Feiten Voorbeeldclausules

Feiten. De commissie gaat uit van de volgende feiten:
Feiten. Naar aanleiding van een melding omtrent het houden van fazanten in looprennen, begeven de verbalisanten zich op 10 oktober 2012 naar de woning van de verzoekende partij om te controleren of de fazanten geringd zijn. De verbalisanten stellen vast dat er 623 ongeringde jonge fazanten in een volière en 190 ongeringde jonge fazanten in de stallingen zitten. De 813 fazanten worden in uitvoering van de bestuurlijke maatregel van 12 oktober 2012 in beslag genomen voor euthanasie. De verzoekende partij vertelt de verbalisanten dat zij niet wist dat de fazanten geringd moesten zijn, dat zij geen jager is en dat de fazanten ook niet dienen voor de jacht. De fazanten die in de stallingen gehouden zijn, verkeren in erbarmelijke staat. Ze zitten te krap behuisd en worden hierdoor door elkaar ernstig verwond. Er liggen fazantenkrengen in enkele kooien. In één kooi bevindt zich een dwergkonijn, zonder eten en drinken, tussen de fazanten en een fazantenkadaver. Deze vaststellingen worden opgenomen in het proces-verbaal nummer AN.64J.H2.110097/12, afgesloten op 25 november 2012 en verzonden op 29 november 2012. Op 3 januari 2013 meldt de procureur des Konings dat hij niet zal overgaan tot strafrechtelijke vervolging. Met een brief van 25 februari 2015 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. De verzoekende partij voert geen schriftelijk of mondeling verweer. De gewestelijke entiteit legt op 10 juni 2015 de vermelde bestuurlijke geldboete op. Deze beslissing wordt aan de verzoekende partij betekend met een aangetekende brief van 3 juli 2015. De verwerende partij motiveert haar beslissing als volgt:
Feiten. Deze zaak heeft een voorgeschiedenis. Op 15 april 2004 werd een stedenbouwkundige vergunning verleend voor het oprichten van twee windturbines en twee electriciteitscabines. Deze vergunning werd wegens procedurefouten tijdens de gewestplanwijziging door de Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak vernietigd. De Raad van State heeft met een arrest nr. 184.941 van 30 juni 2008 beslist dat voormeld bestemmingsplan niet rechtsgeldig tot stand gekomen was. Met de wijziging van de VCRO door het decreet van 16 juli 2010 worden de gewestplanwijzigingen of gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die volgens een vernietigingsarrest van de Raad van State aangetast zijn door een schending, definitief vastgesteld conform artikel 7.4.1 VCRO. Op 22 april 2010 (datum van de verklaring van volledigheid) dient de verzoekende partij bij de verwerende partij een aanvraag in voor een stedenbouwkundige vergunning voor “de bouw van drie windturbines en drie electriciteitscabines op het industriepark te Tielt, gelegen aan de .......... De percelen zijn volgens de bestemmingsvoorschriften van het bij koninklijk besluit van 17 december 1979 vastgestelde gewestplan „Roeselare-Tielt‟, zoals gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 23 november 1994 en van 15 december 1998 gelegen in een regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter. De percelen zijn niet gelegen in een gebied waarvoor een goedgekeurd bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan geldt, noch binnen de omschrijving van een behoorlijk vergunde, niet-vervallen verkaveling. De percelen zijn gelegen binnen het afbakeningsvoorstel van het kleinstedelijk gebied Tielt, goedgekeurd door de deputatie van de provincie West-Vlaanderen op 12 november 2009. De percelen zijn tevens gelegen in een zoekzone van de provinciale beleidsvisie „Ruimte voor windturbines in West-Vlaanderen‟, die gekoppeld is aan de afbakening van het kleinstedelijk gebied Tielt. Naar aanleiding van het openbaar onderzoek, georganiseerd van 14 mei 2010 tot en met 12 juni 2010, worden 47 bezwaarschriften ingediend. De bezwaren handelen over slagschaduw, visuele hinder, geluidsoverlast, veiligheid, verstoring van uitbating, onwettigheid gelet op de gewestplanbestemming, strijdigheid met de provinciale beleidsvisie, het ontbreken van een visie op de totale locatie, het ontbreken van een aanknopingspunt met grootschalige structurele elementen, de inplanting van turbine 1 op de rand van het bestemmingsgebied, grondgebruik, landschap, a...
Feiten. Op 9 oktober 2009 (datum van het ontvangstbewijs) dient de aanvrager bij de verwerende partij een aanvraag in voor een stedenbouwkundige vergunning voor “de uitvoering van inrichtingswerken in de , meer bepaald het graven van een gracht in functie van het afvoeren van het grond- en regenwater van hoger gelegen percelen”. Het perceel is volgens de bestemmingsvoorschriften van het bij koninklijk besluit van 7 april 1977 vastgestelde gewestplan ‘Leuven’, gelegen in natuurgebied. Het perceel is niet gelegen binnen een gebied waarvoor een goedgekeurd bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan geldt, noch binnen de omschrijving van een behoorlijk vergunde, niet vervallen verkaveling. Naar aanleiding van het openbaar onderzoek, georganiseerd van 23 oktober 2009 tot en met 23 november 2009, wordt één bezwaarschrift ingediend. Het bezwaarschrift gaat uit van de huidige verzoekende partijen. Het Agentschap Ruimte en Erfgoed, afdeling Onroerend Erfgoed, cel Archeologie verleent op 20 oktober 2009 een gunstig advies op voorwaarde dat de vondstmeldingsplicht zoals vermeld in artikel 8 van het Decreet houdende de bescherming van het Archeologisch Patrimonium van 30 juni 1993 en zijn latere wijzigingen, wordt gerespecteerd. Het Agentschap voor Natuur en Bos verleent op 3 november 2009 een gunstig advies. De Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening verleent op 3 november 2009 een gunstig advies op voorwaarde dat de bouwwerken uitgevoerd worden conform de afspraken gemaakt met de VMW en dat, gegeven de ligging van het perceel binnen de beschermingszone van een waterwingebied, de gracht in geen geval kan worden gebruikt voor de afvoer of de infiltratie van afvalwater. Op 16 december 2009 verleent het college van burgemeester en schepenen van de gemeente een ongunstig advies. Op 10 februari 2010 beslist de verwerende partij de stedenbouwkundige vergunning te verlenen. Zij motiveert haar beslissing als volgt: “… .
Feiten. Op <datum> heeft een < noemen soort ongeval (anders dan WAM), bijv. bedrijfs> ongeval plaatsgevonden, waarbij belanghebbende en verzekerde betrokken waren. Voor dit risico liep op het moment van het ongeval een aansprakelijkheidsverzekering bij verzekeraar. Belanghebbende heeft door dit ongeval letsel opgelopen waarvoor belanghebbende de verzekerde en/of verzekeraar aansprakelijk heeft gesteld. Verzekeraar heeft de aansprakelijkheid voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval <erkend / deels erkend / betwist>1 Belanghebbende en verzekeraar hebben met elkaar onderhandeld over een definitieve afwikkeling van de geleden en te lijden schade. Belanghebbende heeft zich laten bijstaan door <naam belangenbehartiger>. De intentie van deze overeenkomst is: voorkoming van onduidelijkheid over geleden en mogelijk in de toekomst te lijden schade, zowel voor wat betreft de verschillende schadeposten als over de schadehoogte daarvan; het bieden van een oplossing voor een eventueel geschil over de mate van de aansprakelijkheid en daarmee over de omvang van de schadevergoedingsverplichting. Bij het sluiten van deze vaststellingsovereenkomst realiseren verzekeraar en belanghebbende zich dat er onzekerheden bestaan over toekomstige ontwikkelingen, zoals een eventuele wijziging in de lichamelijke toestand van belanghebbende, wijziging van de hoogte en/of duur van de sociale verzekeringen en/of voorzieningen, wijziging van belastingdruk enz. In deze vaststellingsovereenkomst zijn de goede en kwade kansen meegewogen, zodat partijen hierop niet terug kunnen komen bij wijzigende omstandigheden. Met het aangaan van deze overeenkomst is de zaak definitief afgedaan. In deze overeenkomst wordt vastgelegd welk bedrag aan schadevergoeding belanghebbende krijgt voor de schade die hij heeft geleden en in de toekomst nog zal lijden. Deze overeenkomst geldt zowel voor materiële als voor immateriële schade. De wettelijke basis voor deze overeenkomst is te vinden in de artikelen 7:900 en verder van het Burgerlijk Wetboek.
Feiten. Op 4 oktober 2011 (datum van het ontvangstbewijs) dient de eerste tussenkomende partij bij het college van burgemeester en schepenen van de stad Gent een aanvraag in voor een stedenbouwkundige vergunning voor “de realisatie van de bouw van een winkel en dienstengedeelte in het te renoveren Overpoortgebouw en een woongedeelte (studentenkamers) nieuwbouw en een ondergrondse berging, fietsenstalling en technische ruimte”. Het perceel is, volgens de bestemmingsvoorschriften van het bij koninklijk besluit van 14 september 1977 vastgesteld gewestplan „Gentse en Kanaalzone‟, gelegen in woongebied met culturele, historische en/of esthetische waarde. Het perceel is eveneens gelegen binnen de grenzen van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan „Afbakening grootstedelijk gebied Gent‟, vastgesteld met een besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 2005. Het perceel is niet gelegen in een gebied waarvoor een goedgekeurd bijzonder plan van aanleg geldt, noch binnen de omschrijving van een behoorlijk vergunde, niet vervallen verkaveling. Tijdens het openbaar onderzoek, georganiseerd van 3 januari tot en met 2 februari 2012, dienen de verzoekende partijen drie bezwaarschriften in. Het Agentschap Ruimte en Erfgoed, afdeling Onroerend Erfgoed, adviseert gunstig op 15 december 2011. Het college van burgemeester en schepenen van de stad Gent verleent op 23 maart 2012 als volgt onder voorwaarden een stedenbouwkundige vergunning aan de eerste tussenkomende partij: De eerste verzoekende partij tekent tegen deze beslissing op 28 april 2012 administratief beroep aan bij de verwerende partij. De tweede verzoekende partij tekent tegen deze beslissing op 30 april 2012 administratief beroep aan bij de verwerende partij. De provinciale stedenbouwkundige ambtenaar heeft geen verslag opgesteld. Na de hoorzitting van 15 mei 2012 beslist de verwerende partij op 16 mei 2012 als volgt het beroep onontvankelijk te verklaren: Dit is de bestreden beslissing.
Feiten. Op 5 april 2011 (datum van het ontvangstbewijs) dient de nv voor de tussenkomende partij bij het college van burgemeester en schepenen van de verzoekende partij een aanvraag in voor een stedenbouwkundige vergunning voor “het bouwen van een telecommunicatiestation: het Het perceel is, zo blijkt uit de bestemmingsvoorschriften van het bij koninklijk besluit van 22 maart 1978 vastgestelde gewestplan ‘Neerpelt-Bree’, gelegen in woongebied. Het perceel is niet gelegen binnen een gebied waarvoor een goedgekeurd bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan geldt, noch binnen de omschrijving van een behoorlijk vergunde, niet-vervallen verkaveling. Naar aanleiding van het openbaar onderzoek, georganiseerd van 9 mei 2011 tot en met 8 juni 2011, wordt één bezwaarschrift ingediend, uitgaande van een omwonende. De FOD Mobiliteit en Vervoer, Luchtvaart brengt op 13 mei 2011 een voorwaardelijk gunstig advies uit. De stedelijke technische dienst brengt op 19 mei 2011 een gunstig advies uit. De brandweer brengt op 10 juni 2011 een ongunstig advies uit omdat niet zeker is dat de voorgestelde installatie met al haar onderdelen, die aan elektromagnetische straling op een hoog vermogen onderhevig zijn, ongevaarlijk is voor personen in hun normale werkomgeving. De gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar brengt op 14 juli 2011 een gunstig advies uit. Op 20 juli 2011 neemt het college van burgemeester en schepenen van de verzoekende partij het volgende standpunt in: Op 21 september 2011 beslist de verwerende partij een stedenbouwkundige vergunning onder voorwaarden te verlenen en zij doet hierbij de volgende overwegingen gelden: Dit is de bestreden beslissing.
Feiten. 3. Op 16 mei 2017 verschijnt in het Belgisch Staatsblad een oproep tot kandidaatstelling voor erkenning als netwerkradio-omroeporganisatie of als lokale omroeporganisatie. Verzoekster is kandidaat als netwerkradio-omroeporganisatie en meer bepaald voor frequentiepakket 3 („ander profiel 1‟). Op 12 juli 2017 wordt verzoekster op de hoogte gebracht dat haar aanvraag ontvankelijk is. In totaal zijn er vijf ontvankelijke kandidaatstel- lingen voor frequentiepakket 3. Vervolgens beoordeelt de verwerende partij deze vijf kandi- daatstellingen aan de hand van de aanvullende kwalificatiecriteria, zoals bedoeld in artikel 143/1, § 2, van het decreet van 27 maart 2009 „betreffende radio-omroep en televisie‟ (hierna ook: het mediadecreet). Dit leidt tot de volgende scores: Op 15 september 2017 beslist de Vlaamse minister van Cultuur, Media, Jeugd en Brussel dat “C FM, Naamloze vennootschap met maatschappe- lijke zetel Xxxxxxxxxxxxxx 0, 0000 Xxxxxx wordt erkend als netwerkra- dio-omroeporganisatie voor frequentiepakket netwerkradio-omroeporganisatie 3 – Ander profiel 1”. Dit is de bestreden beslissing. De nietigverklaring (en de schor- sing van de tenuitvoerlegging) ervan wordt ook gevorderd door een andere te- leurgestelde kandidaat, vzw Radio Xxxxx (zaak gekend onder rolnummer A. 223.759/IX-9177).
Feiten. 3.1 Chronologisch overzicht