Context. In de vorige bestuursovereenkomst werd aan het RIZIV gevraagd om een voorstel te formuleren met betrekking tot het herdefiniëren van de rol van het Observatorium voor de chronische ziekten voor zowel de Wetenschappelijke afdeling als de Raadgevende afdeling voor wat de betrokkenheid van de patiëntenorganisaties bij het RIZIV betreft (5de BO Artikel 16, Luik 5). Voorlopige uitkomst van deze studie was om het Observatorium voor de chronische ziekten en zijn afdelingen in hun bestaande vorm op te heffen, aangezien de reflectie inzake zorgbehoeften voor chronisch zieken de zuiver federale competenties en bij uitstek deze van het RIZIV overstijgt. Rekening houdend met de op til zijnde hervorming van het Observatorium, zal de stem van de patiënt via de overkoepelende patiëntenorganisaties niet langer hoorbaar zijn binnen de eigen muren van het RIZIV. Daarom is het RIZIV, in samenspraak met de koepels van de patiëntenorganisaties, overeengekomen om binnen de bestaande beheers- en overlegstructuren van het RIZIV een « Platform patiëntenorganisaties » op te richten. Naast de vooropgestelde hervorming van de actuele overlegstructuur, zijn er nog andere motieven/elementen die nopen tot de oprichting van een RIZIV breed overlegorgaan dat de relaties met de patiëntenorganisaties structureel moet behe(e)r(s)en en versterken. - Er bestaat een duidelijke behoefte om de betrokkenheid van de patiëntenorganisaties, die zich vandaag louter in het domein van de chronische aandoeningen situeert, te verruimen en deze open te trekken naar een forum waarin alle werven en lopende sleutelprojecten die vallen onder de verplichte verzekering voor de geneeskundige verzorging en uitkeringen hun weerklank kunnen vinden; thema-breed, betekent ook RIZIV-breed: naast de Dienst voor Geneeskundige Verzorging (DGV), zullen ook andere RIZIV diensten, zoals de Dienst Uitkeringen (DU) en het Fonds voor Medische Ongevallen (FMO) op gelijk niveau en actief moeten betrokken worden; - Tevens is dit een opportuniteit om in te spelen op de modernisering van ons “corporate governance” model en naast de klassieke spelers uit het middenveld (de VI’s, de sociale partners, de professionele federaties van de zorgverleners, etc.) ook de vertegenwoordigers van de patiënten, de feitelijke eindgebruikers van onze maatschappelijke dienstverlening, meer te betrekken in ons overlegmodel, zodat het RIZIV een actieve draaischijf is van overleg met álle stakeholders; - Het institutionaliseren van een bilateraal overle...
Context. Organisatie/afdeling
Context. 1.1. Aansluitend op de regeringsmaatregelen die tot gevolg hadden dat geen volledige indexering van de honoraria in 2017 werd toegepast, werden na overleg tussen de Regering en de NCAZ een aantal wettelijke aanpassingen geconcretiseerd in de wet van 11 augus- tus 2017. Deze aanpassingen beoogden in de eerste plaats het wettelijk kader bij het afsluiten van meerjarige akkoorden te preciseren. Voortaan zal bij het akkoord een financieel meerjarenkader worden gevoegd. Het betrokken akkoord en het financieel kader ervan zal ook aan de Regering worden voorgelegd ter goedkeuring. Verder werd de stemprocedure in het Verzekeringscomité aangepast. Voorstellen die betrekking hebben op de begrotingsdiscussie vereisen voortaan een meerderheid zowel op de bank van de zorgverleners als op de bank van de ziekenfondsen. De NCAZ heeft ook kennis genomen van de brief van 13 okto- ber 2017 waarbij de draagwijdte van de bepalingen van voornoemde wet werd gepreciseerd door het RIZIV, met instemming van de Beleidscel van de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Ook werd een wetsontwerp ingediend dat voorziet in de toekenning van sociale voordelen voor geconventioneerde artsen die een beroeps- activiteit verder zetten na de pensioengerechtigde leeftijd bereikt te hebben. Tenslotte heeft de NCAZ via de Algemene Raad kennis genomen van het voorontwerp van wet inzake de laagvariabele zorg . De NCAZ dringt erop aan om bij de uitvoering ervan rekening te houden met de voorstellen die aan de Minister werden overgemaakt met betrekking tot de uitsluiting uit het toepassingsgebied van de honoraria voor in consult bijgeroepen artsen bij hospitalisatie, met betrekking tot de tijdelijke verhoging van de berekeningsbasis van de ereloonsupplementen met 15% en met betrekking tot het invoeren van twee patiëntengroepen bij een vaginale bevalling naargelang er al dan niet een epidurale verstrekking wordt verleend. Bovendien herinnert de NCAZ aan het afsprakenkader van 25 januari 2017 (Doc. NCAZ 2017/03) waarin de wens werd uitgedrukt om rekening te houden met de bekommernis om een strategische en operationele betrokkenheid van artsen in de governance van de toekomstige ziekenhuisnetwerken te waarborgen. Rekening houdend met deze elementen maar ook vanuit de wens om de tariefzekerheid van de patiënten te blijven vrijwaren, wordt voorliggend akkoord afgesloten. [C − 2018/10621] Approbation des conventions entre les prestatai- res de soins, et les organismes assureurs en exécution de l’arti...
Context. De terugbetaling van geneesmiddelen ingeschreven in Hoofdstuk IV/VIII, is onderworpen aan voorwaarden, die worden opgelegd om medische en/of budgettaire redenen. Dit betekent dat de terugbetaling beperkt wordt tot bepaalde indicaties, doelgroepen van patiënten of leeftijd, … Bovendien is de vergoedbaarheid doorgaans afhankelijk van een voorafgaande machtiging (de zogenaamde “a priori controle”) van de adviserend arts van het ziekenfonds en/of van een beoordeling van een college van artsen. Historisch werden de teksten van de Hoofdstuk IV/VIII vergoedingsvoorwaarden van farmaceutische specialiteiten opgebouwd met het oog op de hoger vermelde ‘a priori’ controle door de adviserend-artsen van die voorwaarden. Deze teksten werden bijgevolg niet of niet noodzakelijk op een gestandaardiseerde en gestructureerde manier opgesteld en kunnen leiden tot een significante administratieve belasting van de behandelende arts voor wat betreft het aanvragen van de vergoeding voor dit type geneesmiddelen, van de adviserend-artsen van de verzekeringsinstellingen voor de verwerking van deze aanvragen en van de patiënten voor het beheren van de verschillende types papieren machtigingen. In de praktijk kunnen er vandaag twee types Hoofdstuk IV/VIII vergoedingsvoorwaarden onderscheiden worden: - voorwaarden die een verificatie, maar géén beoordeling vergen om vast te stellen of de patiënt eraan voldoet. Deze voorwaarden zijn ja/neen-beslissingen en de controle ervan kan bijgevolg geautomatiseerd worden. Voorbeelden zijn leeftijd, geslacht, grenswaarden voor bloedspiegels, resultaten van diagnoses, ...; - voorwaarden die een beoordeling vergen door een adviserend-arts of door een college van artsen (weescolleges) van de klinische toestand van de patiënt. Voor beide types kan gelden dat de ‘detailinformatie’ van de aanvraag: - niet dient worden overgemaakt aan de adviserend-arts, maar ‘ter beschikking wordt gehouden’; - a priori wordt overgemaakt aan de adviserend-arts, voor beoordeling. Afgelopen jaren heeft de verdere digitalisering van de terugbetalingsprocedure voor Hoofdstuk IV/VIII geneesmiddelen een efficiëntere uitwisseling van informatie mogelijk gemaakt: - Tussen de aanvragende arts en de adviserend-arts van de verzekeringsinstellingen (= aanvraag tot machtiging); - Tussen de verzekeringsinstelling en de patiënt (= de machtiging); - Tussen de patiënt en de apotheker (= de machtiging); - Tussen de apotheker en de tariferingsdienst/verzekeringsinstelling (= de machtiging). ...
Context. Dit project beoogt een grondige modernisering en vereenvoudiging van de nomenclatuur. Dit met het oog op de opmaak van een nieuw grondplan welke de basis zal vormen voor de toekomstige vergoedingen van de prestaties in de gezondheidszorg. In het regeerakkoord 2014 was volgende bepaling opgenomen: “De tarieven worden op transparante wijze afgestemd op de reële kostprijs van de prestatie, onverantwoorde verschillen in vergoeding tussen de verschillende medische disciplines worden weggewerkt. Intellectuele prestaties (inzonderheid voor de knelpuntdisciplines), onderlinge afstemming, overleg en coördinatie bij multidisciplinaire samenwerking worden beter gewaardeerd. De prijs van de bij de zorgverlening gebruikte materialen of producten mag geen directe invloed hebben op het door de zorgverlener aangerekende tarief. De herijking moet prikkels blijven voorzien voor productiviteit en specialisatie.” Het project heeft als doel om een betere klaarheid te scheppen in de financiering van de medische activiteiten. Het wordt gecoördineerd door het RIZIV en dit in samenwerking met de FOD Volksgezondheid. De voorbije periode werden volgende initiatieven genomen: - Het uitvoeren van een voorbereidende studie door een extern team van experten. Zo hebben Prof. Xxxxxxxx, Xxxxxx en Xxxxxxx op 2 oktober 2017 hun eerste voorstel van principes en methodiek voor de herijking van de nomenclatuur toegelicht aan de medicomut. Voor deze voorbereidende studie is een literatuurstudie uitgevoerd, is rekening gehouden met de voorafgaande beoordeling van de sterke en zwakke punten van de huidige nomenclatuur (rapport KCE) en is een vergelijking gemaakt met 3 systemen uit het buitenland (Zwitserland, Nederland, Frankrijk). Vooral volgende 2 hoofdthema’s worden belicht: (a) het beschrijvende aspect van de nomenclatuur verbeteren en (b) het nadenken over een beter evenwicht inzake prijsstelling voor medische honoraria. Ook blijkt uit deze eerste studie dat volgende 7 principes kunnen bijdragen aan een verbetering van de huidige nomenclatuur :
Context. Met de start van de nieuwe uitvoeringsorganisatie geven we invulling aan een andere manier van aansturen van een gemeenschappelijke regeling. Door middel van deze eerste prestatieovereenkomst gaan we gerichter sturen op de resultaten (output) en het maatschappelijk effect (outcome). Anders dan voorheen, worden door de drie GR-gemeenten vooraf aangegeven welke prestaties geleverd moeten worden, wanneer en met welke kwaliteit. De directeur, verantwoordelijk voor de uitvoering van de opdracht van de gemeenten, richt zijn organisatie zo in dat gewenste resultaten geleverd kunnen worden. De prestatieovereenkomst is hét middel om met elkaar in een vroegtijdig stadium in discussie te gaan over de bestuurlijke wensen die er zijn en in hoeverre die gerealiseerd kunnen worden. De prestatieovereenkomst is niet het enige sturingsinstrument. Het moet in samenhang gezien worden met de volgende documenten: - De GR-tekst: vormt de juridische basis voor de overheveling van bevoegdheden tussen gemeenten en de uitvoerende organisatie en bevat de verdeling van taken tussen bestuur en directeur. - Kadernota ‘Participatie de norm, werk het doel’: bevat het beleidskader, beschrijft de door de GR-gemeenten gewenste outcome en welke rol en positie de uitvoeringsorganisatie daarbij in moet nemen. - Gemeentelijke beleidsnota’s: couleur locale blijft mogelijk en komt vooral tot uiting in het armoedebeleid. - Jaarstukken: begroting, jaarrekening en jaarverslag doorlopen het in de Wet gemeenschappelijke regeling (Wgr) voorgeschreven besluitvormingsproces. - Bedrijfsplan: bevat het dienstverleningsconcept van de nieuwe organisatie en vormt het uitgangspunt voor de prestatie-indicatoren. - Kaderbrief: nieuw instrument op grond van de Wgr, welke de gemeenteraad kan gebruiken om vooraf sturing te geven aan de inhoud van de begroting van de GR. Nieuw instrument De ‘klassieke’ manier van sturen van een gemeenschappelijke regeling wordt steeds vaker als minder adequaat ervaren. Er wordt achteraf bijgestuurd (jaarrekening, jaarverslag) of, met veel onzekerheden, vooraf richting gegeven (begroting gebaseerd op aannames voor wat betreft rijksbijdragen en economische ontwikkelingen). Enkele jaren geleden is er in VDG-verband een advies verstrekt over hoe de aansturing van GR-en kan worden verbeterd. Geadviseerd werd vooraf zo SMART-mogelijk de ‘bestelling’ te formuleren. Aan dat advies geven we met deze prestatieovereenkomst invulling. De gemeenteraad ontvangt jaarlijks vóór 1 februari de algemen...
Context. Onderstaande afspraken uit de Samenwerkingsafspraken 2020 t/m 2023 hebben in deze Uitvoeringsovereenkomst een plaats gekregen om de -verdere - context van verkoop van sociale huurwoningen aan te geven: ▪ Corporaties verkopen zoveel sociale huurwoningen als financieel nodig is om de benodigde investeringen te kunnen doen voor de groei van gemiddeld 750 sociale huurwoningen per jaar (afspraak 1-c van de Samenwerkingsafspraken 2020 t/m 2023). ▪ Corporaties ramen de benodigde verkoopinkomsten aan de hand van het investeringsprogramma. Bij neerwaartse bijstellingen in dit programma stellen corporaties ook het aantal verkopen neerwaarts bij (afspraak 1-d van de Samenwerkingsafspraken 2020 t/m 2023) ▪ Gezamenlijk onderzoeken we alternatieve financiële constructies om mindersociale huurwoningen ter verkopen en toch dezelfde groei van de sociale huurvoorraad te kunnen realiseren (afspraak 1-e van de Samenwerkingsafspraken 2020 t/m 2023). ▪ Corporaties zijn terughoudend met verkoop in de zeven gebieden: De Aker/Nieuw- Sloten/Sloten, Oud-Zuid, Buitenveldert/Zuidas, Centrum Oost, Centrum West, Oud- West/De Baarsjes de Pijp/Rivierenbuurt. Verkoop van sociale huurwoningen in IJburg/Zeeburgereiland is uitgesloten. (afspraak 4-a van de Samenwerkingsafspraken 2020 t/m 2023) ▪ De absolute voorraad sociale en middeldure huurwoningen in het bezit van corporaties in de gebieden Oud-Zuid, Buitenveldert/Zuidas, Centrum Oost, IJburg/Zeeburgereiland, blijft in de periode 2020-2023 minimaal gelijk per gebied (afspraak 4-b van de Samenwerkingsafspraken 2020 t/m 2023).
Context. België heeft sinds januari 2007 een nationaal eradicatieprogramma voor IBR (Infectieuze Boviene Rhinotracheïtis). De eerste 5 jaar betrof dit een vrijwillig programma, sinds 5 januari 2012 werd het programma verplicht met het oog op het bereiken van een IBR-vrij statuut voor België. Het Belgische IBR-eradicatieprogramma werd op 8 oktober 2014 officieel goedgekeurd door de Europese Commissie. België verwerft het ‘artikel 9’ statuut en kan hierdoor voorwaarden opleggen aan het intracommunautaire handelsverkeer. Sinds 21 april 2021 is de nieuwe Europese Dierengezondheidsweti, de ‘Animal Health Law’ (AHL) van toepassing. Artikel 85 van de gedelegeerde Verordening 2020/6892 tot aanvulling van deze AHL, bepaalt dat Lidstaten die over een officieel goedgekeurd eradicatieprogramma beschikken, op het moment van in voege treden van de AHL, dit statuut kunnen behouden voor een maximale termijn van 6 jaar, mits het nationale programma wordt aangepast aan de nieuwe regels van de AHL. Verder worden in deze gedelegeerde Verordening 2020/689 de nieuwe regels omtrent IBR worden vastgelegd. In België wordt sinds 2020 voor het behoud van het IBR-vrij statuut op overwegend melkleverende bedrijven de matrix tankmelk toegelaten, waarbij een gE ELISA wordt toegepast als analysemethode. Dit gebeurde op basis van bevindingen in een eerder FOD- gefinancierd project (RF 12/6263 IBRDIA3). Op overwegend melkleverende bedrijven is periodiek tankmelkonderzoek een kosten- en arbeidsbesparend alternatief voor een (jaarlijkse) serologische screening voor de handhaving van een vrij statuut. Bovendien laat tankmelkonderzoek vroege detectie van eventuele insleep toe: anders dan een jaarlijkse steekproef worden tankmelkmonsters op minimaal 6 tijdstippen gedurende het hele jaar genomen, in tegenstelling tot een jaarlijkse bloedafname. In België zijn er in 2021 bij benadering een 6.680 overwegend melkleverende bedrijven. Vandaag de dag zetten een 2.600 bedrijven in België tankmelk in voor het behoud van het IBR- vrij statuut.
Context. Hennepzaad en afgeleiden worden als levensmiddelen op de markt gebracht. In 2015 heeft het panel voor contaminanten in de voedselketen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een wetenschappelijk advies uitgebracht over de risico’s voor de menselijke gezondheid in verband met de aanwezigheid van tetrahydrocannabinol (THC) in melk en andere levensmiddelen van dierlijke oorsprong. THC, meer bepaald Δ9-THC, is het meeste relevante bestanddeel van de hennepplant Cannabis sativa. De EFSA heeft een acute referentiedosis (ARfD) van 1 μg Δ9-THC/kg lichaamsgewicht vastgesteld. De Europese Aanbeveling (EU) 2016/2115 van de Commissie van 1 december 2016 betreffende de monitoring van de aanwezigheid van Δ9-tetrahydrocannabinol, de precursoren ervan en andere cannabinoïden in levensmiddelen werd tot op heden nog niet geïmplementeerd in België. Het wetenschappelijk comité van FAVV heeft in zijn advies 25-2017 actiedrempels voorgesteld voor THC in levensmiddelen van dierlijke oorsprong. Op 7 januari 2020 heeft de EFSA een wetenschappelijk verslag gepubliceerd waarin de acute blootstelling van de mens aan Δ9-THC wordt beoordeeld, rekening houdend met de gegevens over de aanwezigheid ervan zoals gegenereerd overeenkomstig Aanbeveling (EU) 2016/2115. De ARfD van 1 μg/kg lichaamsgewicht werd volgens bepaalde schattingen van de acute blootstelling overschreden. Hoewel in de ramingen van de blootstelling de acute blootstelling aan Δ9-THC in de Unie naar verwachting wordt overschat, vormt de huidige blootstelling aan Δ9-THC een potentieel gezondheidsrisico. Sinds de publicatie van Verordening (EU) 2022/1393 van de Commissie van 11 augustus 2022 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 wat betreft de maximumgehalten aan delta- 9-tetrahydrocannabinol (Δ9-THC) in hennepzaden en daarvan afgeleide producten, zijn er Europese normen voor THC-equivalenten (Δ9-THC en Δ-9-THCA) in hennepzaad en hennepzaadolie die van toepassing zijn sinds 1 januari 2023. Momenteel zijn de normen opgenomen in Verordening (EU) 2023/915 betreffende maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1881/2006. Er zijn evenwel nog geen specifieke normen voor alle afgeleide consumptieproducten. Het is niet duidelijk of de consument reeds voldoende beschermd wordt met de huidige normen. Aangezien het gaat om een acute referentiedosis, is de inname via een portie van een consumptieproduct relevant. Dit onderzoek kan een basis zijn...
Context. In het Klimaatakkoord zijn door overheden, projectont- wikkelaars, de coöperaties voor hernieuwbare energie en andere partijen, afspraken gemaakt over hoe participatie bij hernieuwbare energie zal verlopen1. Het gaat over de rolverdeling, het proces en de inhoud van het gesprek tussen de initiatiefnemer en de omgeving. Het betreft zowel procesparticipatie (de omgeving laten meedoen in de plan- en besluitvormingsprocedures) als financiële participatie (de lokale bevolking laten investeren in en/ of voordeel laten ervaren van de opbrengsten van een project).2 Afspraken over financiële participatie van de omgeving in het energieproject komen vaak voort uit de procesparticipatie. Over financiële participatie stelt het Klimaatakkoord dat wordt gestreefd naar 50% lokaal eigendom bij projecten voor hernieuwbare energie.3 De gedachte hierbij is dat lokaal eigenaarschap zorgt voor versterking van draagvlak en een evenwichtige verde- ling van de lusten en lasten voor de omgeving. Participatie van de omgeving bij hernieuwbare energie begint niet pas bij de start van een project. Ook bij het opstellen van de Regionale Energie Strategieën (RES’en)4 vindt procesparticipatie plaats. Daarnaast maken partijen in het kader van de RES afspraken over parti- cipatie. In de RES kan een regio haar doelstellingen en uitgangspunten rond participatie vastleggen. Het is dan aan de deelnemende overheidspartijen om dit vervol- gens te vertalen naar hun eigen autonome beleidskaders en het ruimtelijk beleid. Daarnaast is het aan de initia- tiefnemers van hernieuwbare energie om hier concreet invulling aan te geven. Het succes van de afspraken uit het Klimaatakkoord is afhankelijk van de gezamenlijke inspanningen van overheden, RES-regio’s, initiatiefnemers en andere par- tijen die een rol hebben in de uitvoering van het Klimaat- akkoord. Zij zijn in het afgelopen jaar dan ook voort- varend aan de slag gegaan met het uitvoeren van deze afspraken. Dankzij de inspanning van allerlei partijen is in de afgelopen jaren een rijke basis aan kennis en hulp- gericht is op 50% eigendom van de lokale omgeving en op andere vormen van financiële participatie. dat volgens de huidige rechtspraak over bestem- mingsplannen van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) voor het bevoegd gezag een reden zijn om geen planologische medewerking te verlenen aan het initiatief. participeren in de ontwikkeling of exploitatie van een energieproject. Enkel op vrijwillige basis kan de initiatiefn...