BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling Voorbeeldclausules

BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling. Eerste onderdeel Krachtens artikel 136, §2, eerste lid, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitke- ringen, worden de bij deze wet bepaalde prestaties geweigerd indien voor de schade voortvloeiend uit ziekte, letsels, functionele stoornissen of overlijden, krachtens een andere Belgische wetgeving, een vreemde wetgeving of in het ge- meen recht werkelijk schadeloosstelling is verleend. Belopen de bedragen welke krachtens die wetgeving of het gemeen recht worden verleend evenwel minder dan de prestaties van de verzekering, dan heeft de rechthebbende recht op het verschil ten laste van de verzekering. Luidens het vierde lid van die paragraaf, treedt de verzekeringsinstelling rech- tens in de plaats van de rechthebbende; deze indeplaatsstelling geldt, tot beloop van het bedrag van de verleende prestaties, voor het geheel van de sommen die krachtens een Belgische wetgeving, een buitenlandse wetgeving of het gemeen recht verschuldigd zijn en die de in het eerste lid bedoelde schade geheel of ge- deeltelijk vergoeden. Uit die bepalingen volgt dat de verzekeringsinstelling die de getroffene prestaties heeft verleend, in de rechten van de rechthebbende voor het geheel van de ver- leende prestaties treedt. Het bedrag van de schade van de rechthebbende, gelijk aan het gedeelte van de medische kosten dat de wetgeving betreffende de verplichte verzekering voor ge- neeskundige verzorging en uitkeringen te zijnen laste laat, wordt niet uitgesloten van de indeplaatsstelling van de verzekeringsinstelling. Het bestreden vonnis dat de vordering van de eiseres verwerpt, op grond dat "het recht van de verzekeringsinstelling die in de plaats van haar lid treedt, beperkt is tot de terugbetaling van de door haar betaalde bedragen, in dit geval de door de verzekeringsinstelling persoonlijk ten laste genomen medische kosten, met uit- sluiting van het aandeel van haar lid", schendt de in dat onderdeel bedoelde wet- telijke bepalingen. Het onderdeel is gegrond. Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden vonnis. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernie- tigde vonnis. Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over. Verwijst de zaak naar de Politierechtbank te Bergen. 8 oktober 2007 – 3° Kamer – Voorzitter: de x. Xxxxxx, afdelingsvoorzitter – Verslagge- ver: de x. Xxxxxxxxx – Gelijkluidende conclusie van de h. Xxxxxxx, advocaat-generaal – Adv...
BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling. Tweede middel (...) Tweede onderdeel
BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling. Tweede middel Aangezien de eenzijdige ontbinding van een overeenkomst onherroepelijk tot het tenietgaan ervan leidt, heeft de ontbindende partij geen enkel recht om hier- van af te zien. Het ontbreken van een dergelijke afstand levert bijgevolg geen rechtsmisbruik op ten aanzien van die partij. Het arrest, dat vaststelt dat de eiseres de opening van het aan de verweerder toegestane krediet had opgezegd en vervolgens oordeelt dat de eiseres, ongeacht of die opzegging al dan niet rechtmatig is geschied, rechtsmisbruik pleegde door haar beslissing te handhaven waarbij zij dat krediet stopzette, verantwoordt zijn beslissing niet naar recht. Het middel is gegrond. Overige grieven Er bestaat geen grond tot onderzoek van het eerste en het derde middel, die niet kunnen leiden tot ruimere cassatie. Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden arrest, behalve in zoverre het het hoger beroep ont- vankelijk verklaart. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het ge- deeltelijk vernietigde arrest. Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over. Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Hof van Beroep te Bergen. 3 december 2007 – 3° kamer – Voorzitter: de x. Xxxxxx, voorzitter – Verslaggever: mevr. Velu – Gelijkluidende conclusie van de h. Xxxxxxx, advocaat-generaal – Advoca- ten: mrs. Xxx Xxxxxxxxxx en Xxxxxx.
BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling. Tweede onderdeel Ontvankelijkheid
BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling. Krachtens artikel 47 van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, treedt de arbeidsongevallenverzekeraar in de rechten van de getroffene tegen de voor het ongeval aansprakelijke derde of diens verzekeraar, binnen de grenzen van het be- drag van zijn uitgaven, enerzijds, en van het bedrag dat de getroffene volgens het gemeen recht had kunnen verkrijgen, anderzijds. De partij die in de rechten van de getroffene wordt gesteld, kan van de voor het ongeval aansprakelijke derde of diens verzekeraar slechts de brutobedragen te- rugvorderen die hij aan de getroffene als vervangingsinkomen heeft uitbetaald, voor zover de rechter vaststelt dat de vergoeding die de getroffene volgens het gemeen recht had kunnen verkrijgen, op dezelfde wijze als zijn loon zou zijn be- last. Het bestreden arrest beslist dat "het (...) bewezen is dat de lasten op de vergoe- ding naar gemeen recht waarop de getroffene aanspraak had kunnen maken, overeenkomen met de lasten op (zijn) gewoon loon", en dat bijgevolg de subro- gatoire vordering van de verweerster uitgebreid wordt tot de socialezekerheids- bijdragen die zij als arbeidsongevallenverzekeraar heeft betaald, en stelt daartoe vast, enerzijds, dat de getroffene, aangezien het een ongeval op de weg naar en van het werk betreft, "in tegenstelling tot de situatie bij een ongeval naar gemeen recht (...), zijn bijdragen moet betalen", en oordeelt, anderzijds, dat "indien de ar- beidsongevallenverzekeraar niet was tussengekomen, (...) het verlies van de ge- troffene te dezen gelijk zou zijn geweest aan het bedrag van zijn brutoloon, aan- gezien hij met toepassing van de wet van 10 april 1971 zelf gehouden is tot beta- ling van de socialezekerheidsbijdragen". Het bestreden vonnis dat oordeelt dat de vergoeding naar gemeen recht sociale- zekerheidsbijdragen bevat, op grond dat zij krachtens de wetgeving op de ar- beidsongevallen door de getroffene verschuldigd zijn, verantwoordt zijn beslis- sing niet naar recht. Het middel is gegrond. Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden vonnis. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernie- tigde vonnis. Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over. Verwijst de zaak naar de Rechtbank van Eerste Aanleg te Dinant, zitting houden- de in hoger beroep. 8 oktober 2007 – 3° Kamer – Voorzitter: de x. Xxxxxx, afdelingsvoorzitter – Verslagge- ver: de x. Xxxxxxxxx – Gelijkluidende conclusie van de h. Xxxxxxx, advocaat-generaal – Advocaat: mr....
BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling. Over het door de tweede verweerder aangevoerde middel van niet-ontvanke- lijkheid: In zoverre het tegen hem gericht is heeft het cassatieberoep geen belang. Het arrest beslist dat het hoger beroep tegen de administratieve beslissing van de tweede verweerder niet gegrond is. Het enige middel dat de eiser tot staving van zijn cassatieberoep aanvoert, oe- fent geen kritiek uit op die beslissing, waarop de cassatie die ervan het gevolg zou kunnen zijn, geen uitwerking kan hebben. De grond van niet-ontvankelijkheid is gegrond. De overige onderdelen van het cassatieberoep Het middel De omstandigheid dat de rechtsvordering tot betaling van prestaties van de uit- keringsverzekering verjaard is krachtens artikel 174, eerste lid, 1°, van de geco- ördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor ge- neeskundige verzorging en uitkeringen, sluit niet uit dat de persoon die deze prestaties had moeten ontvangen, van de verzekeringsinstelling een schadeloos- stelling kan vorderen voor een bedrag gelijk aan die prestaties, op grond van de in de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde gemeen-rech- telijke aansprakelijkheidsregeling. Het middel, dat het tegendeel betoogt, faalt naar recht. Dictum Het Hof, Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiser in de kosten.
BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling. 1. De verweerster voerde in het eerste middel van haar cassatieberoep tegen het tussen partijen gewezen arrest van 24 juni 1999 door het Hof van Beroep te Gent aan dat het arrest met name artikel 1 van de Belgisch-Duitse Overeenkomst van 25 april 1959 tot het vergemakkelijken van de rechtsbetrekkingen bij de toe- passing van het op 1 maart 1954 te 's Gravenhage gesloten Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering en artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek heeft geschonden, door te oordelen dat de verjaring overeenkomstig vermeld artikel 2244 gestuit werd op het ogenblik van de betekening aan de procureur des Ko- nings met het verzoek de stukken over te maken aan de bevoegde Duitse autori- teit en niet op het ogenblik dat de voorzitter van het Landgericht of Amtsgericht deze stukken ontvangt.
BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling. 1. Artikel 15, eerste lid, van de Arbeidsovereenkomstenwet bepaalt dat de rechtsvorderingen die uit de overeenkomst ontstaan, verjaren één jaar na het ein- digen van deze overeenkomst of vijf jaar na het feit waaruit de vordering is ont- staan, zonder dat deze termijn één jaar na het eindigen van deze overeenkomst mag overschrijden. Artikel 2257 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de verjaring niet loopt ten aanzien van een schuldvordering die op een bepaalde dag vervalt, zolang die dag niet verschenen is.