Vakantieregeling. 1. In elk kalenderjaar heeft de medewerker recht op vakantie met behoud van salaris.
2. Per kalenderjaar bedraagt de vakantie bij een volledige dienstbetrekking 165,6 uren.
3. Indien de arbeidsovereenkomst in de loop van het kalenderjaar aanvangt of eindigt, heeft de medewerker aanspraak op vakantie naar evenredigheid van de diensttijd in dat jaar.
4. Wanneer de medewerker in deeltijd werkzaam is, wordt de vakantie naar evenredigheid vastgesteld.
Artikel 2. Het in artikel 1 vermelde aantal vakantie-uren wordt afhankelijk van de leeftijd, die de medewerker in het betrokken kalenderjaar bereikt, verhoogd volgens onderstaande tabel. van 45 tot en met 49 jaar 7,2 uren; van 50 tot en met 54 jaar 14,4 uren; van 55 tot en met 59 jaar 21,6 uren; 60 jaar en ouder 28,8 uren.
1. De medewerker is vrij te bepalen wanneer deze vakantie opneemt, voor zoveel de belangen van de dienst en de afdeling zich daartegen niet verzetten. De duur van de vakantie en het tijdstip waarop deze wordt genoten, dienen tijdig in overleg met en onder goedkeuring van de werkgever te worden bepaald. De vakantie wordt in ieder geval voor minstens 10 werkdagen gedurende een aaneengesloten periode verleend.
2. De vakantie wordt opgenomen in het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan, tenzij de werkgever en de medewerker anders overeenkomen, een en ander met inachtneming van het terzake in de wet bepaalde. De afspraken die werkgever en werknemer op grond van dit artikel maken worden schriftelijk vastgesteld.
1. Indien de medewerker tijdens de vakantie ziek wordt, gelden de ziektedagen niet als vakantie, mits de medewerker ten genoegen van de werkgever de aard en de duur van de ziekte of het ongeval aantoont.
2. De re-integrerende medewerker heeft recht op vakantie. De werkgever kan bepalen dat voorafgaand toestemming verleend moet worden door de arbo-arts/bedrijfsarts. Gedurende deze vakantie is de medewerker vrijgesteld van de normale re-integratie-verplichtingen.
Artikel 5. Per kalenderjaar kunnen ten hoogste drie dagen als verplichte vrije dagen worden aangewezen. Vaststelling hiervan geschiedt door de werkgever met instemming van de ondernemingsraad in de eerste maand van het betreffende jaar.
Vakantieregeling a. De werknemer heeft recht op een aaneengesloten afwezigheidsperiode van 21 kalenderdagen. Indien het verlof op zondag aanvangt heeft de werknemer recht op een aaneengesloten afwezigheidsperiode van 22 kalenderdagen.
b. De werkgever is bevoegd in overleg met de ondernemingsraad tijdvakken aan te wijzen, binnen welke periode het verlof voor bepaalde groepen werknemers wordt vastgesteld.
c. De werkgever kan in overleg met de desbetreffende ondernemingsraad nadere regels betreffende het verlenen van verlof vaststellen.
d. bij het bepalen van het aantal op te nemen verlofuren wordt uitgegaan van de lengte van de werktijd die de werknemer op de desbetreffende dag volgens zijn werktijdregeling had moeten werken.
Vakantieregeling. In afwijking van artikel 16 en de daarop gebaseerde uitvoeringsregeling gelden voor de medewerker de volgende bepalingen omtrent de vakantie:
1. De vakantie wordt in ieder geval voor een periode van tenminste twee aaneengesloten kalenderweken verleend.
2. De vakantie dient te worden opgenomen in het kalenderjaar, waarin de aanspraak is ontstaan, tenzij werkgever en medewerker in overleg besluiten daarvan af te wijken. Aan het opnemen van naar het volgend kalenderjaar overgeschreven vakantiedagen kunnen door de werkgever in overleg met de medewerker voorwaarden worden verbonden.
Vakantieregeling. 1. Het vakantiejaar loopt van 1 januari tot en met 31 december. De werknemer, die bij aanvang van het vakantiejaar in dienst is, heeft in dat jaar recht op 25 vakantiedagen inclusief snipperdagen. Bij in- of uitdiensttreding in de loop van het jaar, heeft de werknemer recht op een evenredig deel van de 25 vakantiedagen.
2. De berekening is dan als volgt: het aantal maanden maal 25, gedeeld door 12 maanden. Indien deze berekening leidt tot aanspraak minder dan een halve dag wordt naar beneden afgerond en bij een halve dag of meer naar boven. Bij uitdiensttreding worden de teveel opgenomen dagen bij de eindafrekening betrokken.
3. De werkgever is verplicht de werknemer ieder jaar in de gelegenheid te stellen minimaal het aantal vakantiedagen op te nemen waarop de werknemer op grond van artikel 7: 634 BW ten minste aanspraak heeft (vier maal de overeengekomen arbeidsduur per week, bij een volledig dienstverband zijn dat 20 dagen per jaar).
4. Met betrekking tot de in het derde lid genoemde wettelijke vakantiedagen stelt de werkgever de tijdstippen van aanvang en vakantie vast overeenkomstig de wensen van de werknemer, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. Indien de werkgever niet binnen twee weken nadat de werknemer zijn wensen schriftelijk aan werkgever kenbaar heeft gemaakt, aan de werknemer schriftelijk zijn gewichtige redenen te kennen heeft gegeven, is de vakantie vastgesteld overeenkomstig de wensen van de werknemer.
5. Voor de in deze cao genoemde bovenwettelijke vakantiedagen (bij een volledig dienstverband zijn dat vijf dagen per jaar plus de eventuele extra vakantiedagen conform artikel 23), geldt dat deze dagen in onderling overleg tussen de werkgever en de werknemer dienen te worden vastgesteld.
Vakantieregeling. De werknemer die in een vakantiejaar onderstaande leeftijd bereikt of ouder is, heeft het recht op extra vakantie naar de volgende maatstaf: • 40-jarige leeftijd: 1 dag of dienst. • 45-jarige leeftijd: 2 dagen of diensten. • 50-jarige leeftijd: 3½ dag of dienst. • 55-jarige leeftijd: 5 dagen of diensten. • 60-jarige leeftijd: 6½ dag of dienst.
Vakantieregeling. Vakantiejaar
Vakantieregeling. Werknemers hebben per jaar recht op een aantal dagen vakantie als hieronder aangegeven, afhankelijk van dienstjaren. 0 tot 2 jaar 22 2 tot en met 3 jaar 23 4 tot en met 6 jaar 24 7 tot en met 9 jaar 25 10 en meer jaren 26
Vakantieregeling. 19.1 Het vakantiejaar valt samen met het kalenderjaar.
19.2 De werknemer heeft per vol kalenderjaar recht op een basisvakantie van 25 vakantiedagen of 200 uren. Van deze vakantie kunnen: - door de werknemers in dagdienst en in tweeploegendienst minimaal 15 dagen aaneengesloten worden genoten - door de werknemers in vijfploegendienst zoveel diensten worden genoten dat zij eenmaal per kalenderjaar minimaal 16 x 24 uur, met inbegrip van drie weekends aaneengesloten afwezig zijn. De overige vakantie-uren of -dagen kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 19.8 t/m 19.11 verspreid als verlof worden genoten.
19.3 De werknemer die op 1 januari van een vakantiejaar nog geen 19 jaar oud is en dat gehele jaar in dienst blijft, heeft naast en boven het hiervoor bepaalde recht op twee vakantiedagen en op in totaal een aaneengesloten periode vrijaf van 21 x 24 uur.
19.4 Met een voorbehoud ten aanzien van gevallen waarin de werknemers tot onderlinge afspraken komen die geen nadelige gevolgen voor de bedrijfsvoering hebben, zullen de werknemers in de vijfploegendienst hun aaneengesloten vakantie bij voorkeur dienen op te nemen in de periode juni t/m augustus. Met verzoeken van werknemers met schoolgaande kinderen om hun aaneengesloten periode van vrijaf, waarop zij op grond van het hier voorgaande aanspraak kunnen maken, tijdens de zomervakantieperiode van de scholen te mogen opnemen, zal door de werkgever ernstig rekening worden gehouden. Aan deze verzoeken zal zoveel mogelijk voorrang worden verleend. Bij het in dit lid gestelde geldt dat een zodanige vakantiespreiding tot stand dient te komen dat de werkzaamheden normaal doorgang kunnen vinden.
19.5 De werknemer heeft per kalenderjaar recht op de navolgende duurzame inzetbaarheidsdagen (DI-dagen). Leeftijdscategorie DI-dagen, uitgedrukt in Dagen Uren 25 - 39 jaar 2 16 40 - 43 jaar 2 16 44 - 47 jaar 2 16 48 - 51 jaar 3 24 52 - 54 jaar 4 32 55 - 57 jaar 5 40 58 - 59 jaar 6 48 60 jaar 7 56 61 jaar en ouder 8 64 Bepalend voor de aanspraak op deze DI-dagen is de leeftijd die aan het einde van het kalenderjaar zal zijn bereikt. De DI-dagen kan de werknemer inzetten voor bestedingsdoelen ter verbetering van zijn duurzame inzetbaarheid. Uitwerking en uitvoering van de regeling en de bestedingsdoelen vindt plaats in overleg met de Ondernemingsraad op basis van de uitgangspunten die vermeld staan in protocolafspraak lid 4 van deze cao.
19.6 De werknemer die na 1 januari van het lopende vakantiejaar in dienst van de we...
Vakantieregeling. 1. Het vakantiejaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.
2. De werknemer die gedurende een volledig vakantiejaar op basis van een fulltime dienst- verband in vaste dienst arbeid verricht, zich voor arbeid beschikbaar stelt of ongeschikt is te werken wegens ziekte en/of ongeval, verwerft met inachtneming van het in dit artikel bepaalde aanspraak in dat jaar op 26 vakantiedagen.
3. In afwijking hierop heeft de werknemer in een volcontinurooster (32,55 uur) aanspraak op 22 vakantiedagen.
4. Voor alle andere roosters wordt het aantal vakantiedagen als volgt berekend:
a. Contractuele arbeidsduur per week x 26 dagen / 38,75.
Vakantieregeling. De vakantieregeling (bijlage 9 CAO) wordt aangepast met als doel de beschikbare dagen zoveel als mogelijk af te bouwen in het jaar van opbouw en het aantal vakantiedagen te verminderen. De werkgever kan de resterende vakantie-eenheden, met uitzondering van 15 vakantie eenheden, indelen tussen 1 oktober en 1 april. Indien de medewerker hierom bij de unitcoach verzoekt, kunnen meer vakantie-eenheden worden gespaard. Een verzoek tot het sparen van verlof kan alleen gemotiveerd worden afgewezen. In september van elk jaar zal de werkgever een rapportage geven hoeveel van deze vakantie-spaarverzoeken niet zijn toegekend en met welke reden.