BESLISSING VAN HET HOF. Beoordeling Eerste middel Vierde onderdeel 1. Krachtens artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek strekken alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, degenen die deze hebben aangegaan tot wet. Krachtens artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek moeten overeenkomsten te goeder trouw worden ten uitvoer gebracht. 2. De omstandigheid dat een partij een gevolg van de overeenkomst miskent en aldus de overeenkomst niet te goeder trouw uitvoert, laat de rechter niet toe te oor- delen, in strijd met artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek, dat de weder- partij als sanctie aanspraak kan maken op een voordeel uit de overeenkomst zonder vast te stellen dat aan de voorwaarden die de overeenkomst aan de toekenning van dat voordeel stelt, is voldaan. 3. Krachtens het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt dat voor overeenkomsten is neergelegd in artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek, kan de rechter die vaststelt dat een partij die een recht dat de overeenkomst haar toekent heeft uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon, het recht tot zijn normale uitoefening herleiden of het herstel opleggen van de schade die door het misbruik is teweeggebracht. 4. De appelrechters stellen vast en oordelen dat: - binnen de eiseres een systeem van variabele wedde bestaat; - de algemene voorwaarden van dit systeem voor het boekjaar 2014 werden vast- gelegd in een bonus plan, FY14 ES Sales Compensation Sales Incentive Plan, en de bijzondere voorwaarden voor de verweerder in een individuele ‘sales letter’; - de eiseres terecht stelt dat de toekenning van deze bonus onderworpen is aan een aantal voorwaarden en het algemene bonusplan in dit verband bepaalt dat om commissieloon te kunnen ontvangen, de werknemer actief betrokken moet zijn bij de deal en dat de betaling van het commissieloon gewijzigd kan worden op basis van het niveau van de bijdrage van de verkoper; - de eiseres het recht heeft te oordelen of aan die voorwaarden voldaan is; - de eiseres stelt dat zij eenzijdig heeft beslist om slechts 25% van de commissie uit te betalen na de vaststelling dat de bijdrage van de verweerder ondermaats zou zijn geweest; - uit de uiteenzetting van de feiten die hebben geleid tot de beslissing van de eise- res om het commissieloon te verminderen, zoals die ondersteund wordt door di- verse verklaringen, inderdaad blijkt dat tijdens de uitvoering van het Bellucci project begin 2014 door de heer C. een bevraging werd gedaan van een aantal ‘kernleden’ van het team, waarbij een ‘algemeen negatief beeld voortkwam over de prestaties en de houding van de verweerder binnen het team’; - in de verklaring van de heer X. te lezen is dat hij in de loop van februari 2014, enkele maanden voor de toewijzing van de opdracht aan de eiseres, gesprekken had met een aantal personen die naar zijn zeggen ‘door hun functie een goed beeld hebben van de werking van het sales team voor Xxxxxxx’ en dat het beeld dat deze personen geschetst hebben of zouden hebben van de bijdrage van de verweerder aan het Xxxxxxxx project ronduit vernietigend is: “hij doet niets, weet niets en kent niets”; - een zelfde beeld naar voor komt uit de verklaring van de heer X.: “[de verweer- der] heeft geen kennis van de markt en het speelveld, heeft niet bijgedragen tot - dat beeld wordt bevestigd in de verklaring van andere betrokkenen en door de nauwkeurige analyse van de aanwezigheid van de verweerder in de data room van het project; - nadat was gebleken dat de bijdrage van de verweerder ondermaats was, een pro- ces volgde dat uitmondde in de beslissing om de commissie te herleiden. Zij oordelen vervolgens dat: - het merkwaardig is dat de eiseres het niet nodig achtte om naar aanleiding van de evaluatie van de verweerder ook de betrokkene zelf toe te laten om zijn visie te geven, wat niet anders kan beschouwd worden dan als een schending van het meest elementaire recht van verdediging; - men de verweerder minstens op de hoogte had moeten stellen van het feit dat zijn prestaties als ondermaats werden beoordeeld, wat hem dan de gelegenheid zou hebben gegeven om beterschap te vertonen indien de opmerkingen terecht waren, of de bevindingen te betwisten; - de houding van de eiseres die de prestaties van de verweerder achter zijn rug evalueerde zonder hem enige inspraak of verweer te gunnen om vervolgens een- zijdig te beslissen tot herleiding van het commissieloon tot één vierde, andermaal zonder de verweerder te horen, beschouwd dient te worden als een miskenning van de verplichting tot goede trouw die op elke partij bij een overeenkomst rust; - een aangepaste sanctie erin bestaat de verweerder het recht toe te kennen op het overeengekomen commissieloon. 5. De appelrechters die aldus, - zonder vast te stellen dat de eiseres bij de uitvoering te goeder trouw zou hebben geoordeeld dat de verweerder dermate voldeed aan de voorwaarden van het bo- nusplan dat hem het maximumpercentage van het overeengekomen commissie- loon moest worden toegekend, en - zonder vast te stellen dat de eiseres haar recht om te oordelen in hoeverre aan de voorwaarden om het commissieloon te verkrijgen is voldaan en in het licht daar- van het toe te kennen percentage te bepalen, op een kennelijk onredelijke wijze heeft uitgeoefend en de normale uitoefening van dat recht de toekenning van het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon zou hebben ge- impliceerd, oordelen dat aan de verweerder als sanctie voor de schending van de goede trouw het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon wordt toege- kend, schenden zodoende artikel 1134, eerste en derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek en miskennen het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt. Het onderdeel is gegrond.
Appears in 1 contract
Samples: Cassatieberoep
BESLISSING VAN HET HOF. Beoordeling Eerste Aangezien het cassatieberoep niet gericht is tegen het verzuim van het hof van Nr. 469 - 10.10.07 HOF VAN CASSATIE 1895 beroep om uitspraak te doen over de kosten van de door de eiseres ingestelde burgerlijke rechtsvordering, is er geen grond om akte te verlenen van de afstand.
A. Over het cassatieberoep tegen het arrest van 15 september 2006 : De eiseres voert geen middel Vierde onderdeelaan.
1. B. Over het cassatieberoep tegen het arrest van 18 januari 2007 dat de teruggave van de bij de verweerster in beslag genomen effecten beveelt : Over het middel Krachtens artikel 11341 van het Koninklijk Besluit nr. 260 van 24 maart 1936 op de bewaring, eerste lidter griffie, Oud en de procedure tot teruggave van de in strafzaken in beslag genomen zaken, zorgt de griffier voor de teruggave van de in beslag genomen zaken, nadat de bevoegde gerechtelijke overheid opheffing van het beslag heeft verleend. Naar luid van artikel 2 van dat besluit worden de zaken, behoudens een anders- luidend bevel van de rechter, teruggegeven aan de persoon in wiens handen be- slag werd gelegd. Het voormelde besluit regelt, in de artikelen 3 tot 5, een rechtspleging na afloop waarvan de strafrechter eerst uitspraak doet over het probleem van de teruggave, onder voorbehoud van de mogelijkheid voor degene die op de zaak beweert recht te hebben en aan wie deze niet werd teruggegeven, om tegen de teruggave verzet te doen door zijn aanspraak voor de burgerlijke rechter te brengen. Te dezen waren bij de appelrechters samenlopende vorderingen tot teruggave aanhangig gemaakt, de ene uitgaande van de eigenaar van de in beslag genomen goederen, de andere van de pandhoudende schuldeiser. Het arrest van 18 januari 2007 beveelt de teruggave in handen van degene in wiens handen beslag werd gelegd. In zoverre het middel het arrest eigenlijk verwijt geen uitspraak te hebben ge- daan over de gegrondheid van de samenlopende rechten van de eigenaar en de pandhoudende schuldeiser, hoewel de appelrechters alleen uitspraak dienden te doen over de teruggave van de in beslag genomen goederen, kan het middel niet worden aangenomen. Voor het overige kan de pandhoudende schuldeiser, met een materiële zaak als grondslag voor het onderpand, zoals iedere bezitter, beroep doen op artikel 2279 van het Burgerlijk Wetboek strekken alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaanWetboek. Dit geldt zelfs wanneer de borgsteller niet de eige- naar is van het verpande goed, degenen die deze hebben aangegaan tot wet. Krachtens artikel 1134doch voor zover de pandhoudende schuldeiser, derde lidzoals te dezen, Oud Burgerlijk Wetboek moeten overeenkomsten te goeder trouw worden ten uitvoer gebracht.
2is, d.w.z. dat hij kan geloven in de wettelijkheid van de rechten van de cedent. De omstandigheid pandhoudende schuldeiser kan zijn zakelijk bezitsrecht aan alle derden tegen- stellen, i.e. tegen eenieder behalve tegen de pandhoudende schuldenaar, die tij- dens de duur van het pand zou beweren recht te hebben op de zaak. Uit de vaststellingen van het arrest blijkt niet, en de verweerster voert dat een partij een gevolg van de overeenkomst miskent en aldus de overeenkomst ook niet te goeder trouw uitvoertaan, laat de rechter niet toe te oor- delen, in strijd met artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek, dat de weder- partij als sanctie aanspraak kan maken op een voordeel uit de overeenkomst zonder vast te stellen dat aan de voorwaarden die pandovereenkomst tussen de overeenkomst aan verweerster en A. S. een einde is gekomen. Het arrest beslist bijgevolg wettig de toekenning van dat voordeel stelt, is voldaan.
3. Krachtens het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt dat voor overeenkomsten is neergelegd in artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek, kan de rechter die vaststelt dat een partij die een recht dat de overeenkomst haar toekent heeft uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat teruggave van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon, het recht tot zijn normale uitoefening herleiden of het herstel opleggen van de schade die door het misbruik is teweeggebracht.
4. De appelrechters stellen vast en oordelen dat: - binnen de eiseres een systeem van variabele wedde bestaat; - de algemene voorwaarden van dit systeem voor het boekjaar 2014 werden vast- gelegd in een bonus plan, FY14 ES Sales Compensation Sales Incentive Plan, en de bijzondere voorwaarden voor de verweerder in een individuele ‘sales letter’; - de eiseres terecht stelt dat de toekenning van deze bonus onderworpen is kasbons te weigeren aan een aantal voorwaarden en het algemene bonusplan in dit verband bepaalt dat om commissieloon te kunnen ontvangen, de werknemer actief betrokken moet zijn bij de deal en dat de betaling van het commissieloon gewijzigd kan worden op basis van het niveau van de bijdrage van de verkoper; - de eiseres het recht heeft te oordelen of aan die voorwaarden voldaan is; - de eiseres stelt dat zij eenzijdig heeft beslist om slechts 25% van de commissie uit te betalen na de vaststelling dat de bijdrage van de verweerder ondermaats zou zijn geweest; - uit de uiteenzetting van de feiten die hebben geleid tot de beslissing van de eise- res om het commissieloon te verminderen, zoals die ondersteund wordt door di- verse verklaringen, inderdaad blijkt dat tijdens de uitvoering van het Bellucci project begin 2014 door de heer C. een bevraging werd gedaan van een aantal ‘kernleden’ van het team, waarbij een ‘algemeen negatief beeld voortkwam over de prestaties en de houding van de verweerder binnen het team’; - in de verklaring van de heer X. te lezen is dat hij in de loop van februari 2014, enkele maanden voor de toewijzing van de opdracht aan de eiseres, gesprekken had met een aantal personen die naar zijn zeggen ‘door hun functie een goed beeld hebben van de werking van het sales team voor Xxxxxxx’ en dat het beeld dat deze personen geschetst hebben of zouden hebben van de bijdrage van de verweerder aan het Xxxxxxxx project ronduit vernietigend is: “hij doet niets, weet niets en kent niets”; - een zelfde beeld naar voor komt uit de verklaring van de heer X.: “[de verweer- der] heeft geen kennis van de markt en het speelveld, heeft niet bijgedragen tot - dat beeld wordt bevestigd in de verklaring van andere betrokkenen en door de nauwkeurige analyse van de aanwezigheid van de verweerder in de data room van het project; - nadat was gebleken dat de bijdrage van de verweerder ondermaats was, een pro- ces volgde dat uitmondde in de beslissing om de commissie te herleiden. Zij oordelen vervolgens dat: - het merkwaardig is dat de eiseres het niet nodig achtte om naar aanleiding van de evaluatie van de verweerder ook de betrokkene zelf toe te laten om zijn visie te geven, wat niet anders kan beschouwd worden dan als een schending van het meest elementaire recht van verdediging; - men de verweerder minstens op de hoogte had moeten stellen van het feit dat zijn prestaties als ondermaats werden beoordeeld, wat hem dan de gelegenheid zou hebben gegeven om beterschap te vertonen indien de opmerkingen terecht waren, of de bevindingen te betwisten; - de houding van de eiseres die de prestaties eigendomsrechten over die waarden uitoefent en de teruggave ervan aan de verweerster te bevelen. Wat dat betreft kan het middel evenmin worden aangenomen. Dictum Het Hof, Verwerpt de cassatieberoepen. Veroordeelt de eiseres in de kosten. 10 oktober 2007 – 2° Kamer – Voorzitter: de x. xx Xxxx, afdelingsvoorzitter – Verslag- gever: de x. Xxxxxxx – Gelijkluidende conclusie van de verweerder achter zijn rug evalueerde zonder hem enige inspraak of verweer te gunnen om vervolgens een- zijdig te beslissen tot herleiding van het commissieloon tot één vierdex. Xxxxxxxxxxxxx, andermaal zonder de verweerder te horen, beschouwd dient te worden als een miskenning van de verplichting tot goede trouw die op elke partij bij een overeenkomst rust; - een aangepaste sanctie erin bestaat de verweerder het recht toe te kennen op het overeengekomen commissieloonadvocaat-ge- neraal – Advocaat: mr. T'Kint.
5. De appelrechters die aldus, - zonder vast te stellen dat de eiseres bij de uitvoering te goeder trouw zou hebben geoordeeld dat de verweerder dermate voldeed aan de voorwaarden van het bo- nusplan dat hem het maximumpercentage van het overeengekomen commissie- loon moest worden toegekend, en - zonder vast te stellen dat de eiseres haar recht om te oordelen in hoeverre aan de voorwaarden om het commissieloon te verkrijgen is voldaan en in het licht daar- van het toe te kennen percentage te bepalen, op een kennelijk onredelijke wijze heeft uitgeoefend en de normale uitoefening van dat recht de toekenning van het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon zou hebben ge- impliceerd, oordelen dat aan de verweerder als sanctie voor de schending van de goede trouw het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon wordt toege- kend, schenden zodoende artikel 1134, eerste en derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek en miskennen het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt. Het onderdeel is gegrond.
Appears in 1 contract
Samples: Arrest Van Het Hof Van Cassatie
BESLISSING VAN HET HOF. Beoordeling Eerste middel Vierde onderdeelBeoordeling
1. Krachtens artikel 1134144, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek strekken alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, degenen die deze hebben aangegaan Grondwet behoren geschillen over burgerlijke rechten bij uitsluiting tot wetde bevoegdheid van de rechtban- ken. Krachtens artikel 1134145 Grondwet behoren geschillen over politieke rechten tot de bevoegdheid van de rechtbanken behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen. Krachtens artikel 146 Grondwet kan geen rechtbank, derde lidgeen met eigen- lijke rechtspraak belast orgaan worden ingesteld dan krachtens een wet. Geen buitengewone rechtbanken of commissies kunnen, Oud Burgerlijk Wetboek moeten overeenkomsten te goeder trouw onder welke benaming ook, in het leven worden ten uitvoer gebrachtgeroepen. Krachtens artikel 13 Xxxxxxxx kan niemand tegen zijn wil worden af- getrokken van de rechter die de wet hem toekent.
2. De omstandigheid dat een partij een gevolg van de overeenkomst miskent en aldus de overeenkomst niet te goeder trouw uitvoertKrachtens artikel 92bis, laat de rechter niet toe te oor- delen, in strijd met artikel 1134§ 1, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboekvan de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen, dat kunnen de weder- partij als sanctie aanspraak kan maken Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten samenwerkingsakkoorden sluiten die onder meer betrekking hebben op een voordeel uit de overeenkomst zonder vast te stellen dat aan gezamenlijke oprichting en het gezamenlijk beheer van gemeenschappelijke diensten en instellingen, op het gezamenlijk uitoefenen van eigen bevoegdheden, of op de voorwaarden ge- meenschappelijke ontwikkeling van initiatieven. Krachtens artikel 92bis, § 2, van dezelfde wet sluiten de Gewesten in ieder geval samenwerkingsakkoorden voor de regeling van de aangele- genheden die betrekking hebben: — op de hydrologie en de waterbeheersing, op de waterwegen die de overeenkomst aan grenzen van een Gewest overschrijden, op de toekenning te beslissen werken en de te nemen maatregelen door een Gewest, waarvan de inwerkingtreding of de afwezigheid schade zouden kunnen veroorzaken in een ander Ge- west; — op de vakken van wegen en de panden van waterwegen die de gren- zen van een Gewest overschrijden en op de havens die zich op het grond- gebied van meer dan één Gewest bevinden. Krachtens artikel 92bis, § 5, van die wet worden de geschillen die tus- sen de contracterende partijen bij de in § 2 bedoelde akkoorden rijzen met betrekking tot de interpretatie of de uitvoering van die akkoor- den, beslecht door een bij de wet opgericht rechtscollege. Krachtens artikel 1 van de wet van 23 januari 1989 op het rechtscolle- ge bedoeld bij artikel 92bis, § 5 en § 6, en artikel 94, § 3, van de bijzondere N° 243 - 3.4.15 ARRESTEN VAN XXXXXXXX 965 wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wordt voor elk samenwerkingsakkoord bedoeld in artikel 92bis, § 2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen onder de bena- ming “samenwerkingsgerecht” een rechtscollege opgericht dat voordeel stelt, uitslui- tend bevoegd is voldaanom uitspraak te doen over de geschillen bedoeld in § 5 van voornoemd artikel 92bis.
3. Krachtens Uit deze bepalingen volgt dat het algemeen rechtsbeginsel samenwerkingsgerecht, dat rechtsmisbruik verbiedt dat krachtens voormeld artikel 92bis, § 5, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 en voormeld artikel 1 van de wet van 23 januari 1989 moet worden opgericht voor overeenkomsten is neergelegd een samenwerkingsakkoord bedoeld in artikel 113492bis, derde lid§ 2, Oud Burgerlijk Wetboek, slechts bevoegd is de geschillen te beslechten die met betrekking tot de interpretatie of de uitvoering van bedoeld akkoord ontstaan tussen de contracterende partijen en dat deze bevoegdheid niet kan worden uitgebreid tot de rechter geschillen die vaststelt dat een partij desbetreffend ontstaan tussen personen of instellingen die een recht dat de overeenkomst haar toekent heeft uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon, geen contracterende partijen zijn bij het recht tot zijn normale uitoefening herleiden of het herstel opleggen van de schade die door het misbruik is teweeggebrachtsamenwerkingsakkoord.
4. De appelrechters stellen vast en oordelen dat: - binnen de eiseres een systeem van variabele wedde bestaat; - de algemene voorwaarden van dit systeem voor die vaststelden dat het boekjaar 2014 werden vast- gelegd in een bonus plan, FY14 ES Sales Compensation Sales Incentive Plan, samenwerkingsakkoord betreffende het beheer en de bijzondere voorwaarden voor de verweerder in een individuele ‘sales letter’; - de eiseres terecht stelt dat de toekenning exploitatie van deze bonus onderworpen is aan een aantal voorwaarden het kanaal Brussel-Rupel op 17 december 1991 werd gesloten tussen het Vlaamse Gewest en het algemene bonusplan in dit verband bepaalt Brussels Hoofdstedelijk Gewest, vermochten derhalve niet wettig te oordelen dat enkel het samenwerkingsgerecht rechtsmacht had om commissieloon kennis te kunnen ontvangen, de werknemer actief betrokken moet zijn bij de deal en dat de betaling nemen van het commissieloon gewijzigd kan worden op basis van het niveau onderhavig geschil ontstaan tussen van de bijdrage van de verkoper; - de eiseres het recht heeft te oordelen of aan die voorwaarden voldaan is; - de eiseres stelt dat zij eenzijdig heeft beslist om slechts 25% van de commissie uit te betalen na de vaststelling dat de bijdrage van de verweerder ondermaats zou zijn geweest; - uit de uiteenzetting van de feiten die hebben geleid tot de beslissing van de eise- res om het commissieloon te verminderen, zoals die ondersteund wordt door di- verse verklaringen, inderdaad blijkt dat tijdens de uitvoering van het Bellucci project begin 2014 door de heer C. een bevraging werd gedaan van een aantal ‘kernleden’ van het team, waarbij een ‘algemeen negatief beeld voortkwam over de prestaties en de houding van de verweerder binnen het team’; - in de verklaring van de heer X. te lezen is dat hij in de loop van februari 2014, enkele maanden voor de toewijzing van de opdracht aan de eiseres, gesprekken had met een aantal personen die naar zijn zeggen ‘door hun functie een goed beeld hebben van de werking van het sales team voor Xxxxxxx’ en dat het beeld dat deze personen geschetst hebben of zouden hebben van de bijdrage van de verweerder aan het Xxxxxxxx project ronduit vernietigend is: “hij doet niets, weet niets en kent niets”; - een zelfde beeld naar voor komt uit de verklaring van de heer X.: “[de verweer- der] heeft geen kennis van de markt en het speelveld, heeft niet bijgedragen tot - dat beeld wordt bevestigd in de verklaring van andere betrokkenen en door de nauwkeurige analyse van de aanwezigheid van de verweerder in de data room van het project; - nadat was gebleken dat de bijdrage van de verweerder ondermaats was, een pro- ces volgde dat uitmondde in de beslissing om de commissie te herleiden. Zij oordelen vervolgens dat: - het merkwaardig is dat de eiseres het niet nodig achtte om naar aanleiding van de evaluatie van de verweerder ook de betrokkene zelf toe te laten om zijn visie te geven, wat niet anders kan beschouwd worden dan als een schending van het meest elementaire recht van verdediging; - men de verweerder minstens op de hoogte had moeten stellen van het feit dat zijn prestaties als ondermaats werden beoordeeld, wat hem dan de gelegenheid zou hebben gegeven om beterschap te vertonen indien de opmerkingen terecht waren, of de bevindingen te betwisten; - de houding van de eiseres die de prestaties van de verweerder achter zijn rug evalueerde zonder hem enige inspraak of verweer te gunnen om vervolgens een- zijdig te beslissen tot herleiding van het commissieloon tot één vierde, andermaal zonder de verweerder te horen, beschouwd dient te worden als een miskenning van de verplichting tot goede trouw die op elke partij bij een overeenkomst rust; - een aangepaste sanctie erin bestaat de verweerder het recht toe te kennen op het overeengekomen commissieloon.
5. De appelrechters die aldus, - zonder vast te stellen dat de eiseres bij de uitvoering te goeder trouw zou hebben geoordeeld dat de verweerder dermate voldeed aan de voorwaarden van het bo- nusplan dat hem het maximumpercentage van het overeengekomen commissie- loon moest worden toegekend, en - zonder vast te stellen dat de eiseres haar recht om te oordelen in hoeverre aan de voorwaarden om het commissieloon te verkrijgen is voldaan en in het licht daar- van het toe te kennen percentage te bepalen, op een kennelijk onredelijke wijze heeft uitgeoefend en de normale uitoefening van dat recht de toekenning van het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon zou hebben ge- impliceerd, oordelen dat aan de verweerder als sanctie voor de schending van de goede trouw het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon wordt toege- kend, schenden zodoende artikel 1134, eerste en derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek en miskennen het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedtcon- tracterende partijen onderscheiden rechtspersonen. Het onderdeel is gegrond.
Appears in 1 contract
Samples: Arresten Van Cassatie 921
BESLISSING VAN HET HOF. Beoordeling Eerste middel Vierde onderdeel
1. Krachtens Vierde onderdeel Overwegende dat, krachtens artikel 11342, eerste lidlid van de wet van 3 juli 1967 be- treffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, Oud Burgerlijk Wetboek strekken alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaanvoor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, degenen die deze hebben aangegaan tot wet. Krachtens artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek moeten overeenkomsten te goeder trouw worden ten uitvoer gebracht.
2. De omstandigheid onder arbeidsongeval wordt verstaan het ongeval dat zich tijdens en door de uitoefe- ning van het ambt heeft voorgedaan en dat een partij letsel veroorzaakt; Dat, krachtens het tweede lid van dat artikel, het ongeval overkomen tijdens de uitoefening van het ambt, behoudens tegenbewijs, geacht wordt door de uitoefe- ning van het ambt te zijn overkomen; Dat, krachtens het vierde lid van dat artikel, wanneer de getroffene of zijn rechthebbenden, benevens het bestaan van een gevolg letsel, het bestaan van een plotse- linge gebeurtenis aanwijzen, het letsel, behoudens tegenbewijs, vermoed wordt door een ongeval te zijn veroorzaakt; Dat de uitvoering van de overeenkomst miskent gewone en aldus de overeenkomst normale dagtaak een plotselinge gebeurte- nis kan zijn, voor zover in die uitvoering een element aanwijsbaar is dat het letsel kan hebben veroorzaakt; dat niet is vereist dat dit aanwijsbaar element te goeder trouw uitvoert, laat de rechter niet toe te oor- delen, in strijd met artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek, dat de weder- partij als sanctie aanspraak kan maken op een voordeel uit de overeenkomst zonder vast te stellen dat aan de voorwaarden die de overeenkomst aan de toekenning van dat voordeel stelt, onder- scheiden is voldaan.
3. Krachtens het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt dat voor overeenkomsten is neergelegd in artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek, kan de rechter die vaststelt dat een partij die een recht dat de overeenkomst haar toekent heeft uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de uitoefening van de normale dagtaak; Overwegende dat recht door het arrest vaststelt dat bij een bedachtzaam draaibeweging, eiseres een ru- gletsel, een acute lumbago, heeft opgelopen toen zij samen met een collega een demente bejaarde patiënte uit een rolstoel wilde heffen om haar te verplaatsen naar een relax-zetel en voorzichtig persooneiseres van mening is dat het uitoefenen van kracht bij die draaibeweging tijdens het optillen van de patiënte, het recht tot zijn normale uitoefening herleiden of plotselinge feit in de zin van artikel 2 van voornoemde wet uitmaakt; Overwegende dat het herstel opleggen arrest oordeelt dat de acute lumbago van de schade die door eiseres niet het misbruik is teweeggebracht.
4. De appelrechters stellen vast en oordelen gevolg was van een plotselinge gebeurtenis op grond dat: - binnen de eiseres een systeem van variabele wedde bestaat; - de algemene voorwaarden van dit systeem voor het boekjaar 2014 werden vast- gelegd draaimanoeuvre niet bijzonder is in een bonus plan, FY14 ES Sales Compensation Sales Incentive Plan, en de bijzondere voorwaarden voor de verweerder in een individuele ‘sales letter’; - de eiseres terecht stelt dat de toekenning van deze bonus onderworpen is aan een aantal voorwaarden en het algemene bonusplan in dit verband bepaalt dat om commissieloon te kunnen ontvangen, de werknemer actief betrokken moet zijn bij de deal en dat de betaling van het commissieloon gewijzigd kan worden op basis van het niveau van de bijdrage van de verkoper; - de eiseres het recht heeft te oordelen of aan die voorwaarden voldaan is; - de eiseres stelt dat zij eenzijdig heeft beslist om slechts 25% van de commissie uit te betalen na de vaststelling dat de bijdrage van de verweerder ondermaats zou zijn geweest; - uit de uiteenzetting van de feiten die hebben geleid tot de beslissing van de eise- res om het commissieloon te verminderen, zoals die ondersteund wordt door di- verse verklaringen, inderdaad blijkt dat tijdens de uitvoering van het Bellucci project begin 2014 door de heer C. een bevraging werd gedaan van een aantal ‘kernleden’ van het team, waarbij een ‘algemeen negatief beeld voortkwam over de prestaties en de houding van de verweerder binnen het team’; - in de verklaring van de heer X. te lezen is dat hij in de loop van februari 2014, enkele maanden voor de toewijzing van de opdracht aan de eiseres, gesprekken had met een aantal personen die naar zijn zeggen ‘door hun functie een goed beeld hebben van de werking van het sales team voor Xxxxxxx’ en dat het beeld dat deze personen geschetst hebben of zouden hebben van de bijdrage van de verweerder aan het Xxxxxxxx project ronduit vernietigend is: “hij doet niets, weet niets en kent niets”; - een zelfde beeld naar voor komt uit de verklaring van de heer X.: “[de verweer- der] heeft geen kennis van de markt en het speelveld, heeft niet bijgedragen tot - dat beeld wordt bevestigd in de verklaring van andere betrokkenen en door de nauwkeurige analyse van de aanwezigheid van de verweerder in de data room van het project; - nadat was gebleken dat de bijdrage van de verweerder ondermaats was, een pro- ces volgde dat uitmondde in de beslissing om de commissie te herleiden. Zij oordelen vervolgens dat: - het merkwaardig is dat de eiseres het niet nodig achtte om naar aanleiding van de evaluatie van de verweerder ook de betrokkene zelf toe te laten om zijn visie te geven, wat niet anders kan beschouwd worden dan als een schending van het meest elementaire recht van verdediging; - men de verweerder minstens op de hoogte had moeten stellen van het feit dat zijn prestaties als ondermaats werden beoordeeld, wat hem dan de gelegenheid zou hebben gegeven om beterschap te vertonen indien de opmerkingen terecht waren, of de bevindingen te betwisten; - de houding van de eiseres die de prestaties van de verweerder achter zijn rug evalueerde zonder hem enige inspraak of verweer te gunnen om vervolgens een- zijdig te beslissen tot herleiding van het commissieloon tot één vierde, andermaal zonder de verweerder te horen, beschouwd dient te worden als een miskenning van de verplichting tot goede trouw die op elke partij bij een overeenkomst rust; - een aangepaste sanctie erin bestaat de verweerder het recht toe te kennen op het overeengekomen commissieloon.
5. De appelrechters die aldus, - zonder vast te stellen dat de eiseres bij de uitvoering te goeder trouw zou hebben geoordeeld dat de verweerder dermate voldeed aan de voorwaarden van het bo- nusplan dat hem het maximumpercentage van het overeengekomen commissie- loon moest worden toegekend, en - zonder vast te stellen dat de eiseres haar recht om te oordelen in hoeverre aan de voorwaarden om het commissieloon te verkrijgen is voldaan en in het licht daar- van het toe te kennen percentage te bepalen, op een kennelijk onredelijke wijze heeft uitgeoefend en de normale uitoefening van haar ar- beidstaak; - er dus zeker niets uitzonderlijks is te vinden in de uitvoering van de arbeids- taak wanneer een patiënte moet verplaatst worden naar een zetel; - het optillen van een bejaarde en de wijze waarop xxxxx moest gebeuren der- halve tot haar normale dagtaak behoorde; Overwegende dat recht de toekenning van het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon zou hebben ge- impliceerd, oordelen dat aan de verweerder als sanctie arrest door voor de schending plotselinge gebeurtenis een uitzon- derlijk aanwijsbaar element te vereisen dat onderscheiden is van de goede trouw uitoefening van de normale dagtaak, artikel 2 van de wet van 3 juli 1967 schendt; Dat het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon wordt toege- kend, schenden zodoende artikel 1134, eerste en derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek en miskennen het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt. Het onderdeel is gegrond.gegrond is,
Appears in 1 contract
Samples: Overeenkomst
BESLISSING VAN HET HOF. Beoordeling 1. Xxxxx xxx xxxx-ontvankelijkheid van het eerste middel Over de door verweerster opgeworpen grond van niet-ontvankelijkheid van het eerste middel : de Belgisch-Duitse Overeenkomst van 25 april 1959 is niet goed- gekeurd bij wet en is derhalve niet bindend : Overwegende dat de voorafgaande goedkeuring van een overeenkomst ter uit- voering van een basisverdrag kan resulteren uit de bepalingen zelf van het basis- verdrag dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een parlementaire goedkeuring, voor zover de overeenkomst de grenzen bepaald door het basisverdrag niet over- schrijdt; Overwegende dat het Verdrag van 1 maart 1954 is goedgekeurd bij wet van 28 maart 1958; dat zijn artikel 1 bepaalt dat twee verdragsluitende Staten zich kun- nen verstaan om het rechtstreeks verkeer tussen hun wederzijdse autoriteiten toe te laten; Dat de Belgische-Duitse Overeenkomst van 25 april 1959 gesloten is tot het vergemakkelijken van de toepassing van het op 1 maart 1954 te 's-Gravenhage gesloten Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering en de grenzen van dat Verdrag niet overschrijdt, maar integendeel volledig past in het kader gecre- ëerd door het Verdrag zodat die Overeenkomst niet meer door de wetgevende kamers moest worden goedgekeurd; Dat de grond van niet-ontvankelijkheid moet worden verworpen;
2. Eerste middel Vierde onderdeel
Overwegende dat, krachtens artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek, een dagvaarding voor het gerecht, betekend aan hem die men wil beletten de verja- ring te verkrijgen, burgerlijke stuiting vormt; dat onder dagvaarding voor het ge- recht moet worden verstaan, een akte van rechtsingang die de zaak aanhangig maakt voor het gerecht; Dat wanneer de rechtsingang bij dagvaarding geschiedt, de zaak bij de rechter aanhangig wordt gemaakt door de betekening van de dagvaarding, voor zover de zaak op de algemene rol is ingeschreven vóór de zitting die in de dagvaarding is aangegeven; Overwegende dat, krachtens artikel 1. Krachtens artikel 1134, eerste lid, Oud 1°, van de Belgisch-Duitse Overeenkomst van 25 april 1959 tot het vergemakkelijken van de rechtsbetrek- kingen bij de toepassing van het op 1 maart 1954 te 's-Gravenhage gesloten Ver- drag betreffende de burgerlijke rechtsvordering, de betekening, bestemd voor personen die in Duitsland verblijven, door de procureurs-generaal of door de procureurs des Konings rechtstreeks wordt gezonden aan de voorzitter van het Landgericht of Amtsgericht in het rechtsgebied waarvan degene, voor wie het stuk is bestemd, zich bevindt; Dat de betekening, wanneer ze, zoals ten deze dient te geschieden volgens de wijze die wordt voorgeschreven door de Belgisch-Duitse Overeenkomst van 25 april 1959, pas gebeurt op het ogenblik dat de voorzitter van het Landgericht of Amtsgericht in het rechtsgebied waarvan degene, voor wie het stuk is bestemd, zich bevindt, het aan de geadresseerde te overhandigen stuk ontvangt; Dat het arrest derhalve niet naar rechte oordeelt dat de verjaring overeenkom- stig artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek strekken alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, degenen die deze hebben aangegaan tot wet. Krachtens artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek moeten overeenkomsten te goeder trouw worden ten uitvoer gebracht.
2. De omstandigheid dat een partij een gevolg werd gestuit op het ogenblik van de overeenkomst miskent en aldus betekening van de overeenkomst niet te goeder trouw uitvoert, laat de rechter niet toe te oor- delen, in strijd met artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek, dat de weder- partij als sanctie aanspraak kan maken op een voordeel uit de overeenkomst zonder vast te stellen dat dagvaarding aan de voorwaarden die de overeenkomst aan de toekenning van dat voordeel stelt, is voldaan.
3. Krachtens procureur des Konings; Dat het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt dat voor overeenkomsten is neergelegd in artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek, kan de rechter die vaststelt dat een partij die een recht dat de overeenkomst haar toekent heeft uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon, het recht tot zijn normale uitoefening herleiden of het herstel opleggen van de schade die door het misbruik is teweeggebracht.
4. De appelrechters stellen vast en oordelen dat: - binnen de eiseres een systeem van variabele wedde bestaat; - de algemene voorwaarden van dit systeem voor het boekjaar 2014 werden vast- gelegd in een bonus plan, FY14 ES Sales Compensation Sales Incentive Plan, en de bijzondere voorwaarden voor de verweerder in een individuele ‘sales letter’; - de eiseres terecht stelt dat de toekenning van deze bonus onderworpen is aan een aantal voorwaarden en het algemene bonusplan in dit verband bepaalt dat om commissieloon te kunnen ontvangen, de werknemer actief betrokken moet zijn bij de deal en dat de betaling van het commissieloon gewijzigd kan worden op basis van het niveau van de bijdrage van de verkoper; - de eiseres het recht heeft te oordelen of aan die voorwaarden voldaan middel gegrond is; - de eiseres stelt dat zij eenzijdig heeft beslist om slechts 25% van de commissie uit te betalen na de vaststelling dat de bijdrage van de verweerder ondermaats zou zijn geweest; - uit de uiteenzetting van de feiten die hebben geleid tot de beslissing van de eise- res om het commissieloon te verminderen, zoals die ondersteund wordt door di- verse verklaringen, inderdaad blijkt dat tijdens de uitvoering van het Bellucci project begin 2014 door de heer C. een bevraging werd gedaan van een aantal ‘kernleden’ van het team, waarbij een ‘algemeen negatief beeld voortkwam over de prestaties en de houding van de verweerder binnen het team’; - in de verklaring van de heer X. te lezen is dat hij in de loop van februari 2014, enkele maanden voor de toewijzing van de opdracht aan de eiseres, gesprekken had met een aantal personen die naar zijn zeggen ‘door hun functie een goed beeld hebben van de werking van het sales team voor Xxxxxxx’ en dat het beeld dat deze personen geschetst hebben of zouden hebben van de bijdrage van de verweerder aan het Xxxxxxxx project ronduit vernietigend is: “hij doet niets, weet niets en kent niets”; - een zelfde beeld naar voor komt uit de verklaring van de heer X.: “[de verweer- der] heeft geen kennis van de markt en het speelveld, heeft niet bijgedragen tot - dat beeld wordt bevestigd in de verklaring van andere betrokkenen en door de nauwkeurige analyse van de aanwezigheid van de verweerder in de data room van het project; - nadat was gebleken dat de bijdrage van de verweerder ondermaats was, een pro- ces volgde dat uitmondde in de beslissing om de commissie te herleiden. Zij oordelen vervolgens dat: - het merkwaardig is dat de eiseres het niet nodig achtte om naar aanleiding van de evaluatie van de verweerder ook de betrokkene zelf toe te laten om zijn visie te geven, wat niet anders kan beschouwd worden dan als een schending van het meest elementaire recht van verdediging; - men de verweerder minstens op de hoogte had moeten stellen van het feit dat zijn prestaties als ondermaats werden beoordeeld, wat hem dan de gelegenheid zou hebben gegeven om beterschap te vertonen indien de opmerkingen terecht waren, of de bevindingen te betwisten; - de houding van de eiseres die de prestaties van de verweerder achter zijn rug evalueerde zonder hem enige inspraak of verweer te gunnen om vervolgens een- zijdig te beslissen tot herleiding van het commissieloon tot één vierde, andermaal zonder de verweerder te horen, beschouwd dient te worden als een miskenning van de verplichting tot goede trouw die op elke partij bij een overeenkomst rust; - een aangepaste sanctie erin bestaat de verweerder het recht toe te kennen op het overeengekomen commissieloon.
5. De appelrechters die aldus, - zonder vast te stellen dat de eiseres bij de uitvoering te goeder trouw zou hebben geoordeeld dat de verweerder dermate voldeed aan de voorwaarden van het bo- nusplan dat hem het maximumpercentage van het overeengekomen commissie- loon moest worden toegekend, en - zonder vast te stellen dat de eiseres haar recht om te oordelen in hoeverre aan de voorwaarden om het commissieloon te verkrijgen is voldaan en in het licht daar- van het toe te kennen percentage te bepalen, op een kennelijk onredelijke wijze heeft uitgeoefend en de normale uitoefening van dat recht de toekenning van het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon zou hebben ge- impliceerd, oordelen dat aan de verweerder als sanctie voor de schending van de goede trouw het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon wordt toege- kend, schenden zodoende artikel 1134, eerste en derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek en miskennen het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt. Het onderdeel is gegrond.;
Appears in 1 contract
Samples: Overeenkomst
BESLISSING VAN HET HOF. Beoordeling Eerste middel Vierde onderdeel
1. Krachtens Eerste onderdeel Overwegende dat, krachtens artikel 113419bis, eerste §1, tweede lid, Oud Burgerlijk Wetboek strekken alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, degenen die deze hebben aangegaan van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot wet. Krachtens artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek moeten overeenkomsten te goeder trouw worden ten uitvoer gebracht.
2. De omstandigheid dat een partij een gevolg uitvoering van de overeenkomst miskent wet van 27 juni 1969 tot her- ziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelij- ke zekerheid der arbeiders, de bepalingen van §2 van datzelfde artikel, volgens welke onder bepaalde voorwaarden maaltijdcheques niet als loon worden be- schouwd, niet toepasselijk zijn indien een maaltijdcheque werd of wordt ver- leend ter vervanging of ter omzetting van loon, premies, voordelen in natura of enig ander voordeel of een aanvulling hierbij, al dan niet bijdrageplichtig voor de sociale zekerheid; Dat hieruit volgt dat de aldus verleende maaltijdcheques voor het geheel van de toepassing van de bepalingen van §2 uitgesloten zijn en aldus niet enkel ten belope van het bedrag dat het vervangen of omgezette loon, premie of voordeel of een aanvulling hierbij te boven gaat; Overwegende dat het arrest vaststelt dat de overeenkomst niet te goeder trouw uitvoertmaaltijdcheques de ploegenpremie vervangen; Dat het beslist, laat op grond dat de rechter niet toe te oor- delen, in strijd met artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboekmaaltijdcheques slechts ten belope van 39 frank die premie vervangen, dat de weder- partij als sanctie aanspraak kan maken op een voordeel uit de overeenkomst zonder vast te stellen dat aan de voorwaarden die de overeenkomst aan de toekenning van dat voordeel stelt, is voldaan.
3. Krachtens het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt dat voor overeenkomsten is neergelegd in artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek, kan de rechter die vaststelt dat een partij die een recht dat de overeenkomst haar toekent heeft uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat overblijvende deel van de uitoefening werkgeverstussen- komst van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon, het recht tot zijn normale uitoefening herleiden of het herstel opleggen van de schade die door het misbruik is teweeggebracht.
4. De appelrechters stellen vast en oordelen dat: - binnen de eiseres een systeem van variabele wedde bestaat; - de algemene voorwaarden van dit systeem voor het boekjaar 2014 werden vast- gelegd in een bonus plan, FY14 ES Sales Compensation Sales Incentive Plan, en de bijzondere voorwaarden voor de verweerder in een individuele ‘sales letter’; - de eiseres terecht stelt dat de toekenning van deze bonus onderworpen is aan een aantal voorwaarden en het algemene bonusplan in dit verband bepaalt dat om commissieloon te kunnen ontvangen, de werknemer actief betrokken 37 frank niet als loon moet zijn bij de deal en dat de betaling van het commissieloon gewijzigd kan worden op basis van het niveau van de bijdrage van de verkoper; - de eiseres het recht heeft te oordelen of aan die voorwaarden voldaan is; - de eiseres stelt dat zij eenzijdig heeft beslist om slechts 25% van de commissie uit te betalen na de vaststelling dat de bijdrage van de verweerder ondermaats zou zijn geweest; - uit de uiteenzetting van de feiten die hebben geleid tot de beslissing van de eise- res om het commissieloon te verminderen, zoals die ondersteund wordt door di- verse verklaringen, inderdaad blijkt dat tijdens de uitvoering van het Bellucci project begin 2014 door de heer C. een bevraging werd gedaan van een aantal ‘kernleden’ van het team, waarbij een ‘algemeen negatief beeld voortkwam over de prestaties en de houding van de verweerder binnen het team’; - in de verklaring van de heer X. te lezen is dat hij in de loop van februari 2014, enkele maanden voor de toewijzing van de opdracht aan de eiseres, gesprekken had met een aantal personen die naar zijn zeggen ‘door hun functie een goed beeld hebben van de werking van het sales team voor Xxxxxxx’ en dat het beeld dat deze personen geschetst hebben of zouden hebben van de bijdrage van de verweerder aan het Xxxxxxxx project ronduit vernietigend is: “hij doet niets, weet niets en kent niets”; - een zelfde beeld naar voor komt uit de verklaring van de heer X.: “[de verweer- der] heeft geen kennis van de markt en het speelveld, heeft niet bijgedragen tot - dat beeld wordt bevestigd in de verklaring van andere betrokkenen en door de nauwkeurige analyse van de aanwezigheid van de verweerder in de data room van het project; - nadat was gebleken dat de bijdrage van de verweerder ondermaats was, een pro- ces volgde dat uitmondde in de beslissing om de commissie te herleiden. Zij oordelen vervolgens dat: - het merkwaardig is dat de eiseres het niet nodig achtte om naar aanleiding van de evaluatie van de verweerder ook de betrokkene zelf toe te laten om zijn visie te geven, wat niet anders kan beschouwd worden dan als een schending van het meest elementaire recht van verdediging; - men de verweerder minstens op de hoogte had moeten stellen van het feit dat zijn prestaties als ondermaats werden beoordeeld, wat hem dan de gelegenheid zou hebben gegeven om beterschap te vertonen indien de opmerkingen terecht waren, of de bevindingen te betwisten; - de houding van de eiseres die de prestaties van de verweerder achter zijn rug evalueerde zonder hem enige inspraak of verweer te gunnen om vervolgens een- zijdig te beslissen tot herleiding van het commissieloon tot één vierde, andermaal zonder de verweerder te horen, beschouwd dient te worden als een miskenning van de verplichting tot goede trouw die op elke partij bij een overeenkomst rust; - een aangepaste sanctie erin bestaat de verweerder het recht toe te kennen op het overeengekomen commissieloon.
5. De appelrechters die aldus, - zonder vast te stellen dat de eiseres bij de uitvoering te goeder trouw zou hebben geoordeeld dat de verweerder dermate voldeed aangezien aan de voorwaarden van artikel 19bis, §2, is voldaan; Dat het bo- nusplan arrest aldus de aangewezen wettelijke bepalingen schendt; Dat het onderdeel gegrond is;
2. Tweede onderdeel Overwegende dat hem het maximumpercentage onderdeel niet tot ruimere cassatie kan leiden; OM DIE REDENEN, HET HOF, Vernietigt het bestreden arrest behalve in zoverre het oordeelt dat verweerster alleszins aan eiser bijdrageplichtig is voor de werkgeverstussen-komst in de be- doelde maaltijdcheques ten belope van 39 BEF per dag; Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het overeengekomen commissie- loon moest worden toegekend, ge- deeltelijk vernietigde arrest; Houdt de kosten aan en - zonder vast te stellen dat laat de eiseres haar recht om te oordelen in hoeverre beslissing daaromtrent aan de voorwaarden om feitenrechter over; Verwijst de aldus beperkte zaak naar het commissieloon Arbeidshof te verkrijgen is voldaan en in het licht daar- van het toe te kennen percentage te bepalen, op een kennelijk onredelijke wijze heeft uitgeoefend en de normale uitoefening van dat recht de toekenning van het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon zou hebben ge- impliceerd, oordelen dat aan de verweerder als sanctie voor de schending van de goede trouw het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon wordt toege- kend, schenden zodoende artikel 1134, eerste en derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek en miskennen het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt. Het onderdeel is gegrondAntwerpen.
Appears in 1 contract
Samples: Overeenkomst
BESLISSING VAN HET HOF. Beoordeling Eerste middel Vierde onderdeelBeoordeling
1. Krachtens Het middel voert schending aan van artikel 1134149 Grondwet, de artikelen 16, § 1 en § 5, en 21 Voorlopige Hechteniswet en de artikelen 137, 138 en 150 Gerechtelijk Wetboek: het arrest oordeelt ten onrechte dat de leden van het parket te Brussel en te Vilvoorde bevoegd zijn om in onderling overleg te vorderen voor de Nederlandstalige rechtbank van eerste lidaanleg te Brussel in zaken met betrekking tot fei- ten gepleegd in om het even welke van beide arrondissementen; uit de omstandigheid dat beide parketten kunnen vorderen voor de Neder- landstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel kan niet worden af- geleid dat ze mogen vorderen in de zaken die tot elkaars exclusieve territoriale bevoegdheid behoren; de beroepen beschikking van 12 maart 2015 die aan de mondelinge vordering van de territoriaal onbe- voegde procureur des Konings van Halle-Vilvoorde gevolg gaf, Oud Burgerlijk Wetboek strekken alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaanmoet nietig worden verklaard; uit geen enkele overweging van de beroepen beschikking blijkt dat deze zou twijfelen aan eisers verblijfplaats; zo- wel in het bevel tot aanhouding en in de geschreven vordering van de procureur-generaal bij het hof van beroep, degenen die als in het arrest wordt deze hebben aangegaan tot wet. Krachtens verblijfplaats zonder enig voorbehoud vermeldt in de beschrijving van eisers identiteit; deze verblijfplaats wordt ook bevestigd in het verhoor van de vriendin van de eiser; door te verwijzen naar twijfel over eisers verblijfplaats in de beroepen beschikking schendt het arrest artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek moeten overeenkomsten te goeder trouw worden ten uitvoer gebracht149 Grondwet.
2. Artikel 149 Grondwet is niet van toepassing inzake voorlopige hechtenis. In zoverre faalt het middel naar recht.
(1) De omstandigheid dat zaak die aan het Hof is voorgelegd betreft het optreden van een partij een gevolg magistraat van het openbaar ministerie. De aanwijzingsprocedure van artikel 100 Gerechtelijk Wetboek is evenwel tevens van toepassing voor de magistraten van de overeenkomst miskent en aldus zetel. De regel van dit arrest is dan ook mutatis mutandis van toepassing voor de overeenkomst niet te goeder trouw uitvoert, laat de rechter niet toe te oor- delen, in strijd met artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek, dat de weder- partij als sanctie aanspraak kan maken op een voordeel uit de overeenkomst zonder vast te stellen dat aan de voorwaarden die de overeenkomst aan de toekenning van dat voordeel stelt, is voldaan.laatstgenoemden. 972 ARRESTEN VAN CASSATIE 8.4.15 - N° 244
3. Krachtens het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt dat voor overeenkomsten is neergelegd in Volgens artikel 1134100, derde § 4, tweede lid, Oud Burgerlijk Wetboek, kan Gerechtelijk Wetboek worden de rechter die vaststelt dat een partij die een recht dat de overeenkomst haar toekent heeft uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat substituten benoemd bij het parket van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon, procureur des Konings te Halle-Vilvoorde in subsidiaire orde benoemd bij het recht tot zijn normale uitoefening herleiden of het herstel opleggen parket van de schade die door pro- cureur des Konings te Brussel en te Leuven. Volgens artikel 100, § 5, Gerechtelijk Wetboek wordt de aanwijzing van de in paragraaf 4 bedoelde substituut buiten het misbruik parket van de per- soneelsformatie waarvan hij in hoofdorde wordt benoemd, geregeld overeenkomstig paragraaf 2. Artikel 100, § 2, Gerechtelijk Wetboek regelt de procedure van aan- wijzing van een substituut buiten het parket in de personeelsformatie waar hij in hoofdorde is teweeggebrachtbenoemd.
4. De appelrechters stellen vast en oordelen dat: - binnen aanwijzing bij toepassing van artikel 100, § 2, Gerechtelijk Wet- boek is een interne aangelegenheid van de eiseres betrokken korpschefs. Uit het optreden van een systeem van variabele wedde bestaat; - de algemene voorwaarden van dit systeem voor het boekjaar 2014 werden vast- gelegd door die bepaling bedoelde substituut in een bonus plan, FY14 ES Sales Compensation Sales Incentive Plan, en de bijzondere voorwaarden voor de verweerder in een individuele ‘sales letter’; - de eiseres terecht stelt dat de toekenning van deze bonus onderworpen is aan een aantal voorwaarden en het algemene bonusplan in ander parket dan dit verband bepaalt dat om commissieloon te kunnen ontvangen, de werknemer actief betrokken moet zijn bij de deal en dat de betaling van het commissieloon gewijzigd kan worden op basis van het niveau van de bijdrage van de verkoper; - de eiseres het recht heeft te oordelen of aan die voorwaarden voldaan is; - de eiseres stelt dat zij eenzijdig heeft beslist om slechts 25% van de commissie uit te betalen na de vaststelling dat de bijdrage van de verweerder ondermaats zou zijn geweest; - uit de uiteenzetting van de feiten die hebben geleid tot de beslissing van de eise- res om het commissieloon te verminderen, zoals die ondersteund wordt door di- verse verklaringen, inderdaad blijkt dat tijdens de uitvoering van het Bellucci project begin 2014 door de heer C. een bevraging werd gedaan van een aantal ‘kernleden’ van het team, waarbij een ‘algemeen negatief beeld voortkwam over de prestaties en de houding van de verweerder binnen het team’; - in de verklaring van de heer X. te lezen is dat waarin hij in de loop personeelsformatie in hoofdorde is benoemd, volgt dat hij daartoe overeenkomstig artikel 100, § 2, Ge- rechtelijk Wetboek is aangewezen. Het komt de rechter niet toe deze aanwijzing te onderzoeken. In zoverre het middel uitgaat van februari 2014een andere rechtsopvatting, enkele maanden voor de toewijzing van de opdracht aan de eiseres, gesprekken had met een aantal personen die faalt het naar zijn zeggen ‘door hun functie een goed beeld hebben van de werking van het sales team voor Xxxxxxx’ en dat het beeld dat deze personen geschetst hebben of zouden hebben van de bijdrage van de verweerder aan het Xxxxxxxx project ronduit vernietigend is: “hij doet niets, weet niets en kent niets”; - een zelfde beeld naar voor komt uit de verklaring van de heer X.: “[de verweer- der] heeft geen kennis van de markt en het speelveld, heeft niet bijgedragen tot - dat beeld wordt bevestigd in de verklaring van andere betrokkenen en door de nauwkeurige analyse van de aanwezigheid van de verweerder in de data room van het project; - nadat was gebleken dat de bijdrage van de verweerder ondermaats was, een pro- ces volgde dat uitmondde in de beslissing om de commissie te herleiden. Zij oordelen vervolgens dat: - het merkwaardig is dat de eiseres het niet nodig achtte om naar aanleiding van de evaluatie van de verweerder ook de betrokkene zelf toe te laten om zijn visie te geven, wat niet anders kan beschouwd worden dan als een schending van het meest elementaire recht van verdediging; - men de verweerder minstens op de hoogte had moeten stellen van het feit dat zijn prestaties als ondermaats werden beoordeeld, wat hem dan de gelegenheid zou hebben gegeven om beterschap te vertonen indien de opmerkingen terecht waren, of de bevindingen te betwisten; - de houding van de eiseres die de prestaties van de verweerder achter zijn rug evalueerde zonder hem enige inspraak of verweer te gunnen om vervolgens een- zijdig te beslissen tot herleiding van het commissieloon tot één vierde, andermaal zonder de verweerder te horen, beschouwd dient te worden als een miskenning van de verplichting tot goede trouw die op elke partij bij een overeenkomst rust; - een aangepaste sanctie erin bestaat de verweerder het recht toe te kennen op het overeengekomen commissieloonrecht.
5. De appelrechters die aldus, - zonder vast te stellen Het arrest heeft vastgesteld dat de eiseres bij handhaving van de uitvoering voorlopige hechtenis gevorderd werd door een lid van het parket, niet te goeder trouw zou hebben geoordeeld Brussel maar te Halle-Vilvoorde en dat beide parketten bevoegd zijn om te vor- deren voor de raadkamer van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel. Met deze redenen verantwoordt het arrest naar recht de beslissing dat de verweerder dermate voldeed aan procedure regelmatig is. In zoverre kan het middel niet worden aangenomen.
6. In zoverre het middel voor het overige de voorwaarden vaststelling van eisers verblijfplaats en aldus het bo- nusplan dat hem gevaar op onttrekking aanvecht, zonder de overige door het maximumpercentage van het overeengekomen commissie- loon moest worden toegekendarrest vastgestelde omstandigheden als bedoeld in artikel 16, en - zonder vast te stellen dat de eiseres haar recht om te oordelen in hoeverre aan de voorwaarden om het commissieloon te verkrijgen is voldaan en in het licht daar- van het toe te kennen percentage te bepalen§ 1, op een kennelijk onredelijke wijze heeft uitgeoefend en de normale uitoefening van dat recht de toekenning van het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon zou hebben ge- impliceerd, oordelen dat aan de verweerder als sanctie voor de schending van de goede trouw het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon wordt toege- kend, schenden zodoende artikel 1134, eerste en derde vierde lid, Oud Burgerlijk Wetboek Voorlopige Hechteniswet te bekritiseren, kan het niet tot cassatie leiden en miskennen is het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt. Het onderdeel is gegrondbijgevolg niet ontvankelijk.
Appears in 1 contract
Samples: Arresten Van Cassatie 921
BESLISSING VAN HET HOF. Beoordeling Tweede middel Eerste middel Vierde onderdeel
1. Krachtens artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek strekken alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, degenen die deze hebben aangegaan tot wet. Krachtens artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek moeten overeenkomsten Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te goeder trouw worden slaan blijkt dat de gevolgen van de ontbinding van de overeenkomst tus- sen de verweerders en McM ten uitvoer gebrachtopzichte van de eiseres in het debat waren.
2. De omstandigheid appelrechters die vaststellen dat een partij een gevolg de overeenkomst “‘ex tunc’ werd ontbonden door het (...) arrest van het hof van beroep te Brussel van 23 november 1998” steunen, ongeacht de door hen gebruikte terminologie, hun beslissing op de gevolgen van het tenietgaan van de overeenkomst miskent en aldus ten gevolge van de overeenkomst ontbinding van de verkoopovereenkomst. Het onderdeel kan niet te goeder trouw uitvoertworden aangenomen. Tweede onderdeel
3. Wanneer een koopovereenkomst met terugwerkende kracht wordt ontbonden of vernietigd, laat dan worden de rechter niet toe te oor- delenpar- tijen, in strijd met krachtens artikel 1134, eerste lid, Oud 1184 van het Burgerlijk Wetboek, terug geplaatst in de toestand die voorheen bestond en wordt de verkoper geacht steeds de eigenaar te zijn geweest. Deze retroactieve werking heeft echter niet tot gevolg dat de weder- partij als sanctie aanspraak kan maken ver- koper schuldenaar wordt van verbintenissen waartoe de koper met betrekking tot de eigendom gehouden is zij het op een voordeel uit de overeenkomst zonder vast te stellen dat aan de voorwaarden die de overeenkomst aan de toekenning van dat voordeel stelt, is voldaan.
3. Krachtens het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt dat voor overeenkomsten is neergelegd in artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek, kan de rechter die vaststelt dat een partij die een recht dat de overeenkomst haar toekent heeft uitgeoefend contractuele of op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon, het recht tot zijn normale uitoefening herleiden of het herstel opleggen van de schade die door het misbruik is teweeggebrachtreglementaire grondslag.
4. De appelrechters stellen vast en oordelen dat: - binnen – de verweerders op 3 maart 1988 een onroerend goed gele- gen te Schaarbeek verkochten aan McM; – deze overeenkomst “‘ex tunc’ werd ontbonden door het (...) arrest van het hof van beroep te Brussel van 23 november 1998”; – XxX abonnee was van de eiseres een systeem voor waterdistributie maar in gebreke bleef de facturen te betalen voor de periode van variabele wedde bestaat20 januari 1993 tot en met 18 januari 1999; - – de eiseres aanspraak maakt op betaling van deze facturen door de verweerders; – de algemene voorwaarden van dit systeem voor het boekjaar 2014 werden vast- gelegd in een bonus plan, FY14 ES Sales Compensation Sales Incentive Plan, en de bijzondere voorwaarden voor de verweerder in een individuele ‘sales letter’; - de eiseres terecht stelt bepalen dat de toekenning van deze bonus onderworpen is aan een aantal voorwaarden en het algemene bonusplan in dit verband bepaalt dat om commissieloon te kunnen ontvangen, de werknemer actief betrokken moet zijn bij de deal en dat de betaling iedere eigenaar van het commissieloon gewijzigd kan onroerend goed als “abonnee” moet worden op basis van het niveau van de bijdrage van de verkoper; - de eiseres het recht heeft te oordelen of aan die voorwaarden voldaan is; - de eiseres stelt dat zij eenzijdig heeft beslist om slechts 25% van de commissie uit te betalen na de vaststelling dat de bijdrage van de verweerder ondermaats zou zijn geweest; - uit de uiteenzetting van de feiten die hebben geleid tot de beslissing van de eise- res om het commissieloon te verminderen, zoals die ondersteund wordt door di- verse verklaringen, inderdaad blijkt dat tijdens de uitvoering van het Bellucci project begin 2014 door de heer C. een bevraging werd gedaan van een aantal ‘kernleden’ van het team, waarbij een ‘algemeen negatief beeld voortkwam over de prestaties en de houding van de verweerder binnen het team’; - in de verklaring van de heer X. te lezen is dat hij in de loop van februari 2014, enkele maanden voor de toewijzing van de opdracht aan de eiseres, gesprekken had met een aantal personen die naar zijn zeggen ‘door hun functie een goed beeld hebben van de werking van het sales team voor Xxxxxxx’ en dat het beeld dat deze personen geschetst hebben of zouden hebben van de bijdrage van de verweerder aan het Xxxxxxxx project ronduit vernietigend is: “hij doet niets, weet niets en kent niets”; - een zelfde beeld naar voor komt uit de verklaring van de heer X.: “[de verweer- der] heeft geen kennis van de markt en het speelveld, heeft niet bijgedragen tot - dat beeld wordt bevestigd in de verklaring van andere betrokkenen en door de nauwkeurige analyse van de aanwezigheid van de verweerder in de data room van het project; - nadat was gebleken dat de bijdrage van de verweerder ondermaats was, een pro- ces volgde dat uitmondde in de beslissing om de commissie te herleiden. Zij oordelen vervolgens dat: - het merkwaardig is dat de eiseres het niet nodig achtte om naar aanleiding van de evaluatie van de verweerder ook de betrokkene zelf toe te laten om zijn visie te geven, wat niet anders kan beschouwd worden dan als een schending van het meest elementaire recht van verdediging; - men de verweerder minstens op de hoogte had moeten stellen van het feit dat zijn prestaties als ondermaats werden beoordeeld, wat hem dan de gelegenheid zou hebben gegeven om beterschap te vertonen indien de opmerkingen terecht waren, of de bevindingen te betwisten; - de houding van de eiseres die de prestaties van de verweerder achter zijn rug evalueerde zonder hem enige inspraak of verweer te gunnen om vervolgens een- zijdig te beslissen tot herleiding van het commissieloon tot één vierde, andermaal zonder de verweerder te horen, beschouwd dient te worden als een miskenning van de verplichting tot goede trouw die op elke partij bij een overeenkomst rust; - een aangepaste sanctie erin bestaat de verweerder het recht toe te kennen op het overeengekomen commissieloonbeschouwd.
5. De appelrechters die aldus, - zonder vast te stellen oordelen dat de eiseres bij retroactieve werking van het tenietgaan van de uitvoering te goeder trouw zou hebben geoordeeld koopovereenkomst niet tot gevolg heeft dat de verweerder dermate voldeed verweerders, als verkopers, gehouden zijn tot de facturen met betrekking tot waterleveranties aan de voorwaarden koper, verantwoorden hun beslissing naar recht. Beide onderdelen samen
6. Gelet op het antwoord op het tweede onderdeel van het bo- nusplan dat hem het maximumpercentage tweede middel, vertonen de grieven die de vraag naar de contractuele of reglementaire aard van het overeengekomen commissie- loon moest worden toegekendvorderingsrecht betreffen, en - zonder vast te stellen dat de eiseres haar recht om te oordelen in hoeverre aan de voorwaarden om het commissieloon te verkrijgen is voldaan en in het licht daar- van het toe te kennen percentage te bepalen, op een kennelijk onredelijke wijze heeft uitgeoefend en de normale uitoefening van dat recht de toekenning van het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon zou hebben ge- impliceerd, oordelen dat aan de verweerder als sanctie voor de schending van de goede trouw het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon wordt toege- kend, schenden zodoende artikel 1134, eerste en derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek en miskennen het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt. Het onderdeel is gegrondgeen belang.
Appears in 1 contract
Samples: Koopovereenkomst
BESLISSING VAN HET HOF. Beoordeling Eerste Over het geheel van het eerste middel Vierde onderdeel
1. Krachtens artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek strekken alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, degenen die deze hebben aangegaan tot wet. Krachtens artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek moeten overeenkomsten te goeder trouw worden ten uitvoer gebracht.
2. De omstandigheid dat een partij een gevolg van het verzoekschrift en van de overeenkomst miskent memo- rie: Op 23 juli 2002 heeft de eiser zich bij de onderzoeksrechter burgerlijke partij gesteld tegen de verweerders wegens valsheid in geschriften en aldus gebruik van val- se stukken, belaging, aanmatiging van een openbaar ambt, bedriegerij en eerroof. Op 23 december 2005 heeft hij hen, ofschoon het onderzoek niet afgesloten was, een oproeping doen betekenen om wegens dezelfde feiten voor de overeenkomst niet correctionele
1 Zie Cass., 1 maart 1989, AR 7098, nr. 370; H.-D. BOSLY en X. XXXXXXXXXXXXX, Droit de la procédure pénale, Die Keure, 2005, 4e uitg., p. 591 en 592.
2 Zie Cass., 4 maart 1986, AR 9890, nr. 425. rechtbank te goeder trouw uitvoert, laat verschijnen. Hij verwijt het arrest de rechter niet toe te oor- delen, in strijd met artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek, dat de weder- partij als sanctie aanspraak kan maken op een voordeel uit de overeenkomst zonder vast te stellen dat aan de voorwaarden die de overeenkomst aan de toekenning van dat voordeel stelt, is voldaan.
3. Krachtens het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt dat voor overeenkomsten is neergelegd in artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek, kan de rechter die vaststelt dat een partij die een recht dat de overeenkomst haar toekent heeft uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat artikelen 3 en 4 van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon, het recht tot zijn normale uitoefening herleiden of het herstel opleggen van de schade die door het misbruik is teweeggebracht.
4. De appelrechters stellen vast en oordelen dat: - binnen de eiseres een systeem van variabele wedde bestaat; - de algemene voorwaarden van dit systeem voor het boekjaar 2014 werden vast- gelegd in een bonus plan, FY14 ES Sales Compensation Sales Incentive Plan, en de bijzondere voorwaarden voor de verweerder in een individuele ‘sales letter’; - de eiseres terecht stelt dat de toekenning van deze bonus onderworpen is aan een aantal voorwaarden en het algemene bonusplan in dit verband bepaalt dat om commissieloon te kunnen ontvangen, de werknemer actief betrokken moet zijn bij de deal en dat de betaling Voorafgaande Titel van het commissieloon gewijzigd kan worden op basis Wetboek van het niveau van de bijdrage van de verkoper; - de eiseres het recht heeft Strafvordering te oordelen of aan die voorwaarden voldaan is; - de eiseres stelt dat zij eenzijdig heeft beslist om slechts 25% van de commissie uit te betalen na de vaststelling dat de bijdrage van de verweerder ondermaats zou zijn geweest; - uit de uiteenzetting van de feiten die hebben geleid tot schenden door de beslissing van de eise- res om het commissieloon niet-ontvanke- lijkheid te verminderen, zoals bevestigen van deze rechtstreekse dagvaarding die ondersteund wordt door di- verse verklaringen, inderdaad blijkt dat tijdens de uitvoering van het Bellucci project begin 2014 door de heer C. eerste rechter is uitgesproken. Hij die beweert door een bevraging werd gedaan misdaad of wanbedrijf te zijn benadeeld kan zich bur- gerlijke partij stellen voor de onderzoeksrechter. Wanneer aldaar nog geen on- derzoek betreffende de aangegeven feiten aanhangig is gemaakt, brengt de klacht met burgerlijke partijstelling de strafvordering op gang. Deze vordering wordt niet onontvankelijk door de loutere omstandigheid dat het openbaar ministerie niet vordert de feiten te onderzoeken. Geen enkele wettelijke bepaling schrijft voor dat de onderzoekshandelingen worden gesteld door de onderzoeksrechter voor wie de klager zich burgerlijke partij heeft gesteld. Wanneer een onderzoek door de burgerlijke partijstelling op gang is gebracht en het onderzoeksgerecht de rechtspleging niet heeft geregeld, is de rechtstreekse dagvaarding van een aantal ‘kernleden’ van beklaagde voor het team, waarbij een ‘algemeen negatief beeld voortkwam over de prestaties en de houding van de verweerder binnen het team’; - in de verklaring van de heer X. te lezen is dat hij in de loop van februari 2014, enkele maanden voor de toewijzing van de opdracht aan de eiseres, gesprekken had met een aantal personen die naar zijn zeggen ‘door hun functie een goed beeld hebben van de werking van het sales team voor Xxxxxxx’ en dat het beeld dat deze personen geschetst hebben of zouden hebben van de bijdrage van de verweerder aan het Xxxxxxxx project ronduit vernietigend is: “hij doet niets, weet niets en kent niets”; - een zelfde beeld naar voor komt uit de verklaring van de heer X.: “[de verweer- der] heeft geen kennis van de markt en het speelveld, heeft niet bijgedragen tot - dat beeld wordt bevestigd in de verklaring van andere betrokkenen en door de nauwkeurige analyse van de aanwezigheid van de verweerder in de data room van het project; - nadat was gebleken dat de bijdrage van de verweerder ondermaats was, een pro- ces volgde dat uitmondde in de beslissing om de commissie te herleiden. Zij oordelen vervolgens dat: - het merkwaardig is dat de eiseres het niet nodig achtte om naar aanleiding van de evaluatie van de verweerder ook de betrokkene zelf toe te laten om zijn visie te geven, wat niet anders kan beschouwd worden dan als een schending van het meest elementaire recht van verdediging; - men de verweerder minstens op de hoogte had moeten stellen van vonnisgerecht wegens het feit dat het voorwerp van dat onderzoek uitmaakt, niet ontvankelijk. De overige grieven die worden aangevoerd zijn prestaties als ondermaats werden beoordeeld, wat hem dan de gelegenheid zou hebben gegeven om beterschap te vertonen indien de opmerkingen terecht waren, of de bevindingen te betwisten; - de houding volledig afgeleid van de eiseres die fou- tieve veronderstelling volgens welke de prestaties strafvordering niet door de burgerlijke partijstelling van de verweerder achter zijn rug evalueerde zonder hem enige inspraak of verweer te gunnen om vervolgens een- zijdig te beslissen tot herleiding eiser op gang was gebracht. Het middel faalt naar recht. Over het geheel van het commissieloon tot één vierde, andermaal zonder de verweerder te horen, beschouwd dient te worden als een miskenning tweede middel van de verplichting memorie: Vermits de appelrechters wettig beslissen dat de rechtstreekse dagvaarding van de eiser niet ontvankelijk was, schreef het algemeen beginsel van eerbiediging van het recht van verdediging hun niet voor om te antwoorden op de conclusie van de eiser waarin hij gegevens aanvoert die geen verband houden met de ont- vankelijkheid van die dagvaarding. Op de conclusie van de eiser, gesteund op nieuwe feiten die als samenhangend worden voorgesteld met deze die in de rechtstreekse dagvaarding zijn bedoeld, antwoordt het arrest voor het overige met de overweging dat "in tegenstelling tot goede trouw wat [de eiser] beweert, de omstandigheid dat hij zijn oorspronkelijke vordering heeft uitgebreid met een conclusie die op elke de griffie van het Hof op 9 februari 2007 is ingekomen, niet van aard is om de niet-ontvankelijkheid van diens recht- streekse dagvaarding opnieuw ter discussie te stellen". Met deze overweging omkleden de appelrechters hun beslissing regelmatig met redenen en verantwoorden haar naar recht. Het middel kan niet worden aangenomen. Over het tweede middel van het verzoekschrift en het derde middel van de me- morie in hun geheel: Het middel voert aan dat het arrest artikel 149 van de Grondwet schendt door de conclusie van de eiser betreffende sommige als misdaad omschreven feiten wegens welke hij zich burgerlijke partij bij een overeenkomst rust; - een aangepaste sanctie erin bestaat heeft gesteld, zonder antwoord te laten. Vermits de verweerder het recht toe te kennen op het overeengekomen commissieloon.
5. De appelrechters die aldus, - zonder vast te stellen wettig hebben beslist dat de eiseres bij de uitvoering te goeder trouw zou hebben geoordeeld dat de verweerder dermate voldeed aan de voorwaarden van het bo- nusplan dat hem het maximumpercentage van het overeengekomen commissie- loon moest worden toegekend, en - zonder vast te stellen dat de eiseres haar recht om te oordelen in hoeverre aan de voorwaarden om het commissieloon te verkrijgen is voldaan en in het licht daar- van het toe te kennen percentage te bepalen, op een kennelijk onredelijke wijze heeft uitgeoefend en de normale uitoefening van dat recht de toekenning van het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon zou hebben ge- impliceerd, oordelen dat aan de verweerder als sanctie voor de schending rechtstreekse dagvaar- ding van de goede trouw eiser niet ontvankelijk was aangezien deze zich van tevoren burger- lijke partij had gesteld en het maximumpercentage van onderzoek niet was afgesloten, is het overeengekomen commissieloon wordt toege- kendmiddel niet ontvankelijk bij gebrek aan belang. Dictum Het Hof, schenden zodoende artikel 1134, eerste en derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek en miskennen Verwerpt het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedtcassatieberoep. Het onderdeel is gegrondVeroordeelt de eiser in de kosten.
Appears in 1 contract
Samples: Overeenkomst
BESLISSING VAN HET HOF. Beoordeling Eerste middel Vierde onderdeel
1. Krachtens Overwegende, dat krachtens artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek strekken alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, degenen die deze hebben aangegaan tot wet. Krachtens artikel 11341184, derde lid, Oud van het Burgerlijk Wetboek moeten overeenkomsten Wet- boek, de ontbinding van een wederkerige overeenkomst wegens wanprestatie in rechte moet worden gevorderd; Dat die regel ertoe strekt bij afwezigheid van een uitdrukkelijk ontbindend be- ding in het belang van de rechtszekerheid en de billijkheid de ontbinding te goeder trouw worden ten uitvoer gebracht.
2. De omstandigheid on- derwerpen aan de toetsing door de rechter; Dat die regel er niet aan in de weg staat dat een partij contractpartij in een gevolg wederke- rige overeenkomst op eigen gezag en op eigen risico beslist haar verbintenissen niet uit te voeren en kennis geeft aan de wederpartij dat zij de overeenkomst als beëindigd beschouwt; Dat de beoordeling van de overeenkomst miskent en aldus de overeenkomst niet te goeder trouw uitvoert, laat rechtmatigheid van deze eenzijdige beslissing aan de rechter niet toe te oor- delen, in strijd met artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek, wordt onderworpen bij een latere vordering tot gerechtelijke ontbin- ding; dat de weder- partij als sanctie aanspraak kan maken op een voordeel uit de overeenkomst zonder vast te stellen dat aan de voorwaarden die de overeenkomst aan de toekenning van dat voordeel stelt, is voldaan.
3. Krachtens het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt dat voor overeenkomsten is neergelegd in artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek, kan de rechter die vaststelt over die gerechtelijke ontbinding beslist, bij het beoorde- len van de gevolgen van die ontbinding en van de rechten die de beide partijen kunnen laten gelden, vermag te oordelen, zoals te dezen, dat een partij die een recht gelet op de wan- prestatie van haar wederpartij, de contractspartij geen fout heeft begaan door eenzijdig de overeenkomst als beëindigd te beschouwen; Overwegende dat de overeenkomst haar toekent heeft uitgeoefend op een wijze die kennelijk aangevoerde schending van artikel 1134 van het Burger- lijk Wetboek afgeleid is uit de grenzen te buiten gaat vergeefs aangevoerde schending van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon, het recht tot zijn normale uitoefening herleiden of het herstel opleggen van de schade die door het misbruik is teweeggebracht.
4. De appelrechters stellen vast en oordelen dat: - binnen de eiseres een systeem van variabele wedde bestaat; - de algemene voorwaarden artikel 1184 van dit systeem voor Wetboek; Dat het boekjaar 2014 werden vast- gelegd in een bonus plan, FY14 ES Sales Compensation Sales Incentive Plan, en de bijzondere voorwaarden voor de verweerder in een individuele ‘sales letter’; - de eiseres terecht stelt dat de toekenning van deze bonus onderworpen is aan een aantal voorwaarden en het algemene bonusplan in dit verband bepaalt dat om commissieloon te kunnen ontvangen, de werknemer actief betrokken moet zijn bij de deal en dat de betaling van het commissieloon gewijzigd middel niet kan worden op basis van het niveau van aangenomen; OM DIE REDENEN, HET HOF, Verwerpt de bijdrage van voorziening; Veroordeelt de verkoper; - de eiseres het recht heeft te oordelen of aan die voorwaarden voldaan is; - de eiseres stelt dat zij eenzijdig heeft beslist om slechts 25% van de commissie uit te betalen na de vaststelling dat de bijdrage van de verweerder ondermaats zou zijn geweest; - uit de uiteenzetting van de feiten die hebben geleid tot de beslissing van de eise- res om het commissieloon te verminderen, zoals die ondersteund wordt door di- verse verklaringen, inderdaad blijkt dat tijdens de uitvoering van het Bellucci project begin 2014 door de heer C. een bevraging werd gedaan van een aantal ‘kernleden’ van het team, waarbij een ‘algemeen negatief beeld voortkwam over de prestaties en de houding van de verweerder binnen het team’; - eiseressen in de verklaring van kosten. 2 mei 2002 - 1° kamer – Voorzitter : de heer X. te lezen is dat hij in de loop van februari 2014x. Xxxxxxxxxxxxx, enkele maanden voor de toewijzing van de opdracht aan de eiseres, gesprekken had met een aantal personen die naar zijn zeggen ‘door hun functie een goed beeld hebben van de werking van het sales team voor Xxxxxxx’ en dat het beeld dat deze personen geschetst hebben of zouden hebben van de bijdrage van de verweerder aan het Xxxxxxxx project ronduit vernietigend isvoorzitter – Verslaggever : “hij doet niets, weet niets en kent niets”; - een zelfde beeld naar voor komt uit de verklaring van de heer X.: “[de verweer- der] heeft geen kennis van de markt en het speelveld, heeft niet bijgedragen tot - dat beeld wordt bevestigd in de verklaring van andere betrokkenen en door de nauwkeurige analyse van de aanwezigheid van de verweerder in de data room van het project; - nadat was gebleken dat de bijdrage van de verweerder ondermaats was, een pro- ces volgde dat uitmondde in de beslissing om de commissie te herleiden. Zij oordelen vervolgens dat: - het merkwaardig is dat de eiseres het niet nodig achtte om naar aanleiding van de evaluatie van de verweerder ook de betrokkene zelf toe te laten om zijn visie te geven, wat niet anders kan beschouwd worden dan als een schending van het meest elementaire recht van verdediging; - men de verweerder minstens op de hoogte had moeten stellen van het feit dat zijn prestaties als ondermaats werden beoordeeld, wat hem dan de gelegenheid zou hebben gegeven om beterschap te vertonen indien de opmerkingen terecht waren, of de bevindingen te betwisten; - de houding van de eiseres die de prestaties van de verweerder achter zijn rug evalueerde zonder hem enige inspraak of verweer te gunnen om vervolgens een- zijdig te beslissen tot herleiding van het commissieloon tot één vierde, andermaal zonder de verweerder te horen, beschouwd dient te worden als een miskenning van de verplichting tot goede trouw die op elke partij bij een overeenkomst rust; - een aangepaste sanctie erin bestaat de verweerder het recht toe te kennen op het overeengekomen commissieloon.
5. De appelrechters die aldus, - zonder vast te stellen dat de eiseres bij de uitvoering te goeder trouw zou hebben geoordeeld dat de verweerder dermate voldeed aan de voorwaarden van het bo- nusplan dat hem het maximumpercentage van het overeengekomen commissie- loon moest worden toegekend, en - zonder vast te stellen dat de eiseres haar recht om te oordelen in hoeverre aan de voorwaarden om het commissieloon te verkrijgen is voldaan en in het licht daar- van het toe te kennen percentage te bepalen, op een kennelijk onredelijke wijze heeft uitgeoefend en de normale uitoefening van dat recht de toekenning van het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon zou hebben ge- impliceerd, oordelen dat aan de verweerder als sanctie voor de schending van de goede trouw het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon wordt toege- kend, schenden zodoende artikel 1134, eerste en derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek en miskennen het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt. Het onderdeel is gegrond.de
Appears in 1 contract
Samples: Overeenkomst
BESLISSING VAN HET HOF. Beoordeling Eerste middel Vierde onderdeelBeoordeling
1. Krachtens artikel 1134110, § 3, Werkloosheidsbesluit wordt onder samenwonen- de verstaan de werknemer die geen werknemer met gezinslast is zoals bedoeld in § 1, noch een alleenwonende werknemer zoals bedoeld in § 2. Volgens artikel 110, § 2, Werkloosheidsbesluit wordt onder alleenwonende werk- nemer verstaan de werknemer die alleen woont, met uitzondering van de werkne- mer bedoeld in § 1, 3° tot 6°. Overeenkomstig artikel 59, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek strekken alle overeenkomsten Uitvoeringsbesluit Werkloosheid wordt on- der samenwonen verstaan het onder hetzelfde dak samenleven van twee of meer personen die wettig zijn aangegaan, degenen die deze hebben aangegaan tot wet. Krachtens artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek moeten overeenkomsten te goeder trouw worden ten uitvoer gebrachthun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappe- lijk regelen.
2. De omstandigheid Om te kunnen besluiten dat twee of meer personen die onder hetzelfde dak wonen hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk re- gelen en dus samenleven, is vereist, maar volstaat het niet, dat zij een partij econo- misch-financieel voordeel behalen door een gevolg woning te delen. Daarvoor is tevens vereist dat zij ook taken, activiteiten en andere huishoudelijke aangelegenheden, zoals het onderhoud van de overeenkomst miskent woonst en aldus eventueel het inrichten ervan, de overeenkomst niet te goeder trouw uitvoertwas, laat de boodschappen, het bereiden en nuttigen van de maaltijden gemeenschappelijk ver- richten en daarvoor eventueel financiële middelen inbrengen. De rechter niet toe te oor- delen, oordeelt in strijd met artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek, dat feite of de weder- partij als sanctie aanspraak kan maken op een voordeel uit de overeenkomst zonder vast te stellen dat aan de voorwaarden die de overeenkomst aan de toekenning van dat voordeel stelt, is voldaanhuishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk worden geregeld.
3. Krachtens De appelrechters stellen enerzijds vast dat: - de verweerder met drie andere personen in hetzelfde huis woont; - het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt dat voor overeenkomsten is neergelegd huurcontract op naam van één van die drie personen staat; - de huur door de vier bewoners wordt verdeeld; - in artikel 1134de huurprijs, derde lidongeveer 215 euro per persoon, Oud Burgerlijk Wetboekook de nutsvoorzieningen zijn begrepen; - de verweerder het deel van anderen inzamelt om het geheel aan de hoofdhuur- der te overhandigen; - elke bewoner een aparte kamer met slaapgelegenheid heeft, kan maar het salon, de rechter die vaststelt dat een partij die een recht dat keuken, de overeenkomst haar toekent heeft uitgeoefend badkamer en de sanitaire voorzieningen gemeenschappelijk worden gebruikt; - het huis slechts één deurbel en één brievenbus heeft. Anderzijds stellen de appelrechters ook vast dat: - de bewoners elkaar vooraf niet kenden en ieders contract van onderverhuring op een wijze ander tijdstip ingaat; - aan de deurbel een belcode per bewoner is aangebracht; - alle kamers afzonderlijk kunnen worden afgesloten; - er beperkt kan gekookt worden op de kamer dankzij een klein kookbekken en een microgolfoven; - de bewoners hoofdzakelijk in hun kamer vertoeven en het salon zelden gebrui- ken; - iedere bewoner in de gemeenschappelijke keuken een individuele voorraadkast heeft en een individuele lade in de koelkast; - ieder zijn eigen potje kookt en de benodigdheden ervoor aankoopt; - er geen gemeenschappelijk budget is voor aankopen van benodigdheden voor het huishouden; - er geen transportmiddelen zijn die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon, het recht tot zijn normale uitoefening herleiden of het herstel opleggen van de schade die door het misbruik is teweeggebrachtgemeenschappelijk gebruikt worden.
4. De Op grond van die vaststellingen konden de appelrechters stellen vast en wettig oordelen dat: - binnen de eiseres een systeem van variabele wedde bestaat; - de algemene voorwaarden van dit systeem voor het boekjaar 2014 werden vast- gelegd in een bonus plan, FY14 ES Sales Compensation Sales Incentive Plan, en de bijzondere voorwaarden voor de verweerder in een individuele ‘sales letter’; - de eiseres terecht stelt dat de toekenning van deze bonus onderworpen is aan een aantal voorwaarden en het algemene bonusplan in dit verband bepaalt dat om commissieloon te kunnen ontvangen, de werknemer actief betrokken moet zijn bij de deal en dat de betaling van het commissieloon gewijzigd kan worden op basis van het niveau van de bijdrage van de verkoper; - de eiseres het recht heeft te oordelen of aan die voorwaarden voldaan is; - de eiseres stelt dat zij eenzijdig heeft beslist om slechts 25% van de commissie uit te betalen na de vaststelling dat de bijdrage van de verweerder ondermaats zou zijn geweest; - uit de uiteenzetting van de feiten die hebben geleid tot de beslissing van de eise- res om het commissieloon te verminderen, zoals die ondersteund wordt door di- verse verklaringen, inderdaad blijkt dat tijdens de uitvoering van het Bellucci project begin 2014 door de heer C. een bevraging werd gedaan van een aantal ‘kernleden’ van het team, waarbij een ‘algemeen negatief beeld voortkwam over de prestaties en de houding van de verweerder binnen het team’; - in de verklaring van de heer X. te lezen is dat hij in de loop van februari 2014, enkele maanden voor de toewijzing van de opdracht aan de eiseres, gesprekken had met een aantal personen die naar zijn zeggen ‘door hun functie een goed beeld hebben van de werking van het sales team voor Xxxxxxx’ en dat het beeld dat deze personen geschetst hebben of zouden hebben van de bijdrage van de verweerder aan het Xxxxxxxx project ronduit vernietigend is: “hij doet niets, weet niets en kent niets”; - een zelfde beeld naar voor komt uit de verklaring van de heer X.: “[de verweer- der] heeft geen kennis van de markt en het speelveld, heeft niet bijgedragen tot - dat beeld wordt bevestigd in de verklaring van andere betrokkenen en door de nauwkeurige analyse van de aanwezigheid van de verweerder in de data room van het project; - nadat was gebleken dat de bijdrage van de verweerder ondermaats was, een pro- ces volgde dat uitmondde in de beslissing om de commissie te herleiden. Zij oordelen vervolgens dat: - het merkwaardig is dat de eiseres het niet nodig achtte om naar aanleiding van de evaluatie van de verweerder ook de betrokkene zelf toe te laten om zijn visie te geven, wat niet anders kan beschouwd worden dan als een schending van het meest elementaire recht van verdediging; - men de verweerder minstens op de hoogte had moeten stellen van het feit dat zijn prestaties als ondermaats werden beoordeeld, wat hem dan de gelegenheid zou hebben gegeven om beterschap te vertonen indien de opmerkingen terecht waren, of de bevindingen te betwisten; - de houding van de eiseres die de prestaties van de verweerder achter zijn rug evalueerde zonder hem enige inspraak of verweer te gunnen om vervolgens een- zijdig te beslissen tot herleiding van het commissieloon tot één vierde, andermaal zonder de verweerder te horen, beschouwd dient te worden als een miskenning van de verplichting tot goede trouw die op elke partij bij een overeenkomst rust; - een aangepaste sanctie erin bestaat de verweerder het recht toe te kennen op het overeengekomen commissieloon.
5. De appelrechters die aldus, - zonder vast te stellen dat de eiseres bij de uitvoering te goeder trouw zou hebben geoordeeld dat de verweerder dermate voldeed aan zijn huishoudelijke aangelegenheden niet hoofdzakelijk gemeen- schappelijk regelt met de voorwaarden van het bo- nusplan dat hem het maximumpercentage van het overeengekomen commissie- loon moest worden toegekend, en - zonder vast te stellen dat de eiseres haar recht om te oordelen in hoeverre aan de voorwaarden om het commissieloon te verkrijgen is voldaan en in het licht daar- van het toe te kennen percentage te bepalen, op een kennelijk onredelijke wijze heeft uitgeoefend en de normale uitoefening van dat recht de toekenning van het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon zou hebben ge- impliceerd, oordelen dat aan de verweerder als sanctie voor de schending van de goede trouw het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon wordt toege- kend, schenden zodoende artikel 1134, eerste en derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek en miskennen het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedtandere bewoners. Het onderdeel is gegrondkan niet worden aangenomen.
Appears in 1 contract
Samples: Cassation Ruling
BESLISSING VAN HET HOF. Beoordeling Eerste middel Vierde onderdeel
1. Krachtens artikel 1134Artikel 14, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek strekken alle overeenkomsten van de Handelshuurwet bepaalt dat de huurder die wettig het recht op hernieuwing verlangt uit te oefenen, zulks of straffe van verval bij exploot van gerechtsdeurwaarder of bij aangetekende brief ter kennis van de verhuurder moet brengen, ten vroegste achttien maanden, ten laatste vijftien maanden vóór het eindigen van de lopende huur. Die wetsbepaling schrijft tevens voor dat de kennisgeving op straffe van nietigheid de voorwaarden moet opgeven waaronder de huurder zelf bereid is om de nieuwe huur aan te gaan en de vermelding moet bevatten dat de verhuurder geacht zal worden met de hernieuwing van de huur onder de voorgestelde voorwaarden in te stemmen, indien hij niet op dezelfde wijze binnen drie maanden kennis geeft ofwel van zijn aangegaanmet redenen omklede weigering van hernieuwing, degenen ofwel van andere voorwaarden of van het aanbod van een derde. Uit die deze hebben aangegaan bepaling volgt dat de aanvraag tot wethuurhernieuwing, op straffe van nietigheid, de vermelding moet bevatten dat de verhuurder geacht zal worden met de hernieuwing van de huur onder de voorgestelde voorwaarden in te stemmen, indien hij niet bij exploot van gerechtsdeurwaarder of bij aangetekende brief binnen drie maanden kennis geeft ofwel van zijn met redenen omklede weigering van hernieuwing, ofwel van andere voorwaarden of van het aanbod van een derde. Krachtens artikel 1134De aanvraag tot huurhernieuwing is derhalve nietig indien zij niet de vermelding bevat op welke wijze de verhuurder moet kennis geven ofwel van zijn met redenen omklede weigering van hernieuwing, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek moeten overeenkomsten te goeder trouw worden ten uitvoer gebrachtofwel van andere voorwaarden of van het aanbod van een derde.
2. De omstandigheid dat een partij een gevolg Artikel 14 van de overeenkomst miskent en aldus Handelshuurwet strekt tot bescherming van de overeenkomst verhuurder en, gelet op de voor hem verregaande gevolgen van de huurhernieuwing, is die vermelding in de aanvraag tot huurhernieuwing van strikte toepassing. Bijgevolg is het niet te goeder trouw uitvoert, laat de rechter niet toe te oor- delen, in strijd met artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek, voldoende dat de weder- partij als sanctie aanspraak verhuurder de inhoud van artikel 14 van die wet kent noch dat die verplichting tot vermelding kan maken op een voordeel uit worden vervangen door de overeenkomst zonder vast toepassing van de rechtsspreuk dat elkeen geacht wordt de wet, te stellen dat aan dezen artikel 14 van de voorwaarden die de overeenkomst aan de toekenning van dat voordeel steltHandelshuurwet, is voldaante kennen.
3. Krachtens het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt dat voor overeenkomsten is neergelegd in artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek, kan de rechter die vaststelt dat een partij die een recht De eiser voerde aan dat de overeenkomst haar toekent heeft uitgeoefend op een wijze aanvraag tot huurhernieuwing van verweerster van 7 oktober 2002 nietig is omdat die kennelijk niet de grenzen vermelding bevat dat door de eiser diende te buiten gaat van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon, het recht tot zijn normale uitoefening herleiden worden geantwoord bij aangetekende brief of het herstel opleggen van de schade die door het misbruik is teweeggebrachtbij gerechtsdeurwaardersexploot.
4. De appelrechters stellen vast en oordelen dat: - binnen Wat betreft de eiseres een systeem van variabele wedde bestaat; - feiten die ten grondslag liggen aan de algemene voorwaarden van dit systeem voor het boekjaar 2014 werden vast- gelegd in een bonus plan, FY14 ES Sales Compensation Sales Incentive Plan, hoofdvordering en de bijzondere voorwaarden voor tegenvordering verwijzen de verweerder in een individuele ‘sales letter’; - de eiseres terecht stelt dat de toekenning van deze bonus onderworpen is aan een aantal voorwaarden en het algemene bonusplan in dit verband bepaalt dat om commissieloon te kunnen ontvangen, de werknemer actief betrokken moet zijn bij de deal en dat de betaling van het commissieloon gewijzigd kan worden op basis van het niveau van de bijdrage van de verkoper; - de eiseres het recht heeft te oordelen of aan die voorwaarden voldaan is; - de eiseres stelt dat zij eenzijdig heeft beslist om slechts 25% van de commissie uit te betalen na de vaststelling dat de bijdrage van de verweerder ondermaats zou zijn geweest; - uit appelrechters naar de uiteenzetting van het beroepen vonnis waarin is vastgesteld dat de feiten die hebben geleid aanvraag tot huurhernieuwing vermeldt dat de beslissing eiser geacht zal worden met de voorgestelde hernieuwing in te stemmen indien hij niet “op dezelfde wijze” aan de verweerster binnen de drie maanden kennis geeft ofwel van de eise- res om het commissieloon te verminderenzijn met redenen omklede weigering van huurhernieuwing, zoals die ondersteund wordt door di- verse verklaringen, inderdaad blijkt dat tijdens de uitvoering ofwel van andere voorwaarden of van het Bellucci project begin 2014 door de heer C. een bevraging werd gedaan aanbod van een aantal ‘kernleden’ van het team, waarbij een ‘algemeen negatief beeld voortkwam over de prestaties en de houding van de verweerder binnen het team’; - in de verklaring van de heer X. te lezen is dat hij in de loop van februari 2014, enkele maanden voor de toewijzing van de opdracht aan de eiseres, gesprekken had met een aantal personen die naar zijn zeggen ‘door hun functie een goed beeld hebben van de werking van het sales team voor Xxxxxxx’ en dat het beeld dat deze personen geschetst hebben of zouden hebben van de bijdrage van de verweerder aan het Xxxxxxxx project ronduit vernietigend is: “hij doet niets, weet niets en kent niets”; - een zelfde beeld naar voor komt uit de verklaring van de heer X.: “[de verweer- der] heeft geen kennis van de markt en het speelveld, heeft niet bijgedragen tot - dat beeld wordt bevestigd in de verklaring van andere betrokkenen en door de nauwkeurige analyse van de aanwezigheid van de verweerder in de data room van het project; - nadat was gebleken dat de bijdrage van de verweerder ondermaats was, een pro- ces volgde dat uitmondde in de beslissing om de commissie te herleiden. Zij oordelen vervolgens dat: - het merkwaardig is dat de eiseres het niet nodig achtte om naar aanleiding van de evaluatie van de verweerder ook de betrokkene zelf toe te laten om zijn visie te geven, wat niet anders kan beschouwd worden dan als een schending van het meest elementaire recht van verdediging; - men de verweerder minstens op de hoogte had moeten stellen van het feit dat zijn prestaties als ondermaats werden beoordeeld, wat hem dan de gelegenheid zou hebben gegeven om beterschap te vertonen indien de opmerkingen terecht waren, of de bevindingen te betwisten; - de houding van de eiseres die de prestaties van de verweerder achter zijn rug evalueerde zonder hem enige inspraak of verweer te gunnen om vervolgens een- zijdig te beslissen tot herleiding van het commissieloon tot één vierde, andermaal zonder de verweerder te horen, beschouwd dient te worden als een miskenning van de verplichting tot goede trouw die op elke partij bij een overeenkomst rust; - een aangepaste sanctie erin bestaat de verweerder het recht toe te kennen op het overeengekomen commissieloonderde.
5. De appelrechters verwerpen eisers verweer zoals omschreven in voormeld randnummer 3, op grond dat: - de verweerster in de aanvraag tot huurhernieuwing letterlijk het betreffende deel uit artikel 14 van de Handelshuurwet heeft geciteerd “dat beschrijft wat de verhuurder te doen staan eens hij dit verzoek om huurhernieuwing ontvangt: instemmen of weigeren en deze beslissing, indien nodig binnen een bepaalde termijn, ter kennis brengen van de huurder”; - de tekst van artikel 14 duidelijk is en een eenvoudige lectuur ervan uitwijst wat de verhuurder precies te doen staat eens hij het verzoek tot huurhernieuwing ontvangt; - de eiser van de appelrechters tracht te verkrijgen dat in de wettekst bepalingen worden opgenomen of daaraan bepalingen toegevoegd die aldusin de wettekst niet staan, “alleszins toch niet in het tweede deel van het betreffende artikel en die daarin niet hoeven te staan, gelet op de duidelijkheid van het geheel”; - zonder de eiser, gelet op de rechtsspreuk dat elkeen geacht wordt de wet te kennen, zeer goed wist wat hem te doen stond toen hij het verzoek heeft ontvangen; - de eiser van de bedoelde weigering tot huurhernieuwing immers heeft kennis gegeven op een bij wet bepaalde wijze, namelijk bij gerechtsdeurwaardersexploot. Aldus stellen de appelrechters vast te stellen dat de eiseres bij verweerster in de uitvoering te goeder trouw zou hebben geoordeeld aanvraag tot huurhernieuwing wel het tweede deel van artikel 14 van de Handelshuurwet heeft vermeld maar niet dat het eerste deel van dit artikel dat de verweerder dermate voldeed wijze van kennisgeving beschrijft, werd overgenomen. Aldus oordelen zij dat de aanvraag tot huurhernieuwing niet moet vermelden op welke wijze de verhuurder zijn antwoord moet ter kennis brengen aan de voorwaarden van huurder, dat het bo- nusplan dat hem het maximumpercentage van het overeengekomen commissie- loon moest worden toegekend, en - zonder vast te stellen volstaat dat de eiseres haar recht aanvraag vermeldt dat dit “op dezelfde wijze” is als de kennisgeving van de aanvraag en dat om te oordelen in hoeverre aan weten hoe dat dan is, het volstaat dat de voorwaarden om het commissieloon verhuurder de toepasselijke wetgeving kent of geacht wordt te verkrijgen is voldaan en in het licht daar- van het toe kennen.
6. Door op die gronden te kennen percentage te bepalenbeslissen dat de aanvraag tot huurhernieuwing geldig is, op een kennelijk onredelijke wijze heeft uitgeoefend en schenden de normale uitoefening van dat recht de toekenning van het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon zou hebben ge- impliceerdappelrechters artikel 14, oordelen dat aan de verweerder als sanctie voor de schending eerste lid, van de goede trouw het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon wordt toege- kend, schenden zodoende artikel 1134, eerste en derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek en miskennen het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedtHandelshuurwet.
7. Het onderdeel middel is gegrond.
Appears in 1 contract
Samples: Cassation Judgment
BESLISSING VAN HET HOF. Beoordeling Eerste middel Vierde onderdeel
1. Krachtens artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek strekken alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, degenen die deze hebben aangegaan tot wet. Krachtens artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek moeten overeenkomsten te goeder trouw worden ten uitvoer gebracht.
2. De omstandigheid Overwegende dat een partij een gevolg het arrest het honorarium van de overeenkomst miskent advocaten en aldus van de overeenkomst techni- sche raadslieden niet te goeder trouw uitvoert, laat beschouwt als kosten en uitgaven in de rechter niet toe te oor- delen, in strijd met artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk zin van de artikelen 1017 tot 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, maar beslist dat de weder- partij als sanctie aanspraak kan maken op het een voordeel uit de overeenkomst zonder vast te stellen dat aan de voorwaarden die de overeenkomst aan de toekenning van dat voordeel stelt, element is voldaan.
3. Krachtens het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt dat voor overeenkomsten is neergelegd in artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek, kan de rechter die vaststelt dat een partij die een recht dat de overeenkomst haar toekent heeft uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon, het recht tot zijn normale uitoefening herleiden of het herstel opleggen van de schade die door ten gevolge van de aan één van de eisers ten laste gelegde con- tractuele tekortkomingen, aan de verweerders is toegebracht; Overwegende dat, krachtens artikel 1149 van het misbruik is teweeggebracht.
4. De appelrechters stellen vast en oordelen dat: - binnen Burgerlijk Wetboek, de eiseres schuldenaar, bij wanuitvoering van een systeem van variabele wedde bestaat; - de algemene voorwaarden van dit systeem contractuele verplichting, volledig moet instaan voor het boekjaar 2014 werden vast- gelegd in verlies van de schuldeiser en voor de winst die hij heeft moeten derven, behoudens de toepassing van de artikelen 1150 en 1151 van het Burger- lijk Wetboek; Dat de aan de schuldeiser verschuldigde schadevergoeding, met toepassing van artikel 1151 van dat wetboek, alleen hetgeen een bonus plan, FY14 ES Sales Compensation Sales Incentive Plan, noodzakelijk gevolg is van het niet uitvoeren van de overeenkomst moet omvatten; Dat het honorarium en de bijzondere voorwaarden voor kosten van een advocaat of van een technisch raads- man die de verweerder benadeelde van een contractuele fout heeft betaald, een vergoedbaar element van zijn schade kunnen vormen, in zoverre zij dat noodzakelijke karak- ter vertonen; Overwegende dat het arrest, met de in het middel weergegeven redenen, oor- deelt dat zowel de kosten en het honorarium van de advocaat als van de techni- sche raadslieden, waarop de verweerders een individuele ‘sales letter’beroep hebben moeten doen, bin- nen de grenzen die het bepaalt, een concreet bestanddeel van hun schade vormen en dat zij noodzakelijk waren geworden door de wanuitvoering van de overeen- komst; - de eiseres terecht stelt Dat het arrest aldus wettig beslist dat de toekenning eisers de schade moeten vergoeden "die het gevolg is van deze bonus onderworpen is aan een aantal voorwaarden de kosten en het algemene bonusplan in dit verband bepaalt dat om commissieloon te kunnen ontvangen, honorarium van hun juridisch raadsman en die meer bedragen dan de werknemer actief betrokken moet zijn bij de deal rechtsplegingsvergoeding" en dat de betaling eerste eiser de schade moet vergoeden die het gevolg is van de kosten en het commissieloon gewijzigd honorarium van twee van hun technische raadslieden die betrekking hebben op bepaalde schade die aan het gebouw is vastgesteld; Dat het middel niet kan worden op basis van aangenomen; OM DIE REDENEN, HET HOF, Verwerpt het niveau cassatieberoep; Veroordeelt de eisers in de kosten. 2 september 2004 - 1° kamer – Voorzitter: de x. Xxxxxxxxxxxxx, voorzitter – Verslagge- ver: de x. Xxxxxxxxxx – Andersluidende conclusie van de bijdrage van de verkoper; - de eiseres het recht heeft te oordelen of aan die voorwaarden voldaan is; - de eiseres stelt dat zij eenzijdig heeft beslist om slechts 25% van de commissie uit te betalen na de vaststelling dat de bijdrage van de verweerder ondermaats zou zijn geweest; - uit de uiteenzetting van de feiten die hebben geleid tot de beslissing van de eise- res om het commissieloon te verminderenx. Xxxxxx, zoals die ondersteund wordt door di- verse verklaringen, inderdaad blijkt dat tijdens de uitvoering van het Bellucci project begin 2014 door de heer C. een bevraging werd gedaan van een aantal ‘kernleden’ van het team, waarbij een ‘algemeen negatief beeld voortkwam over de prestaties advocaat-generaal – Advocaten: mrs. Draps en de houding van de verweerder binnen het team’; - in de verklaring van de heer X. te lezen is dat hij in de loop van februari 2014, enkele maanden voor de toewijzing van de opdracht aan de eiseres, gesprekken had met een aantal personen die naar zijn zeggen ‘door hun functie een goed beeld hebben van de werking van het sales team voor Xxxxxxx’ en dat het beeld dat deze personen geschetst hebben of zouden hebben van de bijdrage van de verweerder aan het Xxxxxxxx project ronduit vernietigend is: “hij doet niets, weet niets en kent niets”; - een zelfde beeld naar voor komt uit de verklaring van de heer X.: “[de verweer- der] heeft geen kennis van de markt en het speelveld, heeft niet bijgedragen tot - dat beeld wordt bevestigd in de verklaring van andere betrokkenen en door de nauwkeurige analyse van de aanwezigheid van de verweerder in de data room van het project; - nadat was gebleken dat de bijdrage van de verweerder ondermaats was, een pro- ces volgde dat uitmondde in de beslissing om de commissie te herleiden. Zij oordelen vervolgens dat: - het merkwaardig is dat de eiseres het niet nodig achtte om naar aanleiding van de evaluatie van de verweerder ook de betrokkene zelf toe te laten om zijn visie te geven, wat niet anders kan beschouwd worden dan als een schending van het meest elementaire recht van verdediging; - men de verweerder minstens op de hoogte had moeten stellen van het feit dat zijn prestaties als ondermaats werden beoordeeld, wat hem dan de gelegenheid zou hebben gegeven om beterschap te vertonen indien de opmerkingen terecht waren, of de bevindingen te betwisten; - de houding van de eiseres die de prestaties van de verweerder achter zijn rug evalueerde zonder hem enige inspraak of verweer te gunnen om vervolgens een- zijdig te beslissen tot herleiding van het commissieloon tot één vierde, andermaal zonder de verweerder te horen, beschouwd dient te worden als een miskenning van de verplichting tot goede trouw die op elke partij bij een overeenkomst rust; - een aangepaste sanctie erin bestaat de verweerder het recht toe te kennen op het overeengekomen commissieloonT'Kint.
5. De appelrechters die aldus, 1° KAMER - zonder vast te stellen dat de eiseres bij de uitvoering te goeder trouw zou hebben geoordeeld dat de verweerder dermate voldeed aan de voorwaarden van het bo- nusplan dat hem het maximumpercentage van het overeengekomen commissie- loon moest worden toegekend, en - zonder vast te stellen dat de eiseres haar recht om te oordelen in hoeverre aan de voorwaarden om het commissieloon te verkrijgen is voldaan en in het licht daar- van het toe te kennen percentage te bepalen, op een kennelijk onredelijke wijze heeft uitgeoefend en de normale uitoefening van dat recht de toekenning van het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon zou hebben ge- impliceerd, oordelen dat aan de verweerder als sanctie voor de schending van de goede trouw het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon wordt toege- kend, schenden zodoende artikel 1134, eerste en derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek en miskennen het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt. Het onderdeel is gegrond.2 september 2004
Appears in 1 contract
Samples: Overeenkomst
BESLISSING VAN HET HOF. Beoordeling Eerste middel Vierde onderdeel
1. Krachtens Luidens artikel 1134, eerste lid, Oud 1330 van het Burgerlijk Wetboek strekken alle overeenkomsten leveren de boeken van koop- lieden bewijs op tegen hen. De niet-handelaar kan zich in de regel beroepen op de inhoud van de boeken van kooplieden, die ten aanzien van degene die ze bijhoudt een bekentenis kun- nen vormen. Aangezien die boeken echter geen bekentenis in rechte inhouden, beoordeelt de feitenrechter de wettelijke bewijswaarde van de gegevens uit die boeken. Het arrest stelt vast dat de verweerder, die handelt in de hoedanigheid van cu- rator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprake- lijkheid Xxxxxx Xxxxx, de eiseres gedagvaard heeft tot betaling van verschillende facturen die zij niet betwist, maar zij wijst er evenwel op dat zij geen enkel be- drag meer hoefde te betalen wegens de wettelijke schuldvergelijking tussen die facturen en haar schuldvordering op de vennootschap. Het arrest oordeelt op grond van de redenen van het bestreden vonnis, die het overneemt, en op grond van eigen redenen dat de boekhouding van de vennoot- schap, waarin een post voorkomt met een op naam van de eiseres geopende reke- ning die een creditsaldo vertoonde, eenzijdig, onvolledig en onnauwkeurig is en dat er nauwe familiebanden bestaan tussen de eiseres en de vennoten van de ven- nootschap, haar gewezen echtgenoot en haar zoon. Op die gronden verantwoordt het arrest wettig zijn aangegaan, degenen die deze hebben aangegaan tot wet. Krachtens artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek moeten overeenkomsten te goeder trouw worden ten uitvoer gebracht.
2. De omstandigheid dat een partij een gevolg van de overeenkomst miskent en aldus de overeenkomst niet te goeder trouw uitvoert, laat de rechter niet toe te oor- delen, in strijd met artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek, dat de weder- partij als sanctie aanspraak kan maken op een voordeel uit de overeenkomst zonder vast te stellen dat aan de voorwaarden die de overeenkomst aan de toekenning van dat voordeel stelt, is voldaan.
3. Krachtens het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt dat voor overeenkomsten is neergelegd in artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek, kan de rechter die vaststelt dat een partij die een recht dat de overeenkomst haar toekent heeft uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon, het recht tot zijn normale uitoefening herleiden of het herstel opleggen van de schade die door het misbruik is teweeggebracht.
4. De appelrechters stellen vast en oordelen dat: - binnen de eiseres een systeem van variabele wedde bestaat; - de algemene voorwaarden van dit systeem voor het boekjaar 2014 werden vast- gelegd in een bonus plan, FY14 ES Sales Compensation Sales Incentive Plan, en de bijzondere voorwaarden voor de verweerder in een individuele ‘sales letter’; - de eiseres terecht stelt dat de toekenning van deze bonus onderworpen is aan een aantal voorwaarden en het algemene bonusplan in dit verband bepaalt dat om commissieloon te kunnen ontvangen, de werknemer actief betrokken moet zijn bij de deal en dat de betaling van het commissieloon gewijzigd kan worden op basis van het niveau van de bijdrage van de verkoper; - de eiseres het recht heeft te oordelen of aan die voorwaarden voldaan is; - de eiseres stelt dat zij eenzijdig heeft beslist om slechts 25% van de commissie uit te betalen na de vaststelling dat de bijdrage van de verweerder ondermaats zou zijn geweest; - uit de uiteenzetting van de feiten die hebben geleid tot de beslissing van de eise- res om het commissieloon te verminderen, zoals die ondersteund wordt door di- verse verklaringen, inderdaad blijkt dat tijdens de uitvoering van het Bellucci project begin 2014 door de heer C. een bevraging werd gedaan van een aantal ‘kernleden’ van het team, waarbij een ‘algemeen negatief beeld voortkwam over de prestaties en de houding van de verweerder binnen het team’; - in de verklaring van de heer X. te lezen is dat hij in de loop van februari 2014, enkele maanden voor de toewijzing van de opdracht aan de eiseres, gesprekken had met een aantal personen die naar zijn zeggen ‘door hun functie een goed beeld hebben van de werking van het sales team voor Xxxxxxx’ en dat het beeld dat deze personen geschetst hebben of zouden hebben van de bijdrage van de verweerder aan het Xxxxxxxx project ronduit vernietigend is: “hij doet niets, weet niets en kent niets”; - een zelfde beeld naar voor komt uit de verklaring van de heer X.: “[de verweer- der] heeft geen kennis van de markt en het speelveld, heeft niet bijgedragen tot - dat beeld wordt bevestigd in de verklaring van andere betrokkenen en door de nauwkeurige analyse van de aanwezigheid van de verweerder in de data room van het project; - nadat was gebleken dat de bijdrage van de verweerder ondermaats was, een pro- ces volgde dat uitmondde in de beslissing om de commissie te herleiden. Zij oordelen vervolgens dat: - het merkwaardig is dat de eiseres het niet nodig achtte om naar aanleiding aantoont dat zij ten aanzien van de evaluatie vennootschap een zekere, vaststaande en opeisbare schuldvordering heeft die de door haar aangevoerde schuldvergelijking aantoont. Het middel kan niet worden aangenomen. Door de verwerping van het cassatieberoep vertoont de vordering tot bindend- verklaring van het arrest geen belang meer. Dictum Het Hof, Verwerpt het cassatieberoep en de vordering tot bindendverklaring van het ar- rest. Veroordeelt de eiseres in de kosten. 3 december 2007 – 3° kamer – Voorzitter: de x. Xxxxxx, voorzitter – Verslaggever: me- vr. Matray – Gelijkluidende conclusie van de verweerder ook de betrokkene zelf toe te laten om zijn visie te gevenh. Xxxxxxx, wat niet anders kan beschouwd worden dan als een schending van het meest elementaire recht van verdediging; - men de verweerder minstens op de hoogte had moeten stellen van het feit dat zijn prestaties als ondermaats werden beoordeeld, wat hem dan de gelegenheid zou hebben gegeven om beterschap te vertonen indien de opmerkingen terecht waren, of de bevindingen te betwisten; - de houding van de eiseres die de prestaties van de verweerder achter zijn rug evalueerde zonder hem enige inspraak of verweer te gunnen om vervolgens een- zijdig te beslissen tot herleiding van het commissieloon tot één vierde, andermaal zonder de verweerder te horen, beschouwd dient te worden als een miskenning van de verplichting tot goede trouw die op elke partij bij een overeenkomst rust; - een aangepaste sanctie erin bestaat de verweerder het recht toe te kennen op het overeengekomen commissieloonadvocaat-generaal – Advocaten: mrs. T'Kint en Oosterbosch.
5. De appelrechters die aldus, - zonder vast te stellen dat de eiseres bij de uitvoering te goeder trouw zou hebben geoordeeld dat de verweerder dermate voldeed aan de voorwaarden van het bo- nusplan dat hem het maximumpercentage van het overeengekomen commissie- loon moest worden toegekend, en - zonder vast te stellen dat de eiseres haar recht om te oordelen in hoeverre aan de voorwaarden om het commissieloon te verkrijgen is voldaan en in het licht daar- van het toe te kennen percentage te bepalen, op een kennelijk onredelijke wijze heeft uitgeoefend en de normale uitoefening van dat recht de toekenning van het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon zou hebben ge- impliceerd, oordelen dat aan de verweerder als sanctie voor de schending van de goede trouw het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon wordt toege- kend, schenden zodoende artikel 1134, eerste en derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek en miskennen het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt. Het onderdeel is gegrond.
Appears in 1 contract
Samples: Overeenkomst
BESLISSING VAN HET HOF. Beoordeling Eerste middel Vierde Eerste onderdeel
1. Krachtens Overeenkomstig artikel 11341, eerste tweede lid, Oud Burgerlijk Wetboek strekken alle overeenkomsten Arbeidsovereenkomstenwet is deze wet ook van toepassing op de personeelsleden van de door het Rijk gesubsidieerde in- richtingen van het vrij onderwijs wier toestand niet statutair is geregeld. Hieruit volgt dat alhoewel de personeelsleden van het vrij gesubsidieerd onderwijs die wettig door de inrichtende macht aangesteld of benoemd zijn aangegaanop de wijze bepaald in het decreet van de Vlaamse Raad van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidi- eerde centra voor leerlingenbegeleiding (hierna Decreet Rechtspositie Personeels- leden Gesubsidieerd Onderwijs), degenen die zijn aangesteld of benoemd bij middel van een arbeidsovereenkomst, deze hebben aangegaan tot wet. Krachtens artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek moeten overeenkomsten te goeder trouw worden ten uitvoer gebrachtarbeidsovereenkomst nochtans niet wordt beheerst door de Arbeidsovereenkomstenwet.
2. De omstandigheid appelrechters stellen vast dat een partij een gevolg de verweerder door de eiseres voltijds en vast werd benoemd als directeur van haar vrije basisschool Zedelgem Dorp.
3. In zoverre het subonderdeel schending aanvoert van artikel 32 Arbeidsover- eenkomstenwet dat op de overeenkomst miskent en aldus arbeidsrelatie tussen de overeenkomst partijen geen toepassing vindt, is het niet te goeder trouw uitvoert, laat de rechter niet toe te oor- delen, in strijd met ontvankelijk.
4. Overeenkomstig artikel 11341184, eerste lid, Oud Burgerlijk WetboekWetboek is in wederke- rige contracten de ontbindende voorwaarde altijd stilzwijgend begrepen, dat de weder- partij als sanctie aanspraak kan maken op voor het geval een voordeel uit de overeenkomst zonder vast te stellen dat aan de voorwaarden die de overeenkomst aan de toekenning van dat voordeel stelt, is voldaan.
3beide partijen haar verbintenissen niet nakomt. Krachtens het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt dat voor overeenkomsten tweede lid van voormeld artikel is neergelegd het contract in dit geval niet van rechtswege ontbonden en heeft de partij jegens wie de verbintenis niet is uitgevoerd de keuze om ofwel de andere partij te noodzaken de overeenkomst uit te voeren, wanneer de uitvoering mogelijk is, ofwel de ontbinding van de overeenkomst te vorderen, met schadevergoeding. Volgens artikel 11341184, derde lid, Oud Burgerlijk WetboekWetboek moet de ontbinding in rechte gevorderd worden en kan aan de verweerder, naargelang de omstandigheden uitstel worden verleend. De rechter kan de rechter die vordering tot ontbinding van de overeenkomst ten laste van een partij slechts inwilligen wanneer hij vaststelt dat een partij de contractuele wanprestaties die een recht dat haar worden verweten voldoende ernstig zijn om de overeenkomst haar toekent heeft uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon, het recht tot zijn normale uitoefening herleiden of het herstel opleggen van de schade die door het misbruik is teweeggebracht.
4. De appelrechters stellen vast en oordelen dat: - binnen de eiseres een systeem van variabele wedde bestaat; - de algemene voorwaarden van dit systeem voor het boekjaar 2014 werden vast- gelegd in een bonus plan, FY14 ES Sales Compensation Sales Incentive Plan, en de bijzondere voorwaarden voor de verweerder in een individuele ‘sales letter’; - de eiseres terecht stelt dat de toekenning van deze bonus onderworpen is aan een aantal voorwaarden en het algemene bonusplan in dit verband bepaalt dat om commissieloon te kunnen ontvangen, de werknemer actief betrokken moet zijn bij de deal en dat de betaling van het commissieloon gewijzigd kan worden op basis van het niveau van de bijdrage van de verkoper; - de eiseres het recht heeft te oordelen of aan die voorwaarden voldaan is; - de eiseres stelt dat zij eenzijdig heeft beslist om slechts 25% van de commissie ontbinding uit te betalen na de vaststelling dat de bijdrage van de verweerder ondermaats zou zijn geweest; - uit de uiteenzetting van de feiten die hebben geleid tot de beslissing van de eise- res om het commissieloon te verminderen, zoals die ondersteund wordt door di- verse verklaringen, inderdaad blijkt dat tijdens de uitvoering van het Bellucci project begin 2014 door de heer C. een bevraging werd gedaan van een aantal ‘kernleden’ van het team, waarbij een ‘algemeen negatief beeld voortkwam over de prestaties en de houding van de verweerder binnen het team’; - in de verklaring van de heer X. te lezen is dat hij in de loop van februari 2014, enkele maanden voor de toewijzing van de opdracht aan de eiseres, gesprekken had met een aantal personen die naar zijn zeggen ‘door hun functie een goed beeld hebben van de werking van het sales team voor Xxxxxxx’ en dat het beeld dat deze personen geschetst hebben of zouden hebben van de bijdrage van de verweerder aan het Xxxxxxxx project ronduit vernietigend is: “hij doet niets, weet niets en kent niets”; - een zelfde beeld naar voor komt uit de verklaring van de heer X.: “[de verweer- der] heeft geen kennis van de markt en het speelveld, heeft niet bijgedragen tot - dat beeld wordt bevestigd in de verklaring van andere betrokkenen en door de nauwkeurige analyse van de aanwezigheid van de verweerder in de data room van het project; - nadat was gebleken dat de bijdrage van de verweerder ondermaats was, een pro- ces volgde dat uitmondde in de beslissing om de commissie te herleiden. Zij oordelen vervolgens dat: - het merkwaardig is dat de eiseres het niet nodig achtte om naar aanleiding van de evaluatie van de verweerder ook de betrokkene zelf toe te laten om zijn visie te geven, wat niet anders kan beschouwd worden dan als een schending van het meest elementaire recht van verdediging; - men de verweerder minstens op de hoogte had moeten stellen van het feit dat zijn prestaties als ondermaats werden beoordeeld, wat hem dan de gelegenheid zou hebben gegeven om beterschap te vertonen indien de opmerkingen terecht waren, of de bevindingen te betwisten; - de houding van de eiseres die de prestaties van de verweerder achter zijn rug evalueerde zonder hem enige inspraak of verweer te gunnen om vervolgens een- zijdig te beslissen tot herleiding van het commissieloon tot één vierde, andermaal zonder de verweerder te horen, beschouwd dient te worden als een miskenning van de verplichting tot goede trouw die op elke partij bij een overeenkomst rust; - een aangepaste sanctie erin bestaat de verweerder het recht toe te kennen op het overeengekomen commissieloonspreken.
5. De appelrechters die aldusArtikel 28, - zonder vast te stellen dat de eiseres bij de uitvoering te goeder trouw zou hebben geoordeeld dat de verweerder dermate voldeed aan de voorwaarden van het bo- nusplan dat hem het maximumpercentage van het overeengekomen commissie- loon moest worden toegekend§ 2, en - zonder vast te stellen dat de eiseres haar recht om te oordelen in hoeverre aan de voorwaarden om het commissieloon te verkrijgen is voldaan en in het licht daar- van het toe te kennen percentage te bepalen, op een kennelijk onredelijke wijze heeft uitgeoefend en de normale uitoefening van dat recht de toekenning van het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon zou hebben ge- impliceerd, oordelen dat aan de verweerder als sanctie voor de schending van de goede trouw het maximumpercentage wet van het overeengekomen commissieloon wordt toege- kend, schenden zodoende artikel 1134, eerste en derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek en miskennen het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt. Het onderdeel is gegrond.29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepa- lingen van de onderwijswetgeving (hierna Schoolpactwet) bepaalt:
Appears in 1 contract
Samples: Cassation Ruling
BESLISSING VAN HET HOF. Beoordeling Eerste middel Vierde Eerste onderdeel
1. Krachtens artikel 113430bis, § 3, tweede lid, RSZ-wet, in de versie zoals hier van toepassing, is de aannemer die voor de in § 1 vermelde werken een beroep doet op een onderaannemer die niet geregistreerd is op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sociale schul- den van zijn medecontractant. Krachtens artikel 30bis, § 3, vierde lid, RSZ-wet, in de versie zoals hier van toe- passing, zijn de artikelen 1200 tot en met 1216 van het Oud Burgerlijk Wetboek toepasselijk op de in deze bepaling bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid. Krachtens artikel 30bis, § 4, tweede lid, RSZ-wet, in de versie zoals hier van toe- passing, is de aannemer die voor de in § 1 vermelde werken aan een onderaan- nemer een deel of het geheel van de prijs betaalt, verplicht bij die betaling 35 pct. van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief de belasting over de toegevoeg- de waarde, in te houden en te storten aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid, volgens de modaliteiten bepaald door de Koning. Artikel 30bis, § 5, vierde lid, RSZ-wet, in de versie zoals hier van toepassing, be- paalt dat als de in § 4, tweede lid, bedoelde storting niet werd verricht en de on- deraannemer op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst was geregi- streerd, de aannemer hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de sociale schulden van de onderaannemer binnen de grenzen en voor de schulden vermeld in § 3.
2. Krachtens artikel 42, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek strekken alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaanRSZ-wet, degenen die deze hebben aangegaan tot wet. Krachtens artikel 1134in de versie zoals hier van toepas- sing, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek moeten overeenkomsten te goeder trouw worden ten uitvoer gebracht.
2. De omstandigheid dat een partij een gevolg verjaren de schuldvorderingen van de overeenkomst miskent Rijksdienst voor sociale zekerheid op de werkgevers die onder deze wet vallen en aldus de overeenkomst niet te goeder trouw uitvoert, laat de rechter niet toe te oor- delen, in strijd met artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek, dat de weder- partij als sanctie aanspraak kan maken op een voordeel uit de overeenkomst zonder vast te stellen dat aan de voorwaarden die de overeenkomst aan de toekenning van dat voordeel stelt, is voldaanpersonen bedoeld bij voormeld ar- tikel 30bis na vijf jaar.
3. Krachtens Uit het algemeen rechtsbeginsel geheel van deze wetsbepalingen volgt dat rechtsmisbruik verbiedt de vordering van de RSZ tegen de aannemer tot betaling van de sociale schulden van de onderaannemer, ont- staat op het ogenblik dat de aannemer hoofdelijk aansprakelijk wordt voor overeenkomsten de socia- le schulden van de onderaannemer. In het geval van een geregistreerde onderaan- nemer is neergelegd dat het ogenblik waarop de aannemer nalaat de in artikel 113430bis, derde § 4, twee- de lid, bedoelde storting te verrichten. De verjaringstermijn begint eerst vanaf dat ogenblik te lopen, met dien verstande dat de hoofdelijk aansprakelijke aannemer zich met toepassing van artikel 1208 Oud Burgerlijk Wetboek, Wetboek desgevallend kan be- roepen op de rechter die vaststelt dat een partij die een recht dat de overeenkomst haar toekent heeft uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat exceptie van verjaring van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon, het recht tot zijn normale uitoefening herleiden of het herstel opleggen vordering van de schade die door het misbruik is teweeggebrachtRSZ tegen de onder- aannemer.
4. De Uit de vaststellingen van de appelrechters stellen vast en oordelen blijkt dat: - binnen de eiseres in de periode van 5 januari 2004 tot en met 18 augustus 2007 in on- deraanneming een systeem beroep had gedaan op Benelux Vloertechniek bvba, die toen een geregistreerde aannemer van variabele wedde bestaat; - de algemene voorwaarden van dit systeem voor het boekjaar 2014 werden vast- gelegd in een bonus plan, FY14 ES Sales Compensation Sales Incentive Plan, en de bijzondere voorwaarden voor de verweerder in een individuele ‘sales letter’bouwwerken was; - de eiseres terecht stelt dat in de toekenning periode van 21 november 2005 tot en met 18 augustus 2007 voor deze bonus onderworpen is werken bepaalde bedragen aan een aantal voorwaarden en het algemene bonusplan in dit verband bepaalt dat om commissieloon Benelux Vloertechniek bvba betaalde zonder hierbij de inhoudingen overeenkomstig artikel 30bis RSZ-wet te kunnen ontvangen, de werknemer actief betrokken moet zijn ver- richten; - Benelux Vloertechniek bvba bij de deal en dat de betaling vonnis van het commissieloon gewijzigd kan worden op basis van het niveau van de bijdrage van de verkoper6 januari 2009 failliet werd ver- klaard; - de eiseres verweerder in het recht heeft te oordelen of faillissement van Benelux Vloertechniek bvba een schuldvordering indiende voor een bedrag dat was samengesteld uit sociale ze- kerheidsbijdragen, bijdrageopslagen en interest voor bepaalde kwartalen van 1997, 1998, 1999 en 2007; - dit faillissement bij vonnis van 8 december 2009 werd afgesloten bij gebrek aan die voorwaarden voldaan isactief; - de eiseres stelt dat zij eenzijdig heeft beslist om slechts 25% van de commissie uit te betalen na de vaststelling dat de bijdrage van de verweerder ondermaats zou zijn geweest; - uit de uiteenzetting van de feiten die hebben geleid tot de beslissing van de eise- res om het commissieloon te verminderen, zoals die ondersteund wordt door di- verse verklaringen, inderdaad blijkt dat tijdens de uitvoering van het Bellucci project begin 2014 door de heer C. op 18 november 2010 een bevraging werd gedaan van een aantal ‘kernleden’ van het team, waarbij een ‘algemeen negatief beeld voortkwam over de prestaties en de houding van de verweerder binnen het team’; - in de verklaring van de heer X. te lezen is dat hij in de loop van februari 2014, enkele maanden voor de toewijzing van de opdracht aangetekende brief richtte aan de eiseres, gesprekken had met ei- seres waarin zij werd aangemaand om in toepassing van artikel 30bis RSZ-wet een aantal personen die naar zijn zeggen ‘door hun functie een goed beeld hebben bedrag van de werking van het sales team voor Xxxxxxx’ en dat het beeld dat deze personen geschetst hebben of zouden hebben van de bijdrage van de verweerder aan het Xxxxxxxx project ronduit vernietigend is: “hij doet niets, weet niets en kent niets”; - een zelfde beeld naar voor komt uit de verklaring van de heer X.: “[de verweer- der] heeft geen kennis van de markt en het speelveld, heeft niet bijgedragen tot - dat beeld wordt bevestigd in de verklaring van andere betrokkenen en door de nauwkeurige analyse van de aanwezigheid van de verweerder in de data room van het project; - nadat was gebleken dat de bijdrage van de verweerder ondermaats was, een pro- ces volgde dat uitmondde in de beslissing om de commissie 50.946,87 euro te herleiden. Zij oordelen vervolgens dat: - het merkwaardig is dat de eiseres het niet nodig achtte om naar aanleiding van de evaluatie van de verweerder ook de betrokkene zelf toe te laten om zijn visie te geven, wat niet anders kan beschouwd worden dan als een schending van het meest elementaire recht van verdediging; - men de verweerder minstens op de hoogte had moeten stellen van het feit dat zijn prestaties als ondermaats werden beoordeeld, wat hem dan de gelegenheid zou hebben gegeven om beterschap te vertonen indien de opmerkingen terecht waren, of de bevindingen te betwisten; - de houding van de eiseres die de prestaties van de verweerder achter zijn rug evalueerde zonder hem enige inspraak of verweer te gunnen om vervolgens een- zijdig te beslissen tot herleiding van het commissieloon tot één vierde, andermaal zonder de verweerder te horen, beschouwd dient te worden als een miskenning van de verplichting tot goede trouw die op elke partij bij een overeenkomst rust; - een aangepaste sanctie erin bestaat de verweerder het recht toe te kennen op het overeengekomen commissieloonbetalen.
5. De appelrechters oordelen dat: - eerst de vraag naar de verjaring van de op artikel 30bis RSZ-wet gebaseerde vordering van de verweerder tegen de eiseres dient te worden beoordeeld; - wanneer zou blijken dat die aldusvordering niet verjaard zou zijn, er de vraag is of de vordering van de verweerder op Benelux Vloertechniek bvba verjaard is, omdat de eiseres zich dan met toepassing van artikel 1208 Oud Burgerlijk Wetboek daarop kan beroepen en de vordering van de verweerder tegen de ei- seres dan als ongegrond dient te worden afgewezen; - de verjaringstermijn van de op artikel 30bis RSZ-wet gebaseerde vordering van de RSZ tegen de hoofdelijk gehouden aannemer pas begint te lopen op het ogenblik waarop de RSZ de aannemer op basis van zijn hoofdelijke aansprake- lijkheid kan aanspreken tot betaling van de bijdragen; - de verjaringstermijn van vijf jaar slechts kan aanvangen op het tijdstip waarop de aannemer het factuurbedrag dat hij verschuldigd is aan zijn onderaannemer, betaalt zonder vast te stellen dat hij de vereiste inhouding en doorstorting verricht; - de vordering van de verweerder tegen de eiseres gebaseerd is op de betalingen die de eiseres in de periode van 21 november 2005 tot 18 augustus 2007 ver- richtte aan Benelux Vloertechniek bvba zonder de 35 pct. inhoudingen; - de aangetekende ingebrekestelling van 18 november 2010 de verjaring stuitte van de op artikel 30bis RSZ-wet gebaseerde vordering van de verweerder tegen de eiseres.
6. Met deze redenen verantwoorden de appelrechters hun beslissing dat de vordering van de verweerder tegen de eiseres niet verjaard is, naar recht. Het onderdeel kan niet worden aangenomen.
7. Krachtens artikel 820 Gerechtelijk Wetboek ziet de partij, bij afstand van geding, af van de uitvoering te goeder trouw zou hebben geoordeeld rechtspleging die zij is begonnen met een hoofdvordering of met een tussenvordering. Afstand van geding heeft niet tot gevolg dat het recht wordt prijsgegeven. Artikel 826, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de verweerder dermate voldeed aan de voorwaarden afstand van het bo- nusplan dat hem het maximumpercentage geding die aangenomen is, van het overeengekomen commissie- loon moest worden toegekend, en - zonder vast te stellen rechtswege inhoudt dat de eiseres haar recht partijen ermee instemmen dat de zaken over en weder in dezelfde staat worden teruggebracht alsof er geen ge- ding geweest was.
8. Uit deze bepalingen volgt dat een partij slechts afstand mag doen van een geding dat nog hangende is, dit is een geding waarin nog geen definitieve uit- spraak is gedaan over de vorderingen van de partijen. Bijgevolg kan een afstand van geding in hoger beroep geen betrekking hebben op het geding in eerste aanleg waarin reeds een eindvonnis is gewezen.
9. Uit de vaststellingen van de appelrechters blijkt dat: - de arbeidsrechtbank bij vonnis van 13 oktober 2005 de vorderingen van de verweerder tegen Benelux Vloertechniek bvba in een bepaalde mate gegrond heeft verklaard; - de verweerder tegen xxxxxxxx xxxxxx hoger beroep aantekende en Benelux Vloertechniek bvba incidenteel beroep; - de verweerder met een fax van 14 december 2010 en een brief van 17 decem- ber 2010 aan het arbeidshof meedeelde “afstand van geding te doen om te oordelen in hoeverre aan de voorwaarden om reden dat het commissieloon te verkrijgen is voldaan en in faillissement van Benelux Vloertechniek bvba afgesloten is”; - het licht daar- arbeidshof bij arrest van het toe te kennen percentage te bepalen, op een kennelijk onredelijke wijze heeft uitgeoefend en de normale uitoefening van dat recht de toekenning van het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon zou hebben ge- impliceerd, oordelen dat 10 februari 2011 aan de verweerder als sanctie akte verleende van deze afstand en deze inwilligde.
10. De appelrechters die oordelen dat een afstand van geding enkel betrekking heeft op de aanleg waarin de afstand wordt gedaan, verantwoorden hiermee naar recht hun beslissing dat de afstand van geding door de verweerder enkel betrek- king had op de procedure in hoger beroep en dat het geding voor de schending arbeidsrecht- bank, met inbegrip van de goede trouw gedinginleidende vorderingen met hun verjaringsstui- tende werking en het maximumpercentage vonnis van het overeengekomen commissieloon wordt toege- kend13 oktober 2005, schenden zodoende artikel 1134, eerste en derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek en miskennen het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedtonverkort blijft gelden. Het onderdeel subonderdeel kan in zoverre niet worden aangenomen.
11. Voor het overige komt het subonderdeel op tegen overtollige redenen en is gegrondhet bijgevolg niet ontvankelijk bij gebrek aan belang.
Appears in 1 contract
Samples: Arrest
BESLISSING VAN HET HOF. Beoordeling Eerste middel Vierde onderdeelBeoordeling
1. Krachtens artikel 113446 Faillissementswet, eerste lidzoals van toepassing, Oud Burgerlijk Wetboek strekken alle overeenkomsten kan de cura- tor, wanneer zulks noodzakelijk is voor het beheer van de boedel, beslissen om een door de gefailleerde gesloten lopende overeenkomst niet verder uit te voeren. De schuldvordering van de schade die wettig eventueel verschuldigd zou zijn aangegaanaan de me- decontractant wegens de niet-uitvoering, degenen die deze hebben aangegaan tot wetwordt opgenomen in de boedel. Krachtens artikel 1134Deze bepaling biedt aan de curator de mogelijkheid om te verhinderen dat het pas- sief toeneemt door de verdere uitvoering van de overeenkomst. De beslissing van de curator om de overeenkomst niet uit te voeren, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek moeten overeenkomsten te goeder trouw worden ten uitvoer gebrachtstaat dan ook eraan in de weg dat de medecontractant de uitvoering van de overeenkomst in natura vordert of de uitvoering bij equivalent wanneer hierdoor het passief toeneemt.
2. De omstandigheid Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt dat: - de eiseres als verhuurder op 27 maart 2012 een huurovereenkomst sloot met Weldimo nv, de later gefailleerde, voor een periode van 10 jaar; - Weldimo nv op 11 oktober 2016 failliet werd verklaard; - de curatoren op 17 oktober 2016 aan de eiseres meedeelden de overeenkomst niet langer te zullen uitvoeren; - de eiseres aangifte deed van haar schuldvordering voor de gederfde huurin- komsten voor de periode van 1 oktober 2016 tot 31 maart 2022, hetzij 1.277.387,00 euro; - de eerste rechter en de appelrechter van oordeel zijn dat een partij een gevolg de eiseres enkel kan aanspraak maken op schadevergoeding en deze krachtens artikel 20 van de huurovereenkomst bepaald dient te worden op 6 maanden huur, hetzij 115.013,22 euro; - de eiseres hiertegen aanvoert dat zij niet de ontbinding heeft gevorderd, noch aanspraak maakt op schadevergoeding wegens wanprestatie, maar de uitvoe- ring van de overeenkomst miskent en aldus bij equivalent.
3. De appelrechter die oordeelt dat door de overeenkomst niet te goeder trouw uitvoerttoepassing van artikel 46 Faillisse- mentswet “de wanprestatie van de gefailleerde van rechtswege [wordt] vastge- steld”, laat de rechter niet toe te oor- delenmedecontractant “al haar rechten behoudt tegen de gefailleerde, in strijd met artikel 1134, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek, dien verstande dat de weder- partij als sanctie curator nooit verplicht kan worden tot uitvoering in natura” en diens “rechten […] worden omgezet naar een vordering tot schadevergoeding” die een schuld in de boedel is en op die gronden beslist dat de eiseres enkel ge- rechtigd is tot de contractueel bepaalde schadevergoeding, verantwoordt zijn be- slissing naar recht. Het onderdeel kan niet worden aangenomen.
4. Met het in het tweede onderdeel tevergeefs bekritiseerde oordeel dat de eise- res enkel aanspraak kan maken op een voordeel uit de overeenkomst zonder vast te stellen dat aan wegens wanprestatie contractueel bepaalde schadevergoeding, verwerpt de voorwaarden die appelrechter ook de overeenkomst aan de toekenning van dat voordeel stelt, is voldaan.
3. Krachtens het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt dat voor overeenkomsten is neergelegd in artikel 1134, derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek, kan de rechter die vaststelt dat een partij die een recht dat de overeenkomst haar toekent heeft uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon, het recht tot zijn normale uitoefening herleiden of het herstel opleggen van de schade die door het misbruik is teweeggebracht.
4. De appelrechters stellen vast en oordelen dat: - binnen de eiseres een systeem van variabele wedde bestaat; - de algemene voorwaarden van dit systeem voor het boekjaar 2014 werden vast- gelegd in een bonus plan, FY14 ES Sales Compensation Sales Incentive Plan, en de bijzondere voorwaarden voor de verweerder in een individuele ‘sales letter’; - de eiseres terecht stelt dat de toekenning van deze bonus onderworpen is aan een aantal voorwaarden en het algemene bonusplan in dit verband bepaalt dat om commissieloon onderschik- te kunnen ontvangen, de werknemer actief betrokken moet zijn bij de deal en dat de betaling van het commissieloon gewijzigd kan worden op basis van het niveau van de bijdrage van de verkoper; - de eiseres het recht heeft te oordelen of aan die voorwaarden voldaan is; - de eiseres stelt dat zij eenzijdig heeft beslist om slechts 25% van de commissie uit te betalen na de vaststelling dat de bijdrage van de verweerder ondermaats zou zijn geweest; - uit de uiteenzetting van de feiten die hebben geleid tot de beslissing van de eise- res om het commissieloon te verminderen, zoals die ondersteund wordt door di- verse verklaringen, inderdaad blijkt dat tijdens de uitvoering van het Bellucci project begin 2014 door de heer C. een bevraging werd gedaan van een aantal ‘kernleden’ van het team, waarbij een ‘algemeen negatief beeld voortkwam over de prestaties en de houding van de verweerder binnen het team’; - in de verklaring van de heer X. te lezen is dat hij in de loop van februari 2014, enkele maanden voor de toewijzing van de opdracht aan de eiseres, gesprekken had met een aantal personen die naar zijn zeggen ‘door hun functie een goed beeld hebben van de werking van het sales team voor Xxxxxxx’ en dat het beeld dat deze personen geschetst hebben of zouden hebben van de bijdrage van de verweerder aan het Xxxxxxxx project ronduit vernietigend is: “hij doet niets, weet niets en kent niets”; - een zelfde beeld naar voor komt uit de verklaring van de heer X.: “[de verweer- der] heeft geen kennis van de markt en het speelveld, heeft niet bijgedragen tot - dat beeld wordt bevestigd in de verklaring van andere betrokkenen en door de nauwkeurige analyse van de aanwezigheid van de verweerder in de data room van het project; - nadat was gebleken dat de bijdrage van de verweerder ondermaats was, een pro- ces volgde dat uitmondde in de beslissing om de commissie te herleiden. Zij oordelen vervolgens dat: - het merkwaardig is dat de eiseres het niet nodig achtte om naar aanleiding van de evaluatie van de verweerder ook de betrokkene zelf toe te laten om zijn visie te geven, wat niet anders kan beschouwd worden dan als een schending van het meest elementaire recht van verdediging; - men de verweerder minstens op de hoogte had moeten stellen van het feit dat zijn prestaties als ondermaats werden beoordeeld, wat hem dan de gelegenheid zou hebben gegeven om beterschap te vertonen indien de opmerkingen terecht waren, of de bevindingen te betwisten; - de houding van de eiseres die de prestaties van de verweerder achter zijn rug evalueerde zonder hem enige inspraak of verweer te gunnen om vervolgens een- zijdig te beslissen tot herleiding van het commissieloon tot één vierde, andermaal zonder de verweerder te horen, beschouwd dient te worden als een miskenning van de verplichting tot goede trouw die op elke partij bij een overeenkomst rust; - een aangepaste sanctie erin bestaat de verweerder het recht toe te kennen op het overeengekomen commissieloon.
5. De appelrechters die aldus, - zonder vast te stellen dat de eiseres bij de uitvoering te goeder trouw zou hebben geoordeeld dat de verweerder dermate voldeed aan de voorwaarden van het bo- nusplan dat hem het maximumpercentage van het overeengekomen commissie- loon moest worden toegekend, en - zonder vast te stellen dat de eiseres haar recht om te oordelen in hoeverre aan de voorwaarden om het commissieloon te verkrijgen is voldaan en in het licht daar- van het toe te kennen percentage te bepalen, op een kennelijk onredelijke wijze heeft uitgeoefend en de normale uitoefening van dat recht de toekenning van het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon zou hebben ge- impliceerd, oordelen dat aan de verweerder als sanctie voor de schending van de goede trouw het maximumpercentage van het overeengekomen commissieloon wordt toege- kend, schenden zodoende artikel 1134, eerste en derde lid, Oud Burgerlijk Wetboek en miskennen het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedtorde ingestelde vordering. Het onderdeel is gegrondmist feitelijke grondslag.
Appears in 1 contract
Samples: Court Ruling