkel de termijn bepaalt waarbin- nen een nieuwe beslissing kan worden genomen"koninklijk besluit nr. 38; Overwegende dat artikel 49 van het koninklijk besluit van 19 december 1967, zoals te dezen van toepassing, bepaalt : "voor de regularisatiebijdragen, verschul- digd bij bezigheid overeenkomstig artikel 41, §2, gaat de verjaringstermijn, vast- gesteld door artikel 16 van het koninklijk besluit nr. 38, in vanaf de eerste januari van het derde jaar volgend op dat waarin de bezigheid een aanvang nam"; Dat deze bepaling zonder onderscheid geldt voor elke regularisatiebijdrage, vastgesteld overeenkomstig artikel 41, §2, van hetzelfde besluit, ook indien geen voorlopige bijdragen werden opgevorderd of betaald; Dat het arrest aldus de aangewezen wetsbepalingen niet dat beslist dat te dezen geen regularisatiebijdragen verschuldigd zijn omdat geen voorlopige bijdragen werden bepaald of betaald, artikel 49 van het koninklijk besluit van 19 december 1967 schendt; Dat het middel niet kan worden aangenomenonderdeel in zoverre gegrond is; OM DIE REDENEN, HET HOF, Verwerpt Vernietigt het bestreden arrest; Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de voorzieningkant van het ver- nietigde arrest; Veroordeelt eiseres in Houdt de kostenkosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over; Verwijst de zaak naar het Arbeidshof te Brussel.
Appears in 1 contract
Samples: Overeenkomst
BESLISSING VAN HET HOF. Overwegende dat het bestreden arrest vaststelt dat de beslissing bodemrechter in feite beoordeelt of verschillende misdrij- ven de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van 26 februa- ri 1997 van eiseres aangetast was door een materiële vergissing die aan haar te wijten was en dat zij op 1 oktober 1998 een nieuwe beslissing nam; Overwegende dat artikel 17, eerste lid, van de wet van 11 april 1995 tot invoe- ring van het "handvest" van de sociaal verzekerde bepaalt dat wanneer vastge- steld wordt dat de beslissing aangetast is door een juridische of materiële vergis- sing, de instelling van sociale zekerheid op eigen initiatief een nieuwe beslissing neemt die uitwerking heeft op de datum waarop de verbeterde beslissing had moeten ingaan, onverminderd de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake verjaringzelfde misdadig opzet; Dat het tweede lid Hof van hetzelfde artikel bepaalt dat, onverminderd Cassatie evenwel moet nagaan of de toepas- sing rechter uit de feiten die hij heeft vastgesteld het bestaan of de afwezigheid van artikel 18, de nieuwe beslissing, indien de vergissing aan de instelling eenheid van sociale zekerheid te wijten is, uitwerking opzet op wet- tige wijze heeft op de eerste dag van de maand na de kennisgeving ervan, als het recht op de prestaties kleiner is dan het aanvankelijk toegekende recht; Overwegende dat artikel 18 van dit handvest bepaalt binnen welke termijn de instelling van sociale zekerheid haar beslissing kan intrekken; dat het geen ter- mijn bepaalt vanaf wanneer de nieuwe administratieve beslissing uitwerking heeft en dienvolgens geen afbreuk doet aan de bepaling van artikel 17, tweede lidkunnen afleiden; Overwegende dat het arrest oordeelt arrest, om te beslissen dat de nieuwe beslissing aan eiser ten laste gelegde feiten, die tussen 1 januari 2000 en 24 augustus 2002 zijn gepleegd, geen eenheid vormen met gelijkaardige feiten die tussen 23 juni 1997 en 6 mei 1999 zijn ge- pleegd en waarvoor eiser gestraft werd bij vonnis van eiseres 11 december 2002 van 1 oktober 1998de Correctionele Rechtbank te Brussel, zich ertoe beperkt te vermelden "waarbij wordt medegedeeld dat (verweerster) met ingang op 1 september 1996 geen recht de tijd- vakken waarbinnen de in dit dossier vermelde feiten werden gepleegd, van latere datum zijn dan de voorlopige hechtenis [die eiser] heeft op kinderbijslag, slechts uitwerking heeft op 1 november 1998" omdat ondergaan in het kader van de vorige beslissing zaak II van 26 februari 1997 met "toeken- ning het dossier dat aanleiding gaf tot het vonnis van een recht op kinderbijslag 11 december 2002 (...) aangetast was door een materiële vergis- sing en dan de beschikkingen van de raadkamer van 22 december 1998 (te wijten aan de beheerder van het dossierzaak I) en van 12 november 1999 (zaak II), waarbij [eiser] naar de aanvankelijke toegekende prestatie groter wascorrectionele rechtbank wordt verwezen en die in het kader van dit dossier werden gewezen; dat de feiten in de zaak 64.M.2003 bovendien werden gepleegd nadat [eiser] zich voor de zaak 155.M.2001, van 19 juni 2000 tot 22 januari 2001, in voorlopige hechtenis bevond"; dat de appèlrechters eveneens hebben beslist dat die twee za- ken onderling een collectief misdrijf waren door eenheid van opzet; Overwegende dat, derhalve, het tevens oordeelt dat artikel 18 arrest nu eens uit de voorlopige hechtenis de afwezigheid van het handvest niet ter zake dienend is vermits deze wetsbepaling "enkel eenheid van opzet afleidt, dan weer eenheid van opzet aanneemt niettegenstaande de termijn bepaalt waarbin- nen een nieuwe beslissing kan worden genomen"voorlopige hechtenis; Overwegende dat noch de aflevering en opheffing van een aanhoudingsbevel, noch een beschikking tot verwijzing naar de correctionele rechtbank, op zich uit- sluiten dat de misdrijven, die zijn gepleegd vóór en na die akten van rechtsple- ging, onderling verbonden zijn door het arrest aldus nastreven en verwezenlijken van één en- kel doel en dat zij, in die zin, één enkel feit uitmaken, namelijk een samenhan- gende gedraging; Dat de aangewezen wetsbepalingen appèlrechters, alleen op grond van voormelde redengeving, hun beslis- sing, volgens welke de feiten waarover nog uitspraak moet worden gedaan en deze waarover reeds uitspraak is gedaan, niet schendtaan hetzelfde opzet kunnen ont- springen, niet naar recht verantwoorden; Dat het middel niet kan worden aangenomengegrond is; En overwegende dat de vernietiging van de veroordelende beslissing, de ver- nietiging van het bevel tot onmiddellijke aanhouding met zich meebrengt; OM DIE REDENEN, HET HOFHOF Vernietigt het bestreden arrest; Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het ver- nietigde arrest; Laat de kosten ten laste van de Staat; Verwijst de zaak naar het Hof van Beroep te Luik. 8 september 2004 - 2° kamer – Voorzitter: de x. Xxxxxxx, Verwerpt afdelingsvoorzitter – Verslag- gever: de voorziening; Veroordeelt eiseres in x. xx Xxxx – Gelijkluidende conclusie van de kostenh. Loop, advocaat-generaal – Ad- vocaat: xx. X. Xxx Der Smissen, Brussel.
Appears in 1 contract
Samples: Overeenkomst
BESLISSING VAN HET HOF. 1. Vierde onderdeel Overwegende dat de administratieve geldboeten, bepaald bij de artikelen 6 en 7 van het bestreden arrest vaststelt dat koninklijk besluit van 4 juni 1987 en 25 november 1996 tot vaststelling van de beslissing regelen inzake het bijhouden van 26 februa- ri 1997 van eiseres aangetast was een verstrekkingenregister door een materiële vergissing die aan haar te wijten was en dat zij op 1 oktober 1998 een nieuwe beslissing nam; Overwegende dat de zorg- verleners bedoeld in artikel 17, eerste lid, 37ter van de wet van 11 april 1995 tot invoe- ring van het "handvest" 9 augustus 1963 en in artikel 76 van de sociaal verzekerde bepaalt dat wanneer vastge- steld wordt dat wet betreffende de beslissing aangetast is door een juridische of materiële vergis- singverplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, de instelling van sociale zekerheid gecoördineerd op eigen initiatief een nieuwe beslissing neemt die uitwerking heeft op de datum waarop de verbeterde beslissing had moeten ingaan14 juli 1994, onverminderd de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake verjaring; Dat het tweede lid van hetzelfde artikel bepaalt dat, onverminderd de toepas- sing van artikel 18, de nieuwe beslissing, indien de vergissing aan de instelling van sociale zekerheid te wijten is, uitwerking heeft op de eerste dag tot bepaling van de maand na administra- tieve geldboetes in geval van inbreuk op deze voorschriften, administratieve sancties zijn in de kennisgeving ervan, als het recht op zin van respectievelijk artikel 101 van de prestaties kleiner is dan het aanvankelijk toegekende rechtZ.I.V.-wet van 9 au- xxxxxx 1963 en 168 van de voormelde gecoördineerde wet van 14 juli 1994; Overwegende dat artikel 18 van dit handvest bepaalt binnen welke termijn een administratieve sanctie een strafsanctie kan zijn in de instelling van sociale zekerheid haar beslissing kan intrekken; dat het geen ter- mijn bepaalt vanaf wanneer de nieuwe administratieve beslissing uitwerking heeft en dienvolgens geen afbreuk doet aan de bepaling zin van artikel 1715 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten van 19 december 1966; dat, tweede lidom uit te maken of een administratieve sanctie een dergelijk karakter heeft, moet nagegaan worden of ze,
1. niet slechts een bepaalde groep met een particulier statuut betreft;
2. een bepaald gedrag voorschrijft en op de niet-naleving ervan een sanctie stelt;
3. niet alleen maar een vergoeding van schade betreft, maar essentieel ertoe strekt te straffen om herhaling van gelijkaardige handelingen te voorkomen;
4. stoelt op een norm met een algemeen karakter, waarvan het oogmerk tezelf- dertijd preventief en repressief is;
5. zeer zwaar is gelet op het bedrag ervan; Dat, indien na afweging van deze elementen blijkt dat de strafrechtelijke as- pecten de doorslag geven, de administratieve sanctie als een strafsanctie in de zin van de aangewezen verdragsbepaling moet worden beschouwd; Overwegende dat het arrest oordeelt vaststelt dat de nieuwe beslissing inschrijving in het verstrekkingen- register voorheen een voorwaarde was opdat de tegemoetkomingen konden toe- gekend worden en dat, omdat dit tot gevolg had dat, bij gebrek aan inschrijving, de tegemoetkomingen integraal teruggevorderd werden van eiseres van 1 oktober 1998de zorgverstrekkers en deze sanctie te zwaar werd bevonden, "waarbij wordt medegedeeld dat (verweerster) met ingang op 1 september 1996 geen recht heeft op kinderbijslag, slechts uitwerking heeft op 1 november 1998" omdat de vorige beslissing van 26 februari 1997 met "toeken- ning het bijhouden van een recht op kinderbijslag (...) aangetast was door een materiële vergis- sing (te wijten register als admi- nistratieve verplichting werd opgelegd aan de beheerder van het dossier) en de aanvankelijke toegekende prestatie groter was"zorgverstrekker-kinesitherapeut; dat het arrest tevens oordeelt vaststelt dat artikel 18 de bij koninklijk besluit bepaalde administratie- ve geldboeten, opgelegd voor het niet-nakomen van het handvest niet ter zake dienend is vermits deze wetsbepaling "enkel administratieve ver- plichting, geen alternatieven zijn voor strafsancties, zoals de termijn bepaalt waarbin- nen een nieuwe beslissing kan worden genomen"administratieve geldboete opgelegd bij de wet van 30 juni 1971; Overwegende dat het arrest aldus op grond hiervan en op grond dat de bedoelde ad- ministratieve sanctie uitdrukkelijk slechts gericht is op een bepaalde groep perso- nen, met name de kinesitherapeuten en verpleegkundigen, en artikel 3 van het koninklijk besluit van 4 juni 1987 "een aparte strafrechtelijke vervolging niet uit- sluit", zonder schending van de aangewezen wetsbepalingen niet schendtwettelijke bepalingen vermocht te beslissen dat de administratieve sanctie wegens het niet-bijhouden van het ver- strekkingsregister geen strafsanctie is, zodat "noch artikel 2, lid 2, van het Straf- wetboek, noch artikel 15.1, van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten van 19 december 1966 toepasselijk (is)"; Dat het middel onderdeel niet kan worden aangenomen;
2. Eerste, tweede en derde onderdeel Overwegende dat de onderdelen ervan uitgaan dat de bedoelde administratieve sancties strafsancties zijn; Dat het arrest met de in het vierde onderdeel tevergeefs bekritiseerde reden de strafrechtelijke aard van de bedoelde sancties verwerpt; Dat de onderdelen niet tot cassatie kunnen leiden, mitsdien niet ontvankelijk zijn; OM DIE REDENEN, HET HOF, Verwerpt de voorziening; Veroordeelt eiseres in de kosten.
Appears in 1 contract
Samples: Overeenkomst