Onderzoek van het beroep Voorbeeldclausules

Onderzoek van het beroep. 3.1. In het eerste middel voert de verzoekende partij onder meer de schending aan van artikel 40bis, §1 en §2 en van artikel 40ter van de Vreemdelingenwet. Zij stelt in essentie dat ten onrechte geen rekening werd gehouden met de inkomsten van de stiefvader van de Belgische referentiepersoon met wie zij samenwonen en een gezin vormen, terwijl uit de begeleidende uitleg en de stukken gevoegd bij de aanvraag is gebleken dat zowel de moeder –die daartoe overigens wettelijk verplicht is zolang de Belgische referentiepersoon nog studeert- als de stiefvader, die een ruim inkomen heeft als vast benoemd leerkracht en die desbetreffend een natuurlijke verbintenis heeft opgenomen, stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen hebben en waarover de verzoekende partij en haar vriend kunnen beschikken. Artikel 40ter van de Vreemdelingenwet d.d. 15.12.1980 sluit niet uit dat met inkomsten van personen die behoren tot het gezin van de zogenaamde refertepersoon, de Belgische onderdaan, rekening wordt gehouden. Meer nog, hiermee moet rekening worden gehouden. Artikel 40 ter van de Vreemdelingenwet d.d. 15.12.1980 heeft het immers louter en alleen over ‘stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen’ en is derhalve geenszins gelimiteerd tot rechtstreeks inkomen stricto sensu, zo stelt de verzoekende partij nog. 3.2. De verwerende partij repliceert dienaangaande in haar nota wat volgt: 3.3. Artikel 40ter van de Vreemdelingenwet luidt als volgt: 1° wordt rekening gehouden met hun aard en regelmatigheid; 2° worden de middelen verkregen uit de aanvullende bijstandsstelsels, met name het leefloon en de aanvullende gezinsbijslagen, alsook de financiële maatschappelijke dienstverlening en de gezinsbij- slagen niet in aanmerking genomen; 3° worden de wachtuitkering en de overbruggingsuitkering niet in aanmerking genomen en wordt de werkloosheidsuitkering enkel in aanmerking genomen voor zover de betrokken echtgenoot of partner kan bewijzen dat hij actief werk zoekt; – dat hij over behoorlijke huisvesting beschikt die toelaat het familielid of de familieleden, die gevraagd heeft of hebben om zich bij hem te komen voegen, te herbergen en die voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan een onroerend goed dat wordt verhuurd als hoofdverblijfplaats zoals bepaald in het artikel 2 van Boek III, Titel VIII, Hoofdstuk II, Afdeling 2 van het Burgerlijk Wetboek en over een ziektekostenverzekering beschikt die de risico's in België voor hem en zijn familieleden dekt. De Ko...
Onderzoek van het beroep. 3.1. Verzoekster voert een enig middel aan dat luidt als volgt:
Onderzoek van het beroep. 3.1. In een enig middel voeren verzoekers de schending aan van het artikel 62 van de Vreemdelingenwet, van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, van de beginselen van behoorlijk bestuur, meer bepaald de zorgvuldigheidsplicht en van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet. 3.1.1. Verzoekers lichten hun enig middel als volgt toe:
Onderzoek van het beroep. 3.1. Verzoekers voeren een enig middel aan dat zij uiteenzetten als volgt: - Schending van het artikel 9bis Vreemdelingenwet ; - Schending van het artikel 62 Vreemdelingenwet - materiële en formele motiveringsverplichting ; - Schending van de artikelen 2 en 3 van de Wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen ; - Schending van het vertrouwensbeginsel ; - Schending van het redelijkheidsbeginsel ; - Schending van het zorgvuldigheidsbeginsel ; 4.2. De verzoekende partijen hebben een aanvraag tot machtiging tot verblijf ingediend op grond van het artikel 9bis van de Vreemdelingenwet omwille van de buitengewone omstandigheden waarin zij verkeren. Het artikel 9bis van de Vreemdelingenwet bepaalt: "§ 1. In buitengewone omstandigheden en op voorwaarde dat de vreemdeling over een identiteitsdocument beschikt, kan de machtiging tot verblijf worden aangevraagd bij de burgemeester van de plaats waar hij verblijft. Deze maakt ze over aan de minister of aan diens gemachtigde. Indien de minister of diens gemachtigde de machtiging tot verblijf toekent, zal de machtiging tot verblijf in België worden af gegeven. (...)" De gemachtigde van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie is, blijkens de eerste alinea houdende de redenen van haar beslissing, van oordeel dat de aangehaalde elementen geen buitengewone omstandigheid vormen waarom de betrokkenen de aanvraag tot machtiging tot verblijf niet kan indienen via de gewone procedure namelijk via de diplomatieke of consulaire post bevoegd voor de verblijfplaats of de plaats van oponthoud in het buitenland. 4.3. De buitengewone omstandigheden zijn niet gedefinieerd. Dit impliceert een grote discretionaire bevoegdheid waarbinnen de verwerende partij een oordeel kan vellen over het al dan niet aanwezig zijn van de buitengewone omstandigheden. Toch is er reeds uitvoerige rechtspraak waarop verzoekende partijen zich conform het vertrouwensbeginsel kan op beroepen om het begrip buitengewone omstandigheden in te vullen. De verwerende partij dient ook dan redelijk te zijn bij het beoordelen van de buitengewone omstandigheden. a) De Raad van State omschrijft buitengewone omstandigheden als deze die het onmogelijk of bijzonder moeilijk maken voor de vreemdeling om terug te keren naar het land van herkomst en eveneens onderstreept dat dit begrip niet mag verward worden met dat van de 'overmacht' (met name C.E., arrest nr. 88.076 van 20 juni 2000). "Considérant que des circonstances exceptionne...
Onderzoek van het beroep. 3.1 In een enig middel voert verzoeker de schending aan van artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 en goedgekeurd bij de wet van 13 mei 1955 (hierna: het EVRM), van het zorgvuldigheidsbeginsel en van het redelijkheidsbeginsel. Ter adstruering van zijn middel zet verzoeker het volgende uiteen: 1. Iedereen heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang is van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Dat volgens het Hof de zinsnede "noodzakelijk in een democratische samenleving" betekent dat een inmenging onder meer moet beantwoorden aan een "dwingende maatschappelijke behoefte" en proportioneel moet zijn aan het gerechtvaardigd doel dat wordt nagestreefd. Op straffe van nietigheid vanwege schending van artikel 8 E.V.R.M., moet dan ook een afweging worden gemaakt tussen enerzijds de motieven van de weigeringsbeslissing of verwijderingsmaatregelen en anderzijds de door de beslissing of maatregel veroorzaakte ontwrichting van het gezin (Nr. 26.933, R.W., 1986-87, 2854 e.v.; zie ook Raad van State, 13.02.1992, nr. 38.739, Arr. X.x.Xx., 1992, z.p. en Raad van State, 25.06.1992, nr. 39.848, Arr. R.v. St., 1992, z.p.). Er moet dus worden nagegaan of de inmenging in het privé levensnoodzakelijk is, met name gerechtvaardigd wordt door een dwingende sociale behoefte en proportioneel is met het nagestreefde doel (EHRM 19 februari 1998, nr. 26102/95, Xxxxx x. Xxxxxxxxx, par. 52). Deze beoordeling geschiedt aan de hand van de fair balancetoets, waarbij wordt nagegaan of een billijke afweging werd gemaakt tussen de belangen van het individu en de belangen van de samenleving (EHRM 23 juni 2008, nr. 1638/03, Maslov v. Oostenrijk, par. 76). In concreto betekent dit dat de uitwijzende staat een groter voordeel moet hebben bij de verwijdering en de uitwijzing dan het nadeel dat betrokkene hierdoor ondervindt. 2. Verweerster heeft in haar beslissing geenszins een afdoende afweging doorgevoerd tussen enerzijds de bescherming van de openbar...
Onderzoek van het beroep. 3.1 In het eerste en enige middel zet verzoekster het volgende uiteen: Ik verwijs in dit verband naar de aanbevelingen die door ECRE nog bevestigd werden en herhaald werden, in het verslag van maart 2007. xxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxxx/xxxxxxx guidelines.pdf die steeds actueel blijft;
Onderzoek van het beroep. 3.1 In het eerste middel voert verzoekster de schending aan van artikel 3.2 van de Dublin-II- Verordening, van artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 en goedgekeurd bij de wet van 13 mei 1955 (hierna: het EVRM) en van de beginselen van behoorlijk bestuur. Ter adstruering van het middel zet verzoekster het volgende uiteen: 3.2 Artikel 8 van het EVRM bepaalt als volgt:
Onderzoek van het beroep. 3.1. De verzoekende partij voert in een eerste middel de schending aan van de artikelen 1, 6°, 7, 39/2 en 52/3 van de Vreemdelingenwet, van artikel 75 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en verwijdering van vreemdelingen (hierna: het Vreemdelingenbesluit), van artikel 7 van de richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de richtlijn 2008/115/EG), van het gelijkheidsbeginsel, van de materiële motiveringsplicht en van de zorgvuldigheidsplicht. Zij betoogt tevens dat er sprake is van machtsmisbruik. 3.1.1. De verzoekende partij licht het middel als volgt toe: 3.1.2.1. De bestreden beslissing vermeldt uitdrukkelijk te zijn genomen in uitvoering van artikel 75, § 2 van het Vreemdelingenbesluit. Deze bepaling luidt als volgt: Artikel 52/3, § 1, eerste lid van de Vreemdelingenwet – waarnaar voormelde bepaling verwijst – bepaalt:
Onderzoek van het beroep. 3.1. De verzoekende partij voert in een enig middel de schending aan van artikel 9bis van de vreemdelingenwet en van artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 en goedgekeurd bij de wet van 13 mei 1955 (hierna: het EVRM). Wat de toepassing van het criterium 2.8A van de vernietigde instructie van 19 augustus (lees: juli) 2009 betreft, stelt de verzoekende partij dat de verwerende partij dit criterium correct heeft toegepast. Betreffende het criterium 2.8B van de vernietigde instructie van 19 augustus (lees: juli) 2009 en na citering van voormeld criterium, stelt de verzoekende partij dat de bestreden beslissing niet betwist dat zij aan alle voorwaarden voldeed van het criterium 2.8B, dat aldus vaststaat dat zij bij indiening van haar aanvraag op 23 februari 2003 (de verzoekende partij doelt waarschijnlijk op haar aanvraag van 2 december 2009) sinds 31 maart 2007 ononderbroken in België verbleef en een kopie van een belofte tot tewerkstelling heeft voorgelegd op datum van 9 november 2009, welke zij geactualiseerd heeft en aangevuld met een kopie van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur met datum 15 januari 2011. Zij meent dat de verwerende partij ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de arbeidsovereenkomst van 15 januari 2011 met als motivering dat het niet werd ingediend tijdens de vooropgestelde periode van 15 september 2009 tot 15 december 2009. Zij betwist niet dat de bedoelde arbeidsovereenkomst van 15 januari 2011 niet werd ingediend in voormelde periode, gelet op het feit dat die arbeidsovereenkomst een actualisering en aanvulling is van de belofte tot tewerkstelling van 9 november 2009 die wel tijdig werd ingediend. Met andere woorden is, volgens de verzoekende partij, de arbeidsovereenkomst van 15 januari 2009 (lees: 2011) slechts een accessorium van de voorgelegde belofte tot tewerkstelling van 9 november 2009 en maakt deze dus integraal deel uit van de belofte tot tewerkstelling van 9 november 2009 en is het adagium “accessorium sequitur principale” daarop van toepassing, dat het contract in die zin dient beschouwd te worden als steeds deel te hebben uitgemaakt van de belofte tot tewerkstelling van 9 november 2009. De verzoekende partij meent dan ook dat de staatssecretaris een verkeerde interpretatie heeft gemaakt van het criterium 2.8B door het contract van 15 januari 2011 te beschouwen als een afzonderlijk en laattijdig documen...
Onderzoek van het beroep. 3.1. Het eerste middel in het verzoekschrift luidt als volgt: “II.1. Schending van de beginselen van behoorlijk bestuur Schending van het vertrouwensbeginsel