Conclusies Voorbeeldclausules

Conclusies. De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek zijn: 1. Er bestaan veel veronderstellingen over de relatie tussen open house inkoop en allerlei aspecten van zorg (Wmo en jeugdzorg). Voor de meeste van deze veronderstellingen bestaat geen empirisch bewijs (geen effect) of beperkt en soms niet eenduidig bewijs. 2. Open house inkoop heeft lange tijd wel een groei van het aantal zorgaanbieders gefaciliteerd en de ontwikkeling van het zorglandschap beïnvloed, voordat gemeenten maatregelen troffen om deze ontwikkeling (die voor diverse aspecten van zorginkoop onwenselijk wordt geacht) te stoppen (zie paragraaf 5.9). 3. Er worden allerlei trends en effecten toegeschreven aan open house inkoop. Wanneer we de onderliggende mechanismen afpellen blijkt dat ‘waargenomen effecten’ niet een-op-een zijn toe te schrijven aan open house inkoop als ‘methodiek’. Verschillende ‘problemen’ worden dus onterecht toegekend aan de open house inkoopmethodiek. Dat zien wij dan ook als belangrijke verklaring voor het feit dat er geen of beperkt bewijs is voor de veronderstellingen over open house. Voorbeelden van bovenstaande zijn: a. De mate waarin gemeenten en aanbieders vertrouwen opbouwen en een ‘partnerschapsrelatie’ hebben relateert niet zozeer aan de inkoopmethodiek (open house of aanbesteden) ‘an sich’ maar meer in de keuzes en uitwerkingen ervan die gemeenten hanteren (zie paragraaf 5.2). b. Open house inkoop leidt doorgaans tot veel gecontracteerde partijen. Bij selectieve vormen van inkoop is er niet automatisch sprake van (veel) minder partijen die zorg leveren, maar dan deels als onderaannemer) (zie paragraaf 5.9). c. Transformeren lukt alleen goed met een beperkt aantal (strategische) partners. Dit is een aandachtspunt als er veel partijen zijn gecontracteerd die zorg (mogen) leveren. Ook met open house inkoop kan transformatie met een beperkte groep partijen als strategisch partner worden vormgegeven (zie paragraaf 5.3). Over de manier waarop daaraan in de praktijk precies invulling wordt gegeven is echter nog weinig bekend. d. Er is geen eenduidig bewijs dat open house inkoop fraude en excessieve winstuitkering in de hand werkt. Op basis van de literatuurstudie en de kwalitatieve verdieping kunnen we vaststellen dat open house inkoop tot fraude en excessieve winstuitkering kan leiden als gemeenten verder geen goede toetredingseisen stellen, als ze geen goed contractmanagement voeren, als ze geen goede invulling geven aan hun toezichtsfunctie, et cetera. Dit geldt ook b...
Conclusies. Uit ons onderzoek blijkt dat het aantal ingeschreven studenten bij de bekostigde ho- instellingen tussen 2013 en 2017 is toegenomen. Die toename zit vooral in de laatste twee onderzoeksjaren. De toename komt voor bijna de helft voor rekening van internationale studenten. Hun relatieve aantal nam fors méér toe dan gemiddeld voor het ho. Bij de universiteiten is de groei van het aantal studenten veel hoger dan bij de hogescholen. Dat geldt ook voor het aantal internationale studenten. Bij zowel de universiteiten als de hogescholen steeg het aantal studenten uit landen buiten de EU/EER relatief harder dan het aantal studenten uit de EU/EER, maar absoluut blijft het aantal uit de EU/EER groter. De toename van het aantal EU/EER studenten komt vooral voor rekening van studenten zonder een woonadres in Nederland. Dit kan (deels) het gevolg zijn van de afschaffing van het woonplaatsvereiste als voorwaarde voor bekostiging. Wij constateren dat de woonadressen van de EU/EER studenten vaak niet (tijdig) worden geregistreerd ondanks de afspraak hierover bij de afschaffing van het woonplaatsvereiste. Ook het aandeel niet-bekostigde internationale studenten is binnen het totaal aantal studenten in het ho toegenomen. Het aandeel internationale studenten per universiteit loopt behoorlijk uiteen. Bij de hogescholen is zelfs een nog grotere variatie. Uit de inschrijvingen ho voor het studiejaar 2018/2019 blijkt dat de groei doorzet en voor 50 procent het gevolg is van de hogere instroom van internationale studenten. De verwachting is dat het aantal internationale studenten de komende jaren vooral bij de universiteiten toeneemt. Op basis van de ontwikkeling van de instroom van de internationale studenten zagen wij bij twaalf instellingen financiële afhankelijkheid van die instroom. Omdat zij relatief een hoog aandeel internationale studenten hebben en dat aandeel in de afgelopen jaren steeds is toegenomen. Bij deze 12 instellingen zijn wij nagegaan of zij inderdaad financieel afhankelijk zijn van de instroom van de internationale studenten. Uit het onderzoek bij zes universiteiten en zes hogescholen blijkt dat de ho- instellingen deelname van de internationale studenten onmisbaar en verrijkend vinden voor het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Op enkele universiteiten na geven de universiteiten en alle hogescholen aan dat ze financieel niet afhankelijk zijn van de instroom van internationale studenten. Wel constateren wij dat zij vaak niet expliciet kunnen aangev...
Conclusies. Voor natuur is in de paragrafen 6.2 tot en met 6.4 weergegeven wat de effecten van de ingreep zijn en welke maatregelen worden getroffen. Door de keuze van het ontwerp, daartoe behorend de keuze van de aanpassing van de aansluiting Hilversum, wordt per saldo meer hectare natuur ontsnipperd en ontwikkeld, dan er natuur verloren gaat. In samenspraak met de verschillende natuurorganisaties is bij de locatiekeuze en vormgeving van de mitigerende maatregelen aangesloten bij bestaande natuurontwikkelingsplannen en gebieden. Hierdoor vormen de mitigerende en overige voorgestelde maatregelen, zoals dassentunnels, ecoduct Zwaluwenberg, ecotunnel Monnikenberg en natuurontwikkeling, een samenhangend geheel met de reeds bestaande plannen en hebben de afzonderlijke maatregelen een meerwaarde voor het gehele gebied.
Conclusies. Op basis van de gevoerde gesprekken en het statusonderzoek meent de commissie O. voldoende informatie verzameld te hebben om de onderzoeksvragen te beantwoorden. 1. De commissie O. concludeert unaniem dat er geen aanwijzingen zijn voor het medisch specialistisch disfunctioneren van [eiseres]. Van een structurele situatie van onverantwoorde zorg, waarin de patiënt wordt geschaad of het risico loopt te worden geschaad en waarbij de betrokken medisch specialist niet (meer) in staat of bereid is zelf de problemen op te lossen, is geen sprake. 2. De commissie O. concludeert unaniem dat de gegevens voor de registratie van de verrichtingen niet altijd volgens de regels en conform de werkelijkheid door [eiseres] worden aangeleverd. a) Telefonisch consulten worden door [eiseres] regelmatig geregistreerd als een poliklinisch consult. Deze praktijkvoering vindt plaats met stilzwijgende instemming van een deel van de maatschap inwendige geneeskunde. b) Tijdens de fractuurpolikliniek worden patiënten niet altijd gezien door [eiseres]. Er wordt echter altijd wel een DBC osteoporose geregistreerd. Deze werkwijze zou echter zijn conform de afspraken die zijn gemaakt met o.a. de zorgverzekeraar, zo meent [eiseres]. 3. Deze onderzoeksvraag vervalt, aangezien de eerste onderzoeksvraag niet bevestigend beantwoord is. Afsluitend concludeert de commissie O. dat het eigenzinnige karakter van eiseres en haar onconventionele gedrag de beeldvorming over haar professionaliteit negatief beïnvloeden. Hierdoor is de positie van [eiseres] binnen de maatschap inwendige geneeskunde kwetsbaar, mede gezien de grote problemen die binnen de maatschap heersen. Er zijn langlopende diepgewortelde conflicten tussen de maatschapsleden, er heerst onderling wantrouwen, er wordt slecht gecommuniceerd en problemen worden niet opgelost.’ 2.11 Naar aanleiding van de tweede conclusie van de commissie O., met betrekking tot de registratie van verrichtingen, heeft de raad van bestuur besloten een nader onafhankelijk onderzoek te laten verrichten, en wel door het externe bureau P.. De opdrachtbevestiging van P. dateert van 14 juni 2010. Op 8 april 2010 heeft de raad van bestuur aan eiseres een bestuurlijke aanwijzing gegeven inhoudende dat zij volledige vertrouwelijkheid met betrekking tot het te verrichten onderzoek in acht dient te nemen. P. heeft een feitenonderzoek verricht. Zij heeft haar rapport op 25 februari 2011 aan de raad van bestuur uitgebracht. 2.12 Met een brief van 20 mei 2010 heeft de raad v...
Conclusies. 1. XXXXXX betreurt het gebrek aan toelichting en presentatie van de indicatoren, die SIBELGA in staat hebben gesteld om haar werkhypothesen te formuleren, in het bijzonder: • de beschrijvingen van de functies en de werkbelastingen, waarmee de link gelegd zou kunnen worden tussen de werkhypothesen en de budgetten; • de prestatie-indicatoren en kwaliteitsdoelstellingen op het vlak van dienstverlening die door SIBELGA worden beoogd. Met deze informatie zou BRUGEL de verschillende opdrachten van XXXXXXX op een relevantere manier kunnen evalueren en dit om de Regering zo goed mogelijk te informeren en te adviseren. 2. Niettegenstaande deze opmerking betreffende deze specifieke punten, stelt BRUGEL vast dat het door SIBELGA voorgelegde programma de netbeheerder in staat zou moeten stellen om zich te kwijten van zijn openbare dienstverplichtingen en -opdrachten met betrekking tot het beheer en de bevoorrading van de verbruikers. 3. Het programma dat door SIBELGA wordt voorgesteld in het gedeelte over de openbare verlichting, stemt overeen met de activiteiten die in de elektriciteitsordonnantie beschreven worden. Voor elke activiteit bezorgde SIBELGA de nodige informatie met betrekking tot het toegekende budget en de voor haar raming gebruikte hypothesen. In haar programma nam XXXXXXX verder ook specifieke beschouwingen op met betrekking tot het REG bij openbare verlichting, waaronder een actieplan dat werd uitgewerkt om zich o.a. over de led- en diminrichtingskwestie te buigen. XXXXXX zou graag geïnformeerd worden over de conclusies van de testen die op de proefterreinen worden verricht voor deze nieuwe technologieën. 4. Het programma werd einde oktober aan BRUGEL bezorgd, terwijl het advies tegen einde november verwacht wordt. XXXXXX stelt voor dat XXXXXXX vanaf het einde van de maand augustus, een voorafgaande presentatie zou organiseren van de werkhypothesen, die aan de basis van de opstelling van het programma liggen.
Conclusies. 5.1 Ten aanzien van het individueel functioneren 5.2 Ten aanzien van het functioneren van de vakgroep.
Conclusies. 57. Op grond van het voorgaande stelt de Consumentenautoriteit vast dat Correct met artikel 9 van de Leveringsvoorwaarden aan de consument, voorafgaand aan de verkoop van producten, onjuiste en misleidende informatie verstrekt over diens wettelijke rechten in het geval van een non- conform product. Hierdoor heeft Xxxxxxx niet voldaan aan artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder g, BW waarmee artikel 8.8 Whc is overtreden. 58. Voor wat betreft de overige in het rapport genoemde feiten stelt de Consumentenautoriteit geen overtreding vast.
Conclusies. 9.1. De gemotiveerde vorderingen liggen voor toekenning gereed. 9.2. Al datgene wat door of namens Xxxxxxxxxxxx naar voren is gebracht wordt door ons betwist, tenzij door ons expliciet erkend in overlegde stukken.
Conclusies. Aan de uitwerking die thans wordt gegeven aan de harmonisering kleeft een aantal zeer belangrijke elementen: • Iedereen van X0, X0 en ROB Holland-West wordt op dezelfde manier behandeld. • Bij normaal functioneren behoudt iedereen het salaris dat hij thans heeft en het salarisperspectief! • Alleen als een werknemer € 300,-- meer verdient per maand bij een voltijdfunctie dan het maximum van de functieschaal, wordt het deel van het salaris dat de € 300,-- te boven gaat ‘bevroren’. Dat salaris blijft wel pensioengevend, maar er vinden geen CAO- verhogingen over plaats en het meerdere telt niet mee bij de berekening van een eventuele resultaatsuitkering. • Het maximum van de functieschalen 6, 7, 12, 13 en 14 van D1 is opgehoogd. Dus werknemers in die schalen hebben daarmee een extra uitloop of een beperking van de bovenvakproblematiek. • De periodieken worden groter. Met ingang van 1 augustus 2007 wordt gewerkt met die grotere periodieken. Werknemers lopen sneller door de schalen. • Voor iedereen geldt resultaatgericht beoordelen en belonen. Wie normaal functioneert in een passend geachte functie krijgt zijn periodiek tot hij aan het maximum van de schaal zit. Wie excellent functioneert krijgt een extra periodiek of een incidentele gratificatie. • Wie ondanks een begeleidingsinspanning van Xxxxx niet blijkt te kunnen functioneren op zijn nieuwe zwaardere functie, blijkend uit opnieuw een negatieve beoordeling in augustus 2008, wordt teruggeplaatst in een (zijn oorspronkelijke) minder zware functie. Dan wordt het volledige bovenvak bevroren. Dyade kan op deze wijze wat betreft beloning redelijk in de pas blijven lopen met concurrenten. Allereerst krijgt iedereen de kans om zijn functie in de lijn te brengen met zijn salaris. Waar dat niet kan of wie dat niet lukt, behoudt zijn perspectief bij voldoende functioneren. Alleen wie er ook met begeleiding niet in slaagt, voldoende te functioneren op zijn functie, zal te maken krijgen met financiële consequenties. Uiteraard geldt dat als het onvoldoende functioneren voorkomt uit bijzondere privéomstandigheden (gezondheid, sociale omstandigheden) daar in redelijkheid en billijkheid mee omgegaan zal worden. Met deze harmonisering wordt een bijdrage geleverd aan een Dyade dat zich staande kan houden in de markt.
Conclusies. Aanbevelingen