Conclusies. Uit ons onderzoek blijkt dat het aantal ingeschreven studenten bij de bekostigde ho- instellingen tussen 2013 en 2017 is toegenomen. Die toename zit vooral in de laatste twee onderzoeksjaren. De toename komt voor bijna de helft voor rekening van internationale studenten. Hun relatieve aantal nam fors méér toe dan gemiddeld voor het ho. Bij de universiteiten is de groei van het aantal studenten veel hoger dan bij de hogescholen. Dat geldt ook voor het aantal internationale studenten. Bij zowel de universiteiten als de hogescholen steeg het aantal studenten uit landen buiten de EU/EER relatief harder dan het aantal studenten uit de EU/EER, maar absoluut blijft het aantal uit de EU/EER groter. De toename van het aantal EU/EER studenten komt vooral voor rekening van studenten zonder een woonadres in Nederland. Dit kan (deels) het gevolg zijn van de afschaffing van het woonplaatsvereiste als voorwaarde voor bekostiging. Wij constateren dat de woonadressen van de EU/EER studenten vaak niet (tijdig) worden geregistreerd ondanks de afspraak hierover bij de afschaffing van het woonplaatsvereiste. Ook het aandeel niet-bekostigde internationale studenten is binnen het totaal aantal studenten in het ho toegenomen. Het aandeel internationale studenten per universiteit loopt behoorlijk uiteen. Bij de hogescholen is zelfs een nog grotere variatie. Uit de inschrijvingen ho voor het studiejaar 2018/2019 blijkt dat de groei doorzet en voor 50 procent het gevolg is van de hogere instroom van internationale studenten. De verwachting is dat het aantal internationale studenten de komende jaren vooral bij de universiteiten toeneemt. Op basis van de ontwikkeling van de instroom van de internationale studenten zagen wij bij twaalf instellingen financiële afhankelijkheid van die instroom. Omdat zij relatief een hoog aandeel internationale studenten hebben en dat aandeel in de afgelopen jaren steeds is toegenomen. Bij deze 12 instellingen zijn wij nagegaan of zij inderdaad financieel afhankelijk zijn van de instroom van de internationale studenten. Uit het onderzoek bij zes universiteiten en zes hogescholen blijkt dat de ho- instellingen deelname van de internationale studenten onmisbaar en verrijkend vinden voor het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Op enkele universiteiten na geven de universiteiten en alle hogescholen aan dat ze financieel niet afhankelijk zijn van de instroom van internationale studenten. Wel constateren wij dat zij vaak niet expliciet kunnen aangev...
Conclusies. Voor natuur is in de paragrafen 6.2 tot en met 6.4 weergegeven wat de effecten van de ingreep zijn en welke maatregelen worden getroffen. Door de keuze van het ontwerp, daartoe behorend de keuze van de aanpassing van de aansluiting Hilversum, wordt per saldo meer hectare natuur ontsnipperd en ontwikkeld, dan er natuur verloren gaat. In samenspraak met de verschillende natuurorganisaties is bij de locatiekeuze en vormgeving van de mitigerende maatregelen aangesloten bij bestaande natuurontwikkelingsplannen en gebieden. Hierdoor vormen de mitigerende en overige voorgestelde maatregelen, zoals dassentunnels, ecoduct Zwaluwenberg, ecotunnel Monnikenberg en natuurontwikkeling, een samenhangend geheel met de reeds bestaande plannen en hebben de afzonderlijke maatregelen een meerwaarde voor het gehele gebied.
Conclusies. Op basis van de gevoerde gesprekken en het statusonderzoek meent de commissie O. voldoende informatie verzameld te hebben om de onderzoeksvragen te beantwoorden.
1. De commissie O. concludeert unaniem dat er geen aanwijzingen zijn voor het medisch specialistisch disfunctioneren van [eiseres]. Van een structurele situatie van onverantwoorde zorg, waarin de patiënt wordt geschaad of het risico loopt te worden geschaad en waarbij de betrokken medisch specialist niet (meer) in staat of bereid is zelf de problemen op te lossen, is geen sprake.
2. De commissie O. concludeert unaniem dat de gegevens voor de registratie van de verrichtingen niet altijd volgens de regels en conform de werkelijkheid door [eiseres] worden aangeleverd.
a) Telefonisch consulten worden door [eiseres] regelmatig geregistreerd als een poliklinisch consult. Deze praktijkvoering vindt plaats met stilzwijgende instemming van een deel van de maatschap inwendige geneeskunde.
b) Tijdens de fractuurpolikliniek worden patiënten niet altijd gezien door [eiseres]. Er wordt echter altijd wel een DBC osteoporose geregistreerd. Deze werkwijze zou echter zijn conform de afspraken die zijn gemaakt met o.a. de zorgverzekeraar, zo meent [eiseres].
3. Deze onderzoeksvraag vervalt, aangezien de eerste onderzoeksvraag niet bevestigend beantwoord is. Afsluitend concludeert de commissie O. dat het eigenzinnige karakter van eiseres en haar onconventionele gedrag de beeldvorming over haar professionaliteit negatief beïnvloeden. Hierdoor is de positie van [eiseres] binnen de maatschap inwendige geneeskunde kwetsbaar, mede gezien de grote problemen die binnen de maatschap heersen. Er zijn langlopende diepgewortelde conflicten tussen de maatschapsleden, er heerst onderling wantrouwen, er wordt slecht gecommuniceerd en problemen worden niet opgelost.’
2.11 Naar aanleiding van de tweede conclusie van de commissie O., met betrekking tot de registratie van verrichtingen, heeft de raad van bestuur besloten een nader onafhankelijk onderzoek te laten verrichten, en wel door het externe bureau P.. De opdrachtbevestiging van P. dateert van 14 juni 2010. Op 8 april 2010 heeft de raad van bestuur aan eiseres een bestuurlijke aanwijzing gegeven inhoudende dat zij volledige vertrouwelijkheid met betrekking tot het te verrichten onderzoek in acht dient te nemen. P. heeft een feitenonderzoek verricht. Zij heeft haar rapport op 25 februari 2011 aan de raad van bestuur uitgebracht.
2.12 Met een brief van 20 mei 2010 heeft de raad v...
Conclusies. Er bestaan een aantal mogelijkheden voor zelfstandigen om een fiscaal voordelig en individueel extra – legaal pensioen op te bouwen. Zo is er het pensioensparen, waarbij men kan kiezen tussen een pensioenspaarfonds en een pensioenspaarverzekering, maar er is ook nog het langetermijnsparen. Deze twee manieren om aan pensioenopbouw te doen behoren tot de derde pensioenpijler. Daarnaast bestaat er ook nog het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen. Het VAPZ laat de zelfstandigen eveneens toe om op een fiscaal vriendelijke manier, geheel vrijblijvend op individuele basis aan pensioenopbouw te doen. Wat betreft het profiel van de zelfstandige pensioenspaarder blijkt uit de analyse dat het geslacht geen invloed heeft op het al dan niet aan pensioensparen103 doen. Zelfstandigen tussen de 50 en de 55 jaar oud zouden het meest aan pensioensparen doen en 60 - plussers het minst. Toch zijn de verschillen in leeftijdscategorieën niet echt groot. Verder blijken ook de sector waarin de zelfstandige actief is en de burgerlijke stand van de zelfstandige geen invloed te hebben op het al dan niet gebruik maken van pensioensparen in de zin van een pensioenspaarfonds, een pensioenspaarverzekering of het VAPZ. Wat betreft de wijze waarop zelfstandigen aan pensioensparen doen, kan uit de analyse van de enquête worden geconcludeerd dat: • 53,2% aan pensioensparen104 doet. • 35,3% een VAPZ – contract op individuele basis heeft. • 25% gebruik maakt van het langetermijnsparen 103 Met pensioensparen bedoel ik hier enkel het eigenlijke pensioensparen en het VAPZ, niet het langetermijnsparen
Conclusies. In dit aanvullende advies stelt Xxxxxx de Regering voor het voorstel van TR van Sibelga goed te keuren. Niettemin, zoals werd onderstreept in haar advies 257, benadrukt Xxxxxx het tijdelijke en niet-verworven karakter van de voorgestelde wijzigingen, aangezien meerdere thema’s, zoals de flexibiliteit, de elektrische voertuigen, de opslag nog niet voldoende ontwikkeld zijn. In het algemeen stelt Xxxxxx vast dat de huidige TR structureel moeten worden herzien, rekening houdend met de evolutie van de markt en de inwerkingtreding van het nieuwe Europese en federale kader. Er zal bijgevolg een diepgaande herziening worden uitgevoerd na de inwerkingtreding van de nieuwe gas- en elektriciteitsordonnanties.
Conclusies. Op basis van de kwalitatieve analyse kan het volgende worden geconcludeerd:
1. Door optimalisatie van de uitvliegroutes naar het zuiden van de Aalsmeerbaan door nauwkeurig vliegen (bv. toepassing van de vaste bochtstraal techniek) en microklimaat aanpassingen, zal enerzijds de ligging van de nominaal enigszins kunnen wijzigen en anderzijds de vliegpadspreiding kunnen afnemen. Hierdoor zal de geluidbelasting ter hoogte van De Scheg ook enigszins kunnen veranderen. Aangezien de ligging van de huidige ARNEM / ANDIK routes al min of meer optimaal is ten opzichte van woonbebouwing, wordt vooralsnog niet verwacht dat mogelijke verschuivingen van de nominaal significant zijn. Ten gevolge van het nauwkeurig vliegen wordt de asymmetrische spreiding gereduceerd, en wordt verwacht dat de feitelijke geluidbelasting in De Scheg kan toenemen. Dit komt omdat een deel van het verkeer ten zuiden van de nominaal naar het noorden verschuift. Echter, de geluidbelasting uitgedrukt in Ke neemt door nauwkeurig vliegen af, aangezien het berekeningsvoorschrift voor Ke voorschrijft dat gerekend dient te worden met symmetrische spreiding. Het effect van de asymmetrie komt hierin niet tot uiting. Vooralsnog wordt dan ook ingeschat dat de ligging van de 20 Ke‐geluidcontour ter plaatse van De Scheg niet dusdanig significant verandert, dat dit aanleiding is om de begrenzing van het vrijwaringsgebied aldaar te herzien.
2. Ten gevolge van de introductie van geluidarme naderingsprocedures, kan ook de ligging van (sommige) vertrekroutes wijzigen, hetgeen kan leiden tot wijzigingen in geluidcontouren. Verondersteld dat mogelijke wijzigingen van de vertrekroutes vanaf de Aalsmeerbaan zich niet richten op het beginsegment van de route, is het niet aannemelijk te veronderstellen dat dit resulteert in een verschuiving van de 20 Ke‐contour naar het noorden richting de Scheg. In onderhavige notitie is het effect van significante wijzigingen van routes niet beschouwd.
3. Ten aanzien van het gebruik van de Aalsmeerbaan kan worden gesteld dat het totaal aantal vliegbewegingen op deze baan zal toenemen ten gevolge van de volumegroei naar 540.000 vliegbewegingen per jaar. Anderzijds wordt een afname voorzien van het aantal starts vanaf de Aalsmeerbaan naar het zuiden ten gevolge van de noordelijke baanpreferentievolgorde en zal de vloot relatief stiller, maar ook zwaarder, worden. Overigens is het actuele weer randvoorwaardelijk voor de inzet van baancombinaties. Er vanuit gaande dat de gemiddelde weer...
Conclusies. De Begrotingscommissie vraagt de Commissie visserij om bij de goedkeuring van haar verslag de volgende conclusies in aanmerking te nemen:
A. dringt erop aan dat de Commissie haar onderhandelingen over visserij-akkoorden op tijd moet afsluiten om behoorlijke raadpleging van het Europees Parlement mogelijk te maken, zodat moeilijkheden vermeden worden die zich vroeger in de sector voorgedaan hebben;
B. benadrukt dat het Europees Parlement geraadpleegd moet worden over de twee ontbrekende protocollen bij de visserij-overeenkomsten met Estland en Letland, en dat de beide afdelingen van de begrotingsautoriteit naar behoren geïnformeerd moeten worden over het jaarlijks overleg dat de Commissie denkt te voeren om een mogelijke financiële compensatie voor bijkomende vangstmogelijkheden vast te leggen;
C. meent dat de goedkeuring van een gemeenschappelijke verklaring die een gedragscode vastlegd, het Europees Parlement betere informatie zal geven en ruimer zal laten deelnemen aan het besluitvormingsproces voor internationale visserij-akkoorden, zodat de gebruikelijke amendementen om informatie te vragen niet langer noodzakelijk zullen zijn;
D. meent desondanks dat op dit ogenblik, in afwachting van zo'n gedragscode, de bewuste amendementen nog goedgekeurd moeten worden; vraagt de Commissie visserij dan ook om de volgende vier amendementen op elk van de verordeningen goed te keuren en daarmee ook de overeenkomsten zelf goed te keuren: (Amendement 1) Tweede overweging bis (nieuw) overwegende dat de Commissie, om de begrotingsautoriteit beter op de hoogte te houden van de uitvoering van het protocol, elk jaar vóór 1 mei een verslag over de vorderingen bij de uitvoering moet voorleggen, samen met een bijgewerkt financieel memorandum; (Amendement 2) Tweede overweging ter (nieuw) overwegende dat de uitgaven op grond van het protocol niet verplicht zijn, gezien het interinstitutioneel akkoord van 29 oktober 1993 over de begrotingsdiscipline;
1. In de loop van het laatste jaar dat het protocol van toepassing is, en voordat er onderhandelingen over een mogelijke hernieuwing aangevat worden, legt de Commissie de Raad en het Europees Parlement een algemeen evaluatierapport voor.
2. Aan de hand van dat rapport, en rekening
Conclusies. Als gewestelijke regulator die belast is met een opdracht van adviesverstrekking aan de publieke overheden betreffende de organisatie en de werking van de gewestelijke energiemarkt, enerzijds, en met een algemene opdracht van toezicht en controle op de toepassing van de bijhorende ordonnanties en besluiten anderzijds, heeft BRUGEL het document "Fundamentals" onderzocht, dat door ATRIAS werd voorgesteld als werkhypothese voor het uitwerken van de marktprocessen in het kader van de nieuwe MIG. Hieronder worden de belangrijkste onderzochte elementen weergegeven waarover BRUGEL een conform advies uitbrengt:
4.1 Over de inhoud van het document "Fundamentals":
4.2 Over het vervolg van de besprekingen:
Conclusies. De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek zijn:
1. Er bestaan veel veronderstellingen over de relatie tussen open house inkoop en allerlei aspecten van zorg (Wmo en jeugdzorg). Voor de meeste van deze veronderstellingen bestaat geen empirisch bewijs (geen effect) of beperkt en soms niet eenduidig bewijs.
2. Open house inkoop heeft lange tijd wel een groei van het aantal zorgaanbieders gefaciliteerd en de ontwikkeling van het zorglandschap beïnvloed, voordat gemeenten maatregelen troffen om deze ontwikkeling (die voor diverse aspecten van zorginkoop onwenselijk wordt geacht) te stoppen (zie paragraaf 5.9).
3. Er worden allerlei trends en effecten toegeschreven aan open house inkoop. Wanneer we de onderliggende mechanismen afpellen blijkt dat ‘waargenomen effecten’ niet een-op-een zijn toe te schrijven aan open house inkoop als ‘methodiek’. Verschillende ‘problemen’ worden dus onterecht toegekend aan de open house inkoopmethodiek. Dat zien wij dan ook als belangrijke verklaring voor het feit dat er geen of beperkt bewijs is voor de veronderstellingen over open house. Voorbeelden van bovenstaande zijn:
a. De mate waarin gemeenten en aanbieders vertrouwen opbouwen en een ‘partnerschapsrelatie’ hebben relateert niet zozeer aan de inkoopmethodiek (open house of aanbesteden) ‘an sich’ maar meer in de keuzes en uitwerkingen ervan die gemeenten hanteren (zie paragraaf 5.2).
b. Open house inkoop leidt doorgaans tot veel gecontracteerde partijen. Bij selectieve vormen van inkoop is er niet automatisch sprake van (veel) minder partijen die zorg leveren, maar dan deels als onderaannemer) (zie paragraaf 5.9).
c. Transformeren lukt alleen goed met een beperkt aantal (strategische) partners. Dit is een aandachtspunt als er veel partijen zijn gecontracteerd die zorg (mogen) leveren. Ook met open house inkoop kan transformatie met een beperkte groep partijen als strategisch partner worden vormgegeven (zie paragraaf 5.3). Over de manier waarop daaraan in de praktijk precies invulling wordt gegeven is echter nog weinig bekend.
d. Er is geen eenduidig bewijs dat open house inkoop fraude en excessieve winstuitkering in de hand werkt. Op basis van de literatuurstudie en de kwalitatieve verdieping kunnen we vaststellen dat open house inkoop tot fraude en excessieve winstuitkering kan leiden als gemeenten verder geen goede toetredingseisen stellen, als ze geen goed contractmanagement voeren, als ze geen goede invulling geven aan hun toezichtsfunctie, et cetera. Dit geldt ook b...
Conclusies. 9.1. De gemotiveerde vorderingen liggen voor toekenning gereed.
9.2. Al datgene wat door of namens Xxxxxxxxxxxx naar voren is gebracht wordt door ons betwist, tenzij door ons expliciet erkend in overlegde stukken.