Samenvatting van het geschil. 2.1 Eiser is sedert 1 januari 2002 werkzaam als medisch specialist voor heelkunde in een van de beide ziekenhuizen van de Stichting. Hij is destijds toegetreden tot een maatschap met drie andere chirurgen in een van de toen nog zelfstandige en later gefuseerde ziekenhuizen. Met ingang van 1 januari 2008 zijn de maatschappen chirurgie in beide ziekenhuizen opgegaan in één maatschap.
2.2 Bij brief van 1 februari 2010 heeft de voorzitter van de rvb van de stichting aan eiser de toelatingsovereenkomst opgezegd wegens dringende redenen met onmiddellijke ingang. Het voornemen daartoe is op 28 januari 2010 aan eiser kenbaar gemaakt. In de brief is als grond voor de opzegging vermeld: de vertrouwensbreuk tussen eiser en zijn collega’s. Dit is al volgt toegelicht:
a) reeds in 2005 hebben de collega’s van eiser het vertrouwen in hem opgezegd;
b) via de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) is dr. I. aangewezen als onderzoeker, die in zijn rapport tot de conclusie komt dat er een ernstige en zeer risicovolle situatie bestond die niet zo kon voortduren en dat gewerkt moest worden aan herstel van vertrouwen;
c) daartoe is opdracht gegeven aan de chirurg X., uit wiens eindrapport blijkt dat een patstelling is ontstaan, waardoor geen verbetering meer viel te verwachten, hetgeen heeft geleid tot het advies de relatie met xxxxx te verbreken;
d) de problematiek is evenwel niet aangepakt, mede als gevolg van het overlijden van een van de chirurgen en van de in het ziekenhuis ontstane problemen van bestuurlijke en financiële aard;
e) de samenwerkingsproblemen zijn blijven bestaan en door de voorzitter van de rvb met xxxxx besproken op 7 april, 27 mei en 25 juni 2009;
f) bij brief van 26 juni 2009 heeft de vakgroep chirurgie nogmaals uitgesproken dat geen vertrouwen meer in eiser bestaat, welke brief ook aan het stafbestuur is gericht;
g) de visitatiecommissie heeft in haar rapport van eind 2009 geadviseerd dat de problematiek met eiser binnen een acceptabele termijn moet zijn opgelost omdat anders een onduidelijke en onwerkbare situatie ontstaat;
h) in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg binnen de instelling acht de rvb de vertrouwenbreuk tussen eiser en zijn collega’s een ernstige en risicovolle situatie die “geen dag langer” kan voortbestaan;
i) xxxxx stelt zijn collega’s en het ziekenhuis verantwoordelijk voor de problemen in de samenwerking en ziet niet in dat hij het goed functioneren van de vakgroep belemmert en daarmee de kwalitei...
Samenvatting van het geschil. 2.1 Per 1 januari 2002 is A. ontstaan als gevolg van een fusie tussen het F. Ziekenhuis in Z. en het G Ziekenhuis in X. Verweerders maakten samen met de gynaecoloog X. en later ook met de gynaecoloog I. deel uit van de maatschap gynaecologie binnen het voormalige F.. I. heeft nooit aanspraak op (persoonlijke) goodwill gehad. In januari 2008 zijn de maatschappen gynaecologie van het voormalige F. en het G. formeel gefuseerd. I. is per 1 januari 2007 uit de maatschap getreden en H. per 1 januari 2008. De omvang van de werkzaamheden van H. binnen de maatschap was gedurende de laatste jaren van zijn lidmaatschap geringer dan voordien; eerst door een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en later door werkzaamheden die hij, met goedvinden van verweerders, elders verrichtte.
2.2 Op 20 december 1995 hebben de vrijgevestigde medisch specialisten van het F. te Z. een maatschapsovereenkomst (een ‘overkoepelende ziekenhuismaatschap’) gesloten die aangeduid wordt als de ‘Holding’. De totstandkoming van de Holding hield verband met landelijke afspraken van destijds, die onder meer inhielden dat de minister zou afzien van tariefkortingen als er lokaal tripartite raamovereenkomsten gesloten zouden worden tussen ziekenhuis en vrijgevestigde medisch specialisten enerzijds en ziektekostenverzekeraars anderzijds. In artikel 11.4 van deze maatschapsovereenkomst is bepaald dat de Holding geen goodwill is verschuldigd na beëindiging van het lidmaatschap omdat de goodwill per afzonderlijke overeenkomst tussen de Holding of haar leden en het F. zal worden afgekocht. Deze afkoop houdt in dat van nieuwe leden geen goodwillbedrag kan worden gevorderd. Medisch specialisten die uittreden op 60- of 65-jarige leeftijd, of hun nabestaanden in geval van eerder overlijden, kunnen aanspraak maken op een goodwilluitkering ten laste van de Stichting G. B. M. S. F., aldus eveneens artikel 11.4. Tot oprichting van laatstgenoemde stichting is het nooit gekomen, omdat aan de door (de rechtsvoorgangster van) eiseres gestelde voorwaarden voor financiering niet was voldaan. In verband met de wijziging van de financieringssystematiek van medisch specialistische zorg is de Holding per 1 januari 2008 opgeheven.
2.3 Bij brief van 22 februari 1996 heeft de toenmalige directie van het F. aan het bestuur van de Holding de garantie van het ziekenhuis bevestigd om 75% van de goodwillaanspraak op basis van het jaar 1994 uit te keren bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd – of eerder bij overlijden – van een...
Samenvatting van het geschil. 2.1 Eiser, die thans 56 jaar oud is, heeft sinds 1 maart 1998 als vrijgevestigd medisch specialist (car- dioloog) gewerkt in het I.. (hierna: het ziekenhuis) te Z.. Tot 1 januari 2015 was hij daar werk- zaam als lid van de maatschap van cardiologen en op basis van een toelatingsovereenkomst met de J., die het ziekenhuis in stand houdt. Deze stichting is per 12 juli 2013 bestuurlijk gefuseerd met de stichting die het K. in Y. in stand houdt. Xxxxx heeft in het najaar van 2014 eiseres opge- richt. Hij is de enige aandeelhouder en bestuurder van eiseres en hij oefent sinds 1 januari 2015 zijn cardiologiepraktijk uit door tussenkomst van deze vennootschap. Met het oog op de invoe- ring van de integrale bekostiging van de medisch-specialistische zorg in ziekenhuizen per 1 ja- nuari 2015 is verweerster opgericht. Verweerster heeft een samenwerkingsovereenkomst geslo- ten met de X.. Zij dient ervoor te zorgen – kort gezegd – dat de medisch specialisten overeen- komstig de richtlijnen van hun wetenschappelijke verenigingen handelen, de kennis en kunde bezitten die voor een goede praktijkuitoefening noodzakelijk zijn en voldoen aan de voor een medisch specialist vastgestelde competenties. Eiseres is per 1 januari 2015 lid geworden van verweerster. Tussen eiser en de C. geldt een ‘praktijkovereenkomst medisch specialist’. Van 2010 tot medio 2016 is xxxxx manager van de vakgroep cardiologie (hierna ook te noemen de vakgroep) in het ziekenhuis geweest. De afdeling cardiologie van het ziekenhuis telt, afgezien van een chef de clinique, zes cardiologen, van wie er een sinds november 2015 ziek is.
2.2 Tussen verweerster en eisers (eiseres als “het Lid”) geldt sinds 1 januari 2015 een overeenkomst (hierna: de ledenovereenkomst), die tevens de opdracht tot medisch-specialistische zorgverle- ning omvat. De ledenovereenkomst houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
Samenvatting van het geschil. 4.1 Eiseres stelt – mede verwijzend naar de rapporten van de interne commissie en van de externe commissie – kort samengevat het volgende. Er zijn drie voldragen gronden voor de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst met verweerder. Dit betreft de gronden genoemd in artikel 7:669 lid 1 en lid 3 onder de letters e (ver- wijtbaar handelen van verweerder), g (verstoorde arbeidsverhoudingen) en d (ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid) van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verweerder is me- disch-technisch een goede radioloog, maar zijn gedrag is onaanvaardbaar. Er is geen perspectief op verbetering. Zijn terugkeer in het ziekenhuis zou ernstige problemen veroorzaken. Het gezag van gewijsde van het vonnis 2018 staat niet in de weg aan een inhoudelijke beoorde- ling van het verzoek dat nu aan de orde is. Het verzoek strekt opnieuw tot ontbinding van de ar- beidsovereenkomst, op dezelfde wettelijke gronden, maar na het vonnis 2018 zijn er diverse nieuwe omstandigheden, waaronder de rapporten van de interne commissie en van de (0nafhankelijke en deskundige) externe commissie. In het vonnis 2018 heeft het Scheidsgerecht het ontbreken van bevindingen over het disfunctioneren van verweerder met toepassing van de procedure van het Reglement als een tekortkoming bestempeld. Daarin is intussen voorzien, zo- dat een nieuwe inhoudelijke beoordeling kan plaatsvinden. De beide commissies hebben ondub- belzinnig geconcludeerd dat terugkeer van verweerder niet mogelijk is. Voor vergoeding van de bedragen die verweerder, subsidiair, vordert bestaat geen grond. De eventuele transitievergoeding bedraagt 5/6e van zijn maandsalaris; de werkzame jaren van ver- weerder van vóór 1 juli 2016 tellen niet mee. Gelet op de vaste looncomponenten waarmee reke- ning kan worden gehouden, bedraagt de mogelijke transitievergoeding hooguit € 14.629 bruto.
4.2 Verweerder betoogt, eveneens kort samengevat, het volgende. Het vonnis 2018 heeft tussen partijen gezag van gewijsde. Nu eiseres aan haar verzoek in deze nieuwe zaak in wezen geen nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag legt, dient zij daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard. Als dit anders is, moet het verzoek van eiseres worden afgewezen. De interne commissie had eiseres niet-ontvankelijk moeten verklaren in haar verzoek om toepassing te geven aan het Re- glement. Aan artikel 1.3 van het Reglement is immers niet voldaan. Bovendien is van belang dat de leden van de interne commissie, blijkens de laatste ...
Samenvatting van het geschil. 2.1 De arts is met ingang van 1 november 2004 als plastisch chirurg voor 0,6 fte toegelaten tot het door de stichting geëxploiteerde ziekenhuis D. te Z.. Hij heeft toen geen vergoeding voor goodwill betaald. Het specialisme plastische chirurgie, waarvoor tot de komst van de arts geen aparte afdeling in het ziekenhuis bestond, werd verzorgd door de aan het E. te X. verbonden maatschap. Deze verlangde evenwel betaling van goodwill. De stichting heeft deze goodwill afgekocht voor een bedrag van € 30.000,--. De stichting heeft de arts verzocht dit bedrag aan haar te betalen, hetgeen deze niet heeft gedaan.
2.2 Tussen partijen is herhaalde malen overleg gevoerd over de door de arts verlangde uitbreiding van de praktijk met een tweede plastisch chirurg, doch daarover is, ondanks het feit dat ook de stichting herhaalde malen gesuggereerd heeft daartoe over te willen gaan, geen overeenstemming bereikt. In de loop van de tijd ontstonden over de praktijkvoering van de arts steeds vaker twistpunten tussen partijen.
2.3 De arts heeft bij brief van 14 januari 2008 aan de stichting kopieën gezonden van zijn brieven aan patiënten waarin hij meedeelt zich genoodzaakt te voelen grote en/of risicovolle operaties uit te stellen, met het aanbod aan patiënten hen desgewenst door te verwijzen naar een ander ziekenhuis. Op 24 juni 2008 heeft de advocaat van de arts de stichting aansprakelijk gesteld voor door hem te lijden inkomstenderving wegens zijn “gedwongen productieverlaging”. Daarover heeft op 9 juli 2008 overleg plaatsgevonden. De arts heeft bij brief van 5 augustus 2008 afwijzend gereageerd op voorstellen van de stichting tot verbeteringen, en hij heeft haar bij brief van 20 augustus 2008 gemaand over te gaan tot de werving van een tweede plastisch chirurg.
2.4 Volgens de arts heeft de stichting hem structureel tegengewerkt en geprobeerd hem uit het ziekenhuis weg te werken. Volgens de stichting was de arts niet bereid ten volle de praktijk uit te oefenen en verwees hij vaak patiënten naar privéklinieken. De stichting maakt de arts nog een groot aantal andere verwijten, die door de arts als onjuist van de hand zijn gewezen. Niet in geschil is dat de arts als plastisch chirurg in medisch opzicht steeds naar behoren heeft gewerkt.
2.5 Op 31 oktober 2008 is de praktijk van de arts gevisiteerd door de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie. De arts heeft tegen het rapport een aantal bezwaren aangevoerd.
2.6 Bij brief van 19 maart 2009 heeft de advocaat van de stic...
Samenvatting van het geschil. 2.1 Eiser is sedert 1 september 2002 als neuroloog op basis van een toelatingsovereenkomst werkzaam in het ziekenhuis van de Stichting. Hij is als zodanig lid van de Vereniging. Hij heeft zich tevens verbonden in de maatschap Vrijgevestigde Medische Specialisten Ziekenhuis B. Onderdeel van de toelatingsovereenkomst is het Document Medische Staf
Samenvatting van het geschil. Klager verwijt verweerster:
Samenvatting van het geschil. 2.1 A. heeft op 17 mei 1988 een vergunning verkregen voor het continueren van de functie neurochirurgie op het niveau van een hoofdcentrum. In het op grond van de Wet op bijzondere medische verrichtingen vastgestelde Planningsbesluit neurochirurgie 2001 van 23 augustus 2001 is zij aangewezen als een van de (zeventien) centra voor bijzondere neurochirurgie, met als deelfunctie de stereotactische radiotherapie/radiochirurgie. B. beschikt over een vergunning voor de medische verrichting radiotherapie op grond van het Planningsbesluit Radiotherapie 2000. A. is een algemeen ziekenhuis. B. is gespecialiseerd in de diagnostiek en behandeling van oncologische patiënten.
2.2 Tussen A. en B. is in 2002 een samenwerkingsovereenkomst gesloten voor onbepaalde tijd. Deze heeft tot doel voor gezamenlijke rekening en risico een G K C te exploiteren in het ziekenhuis van A. (verder: het GKC). Daarbij heeft A. de zorg voor de inbreng van neurochirurgen en B. voor die van radiotherapeuten, beide in een omvang die voldoende is om het aanbod aan patiënten te behandelen. Het G K is gekocht door A. en is, nadat bouwkundige voorzieningen waren getroffen, in haar ziekenhuis geplaatst. Het is een megavoltapparaat voor toepassing van stereotactische bestraling.
2.3 Bij het B. zijn twaalf radiotherapeuten werkzaam die samen de maatschap radiotherapie vormen. Per 1 maart 2002 is X. toegetreden tot deze maatschap en per 1 juni 2002 is hij als medische specialist toegelaten tot B.. X. is mede aangetrokken om werkzaam te zijn voor het GKC. Aanvankelijk werkte hij daar twee dagen per week, en later drie. Een andere radiotherapeut (Q.) werkte er één dag per week. Daar is later ook voor één dag per week nog een collega (N.) bijgekomen. J. is per 1 juni 2002 ook als medisch specialist toegelaten tot het ziekenhuis van A..
2.4 Over de financiering van het GKC zijn door partijen afspraken gemaakt met de zorgverzekeraars. Deze vergoeden de door A. en B. gemaakte kosten (het ziekenhuisdeel van de vergoedingen) via B.. Tot 1 januari 2008 ontving X. ook het honorariumdeel dat zij doorbetaalde aan de maatschap radiotherapie die een verdeling maakte over de drie betrokken maatschappen.
2.5 De maatschap radiotherapie heeft in haar vergadering 12 mei 2007 een plan tot wijziging van de taakverdelingen besproken. Dit plan had tot doel meer radiotherapeuten bij het werk van het GKC te betrekken. X. heeft zich daartegen gekeerd, daarin gesteund door de maatschap neurochirurgie xxx X.. Dit leidde tot een i...
Samenvatting van het geschil. 2.1. Verweerster is met ingang van 1 januari 1995 in dienst getreden van eiseres in de functie van radiotherapeut. De arbeidsovereenkomst werd voor bepaalde tijd tot 1 juli 1995 aangegaan op grond van werkzaamheden van tijdelijke aard. Op dat moment waren vier andere radiotherapeuten in dienst van eiseres. Op 2 oktober 1995 is de arbeidsovereenkomst schriftelijk vastgelegd. In een aanhangsel bij die overeenkomst verklaren partijen dat de overeenkomst – die aanvankelijk mondeling was verlengd tot 31 december 1995 – wordt verlengd tot 1 juli 1996. Het dienstverband duurt tot heden voort.
2.2. Het standpunt van eiseres komt – zakelijk weergegeven – op het volgende neer. Vanaf de aanvang van het dienstverband was het voor verweerster duidelijk dat het een aanstelling van tijdelijke aard betrof. Dat hield verband met een op dat moment bestaande vacature die op korte termijn niet door een vaste aanstelling kon worden ingevuld. Voor verweerster werd gekozen omdat zij haar aantekening dreigde te verliezen en het derhalve noodzakelijk was dat zij wederom in haar vak, al was dit maar tijdelijk, werkzaam zou zijn. Verweerster is dan ook als waarneemster aangesteld. Verweerster is bij haar aanstelling alleen getoetst door de ‘kleine toelatingscommissie’, omdat het alleen om waarneming ging. Dit blijkt ook uit de brief van 29 december 1994 van de voorzitter van de benoemingscommissie aan de Raad van Bestuur. De specialisten, werkzaam op de afdeling radiotherapie en in het bijzonder E, vanaf 1 januari 1996 diensthoofd van de groep therapeuten, hebben zich gebogen over de vraag of het mogelijk was de tijdelijke arbeidsovereenkomst om te zetten in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Helaas moesten zij, op grond van de volgende argumenten (die ook zijn vermeld in een brief van 23 april 1996 van de voorzitter van de ‘maatschap’ radiotherapie), constateren dat zulks niet het geval zou kunnen zijn: – verweerster is als waarneemster aangenomen en de normale procedure voor het aanstellen van een staflid is niet gevolgd. De leiding van de afdeling en de overige specialisten zijn tegenover verweerster steeds volstrekt duidelijk geweest dat het een tijdelijke overeenkomst betrof. – het diensthoofd is uit gesprekken met de stafleden radiotherapie gebleken dat er geen draagvlak is voor een aanstelling voor onbepaalde tijd. – indien verweerster voor onbepaalde tijd in dienst zou blijven, zal dat tot een onwerkbare situatie leiden. Na een aantal besprekingen konden in onderling ove...
Samenvatting van het geschil. De Claimanten vragen Computershare de vergoeding welke aan hen toekomt, rechtstreeks aan hen uit te betalen, en niet aan FortisEffect. Computershare stelt zich op het standpunt dat zij, voortgaand op de voorgelegde documenten, de vergoeding aan FortisEffect moet overmaken.