Beoordeling van het geschil Voorbeeldclausules

Beoordeling van het geschil in conventie 4.1 In geschil zijn de uitleg en de toepassing van de beëindigingsovereenkomst, die betrekking heeft op (de gevolgen van) de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van verweerder als bestuurder van het Ziekenhuis. Het geschil betreft in het bijzonder de daarin opgenomen voorziening ter zake van het aan verweerder toekomende wachtgeld. Partijen hebben bij deze voorziening, evenals bij hun arbeidsovereenkomst het geval was, aansluiting gezocht bij de CAO. Zij hebben de regeling van hoofdstuk 14 van de CAO volledig overgenomen. 4.2 Het Ziekenhuis heeft met de onder 2.25 aangehaalde brief van 2 maart 2012 buitengerechtelijk de ontbinding van de vaststellingsovereenkomst ingeroepen voor zover het deze wachtgeldregeling betreft. Hieraan heeft het Ziekenhuis, mede blijkens de latere toelichting daarop, ten grondslag gelegd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het voorschrift van artikel 14.6 lid 2 van de CAO, in het bijzonder doordat hij zich, volgens het Ziekenhuis, niet voldoende heeft ingespannen in het verwerven van een adequaat inkomen, dat in mindering komt op het door het Ziekenhuis verschuldigde wachtgeld. Anders dan in het eerder tussen partijen gevoerde kort geding, gaat het thans niet om de vraag of verweerder het Ziekenhuis voldoende (dat wil zeggen: tijdig en juist) heeft geïnformeerd over zijn verdiensten en alle afspraken daarover. Het Ziekenhuis aanvaardt de desbetreffende opgaven van verweerder thans als een gegeven en bestrijdt de juistheid daarvan niet (langer). Dit geldt klaarblijkelijk ook voor verweerders stelling dat hij niet weet wie de UBO van de keten van Ltd’s is. Dit alles staat dus ook voor het Scheidsgerecht vast. 4.3 Het genoemde artikel 14.6 lid 2 legt op de werknemer/wachtgeldgerechtigde de verplichting om gebruik te maken van “een hem geboden mogelijkheid om inkomsten uit arbeid of bedrijf te verkrijgen”. Verweerder erkent tot op zekere hoogte dat van hem, met zijn werkervaring en gelet op het niveau van zijn laatste functie, mag worden verwacht dat hij zich inspant om adequaat ander werk en een passend inkomen te verwerven. Voor zover hij de hier aangehaalde passage van artikel 14.6 lid 2 aldus uitlegt dat hij kon afwachten totdat hem (door anderen) een mogelijkheid zoals hier bedoeld zou worden “geboden”, volgt het Scheidsgerecht hem niet. Wachtgeld is ook in dit opzicht geen “vast” basisinkomen waarop zonder meer aanspraak blijft bestaan. In weerwil van zijn letterlijke tekst heeft het hier bedoelde artike...
Beoordeling van het geschil. Uit de stukken en de afgelegde verklaringen voor zover wederzijds erkend althans niet of onvoldoende betwist, is het volgende komen vast te staan. 4.1. De betrokkene maakt bezwaar tegen de registratie in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van een doorlopend krediet met contractnummer *********2601. Het bedrag is EUR 2.000. De overeenkomst wordt gekenmerkt door een achterstandsmelding (A) op 4 november 2016, een herstelmelding (H) op 18 maart 2016 en een bijzonderheidscode 2 ((restant)vordering geheel opeisbaar) op 21 maart 2017. De overeenkomst heeft een werkelijke einddatum per 3 mei 2017. 4.2. Alvorens de deelnemer overgaat tot registratie van een achterstand, is zij reglementair verplicht daarvoor te waarschuwen (een zogenaamde ‘vooraankondiging’), zodat een betrokkene nog in de gelegenheid wordt gesteld de registratie te voorkomen. In beginsel rust op de deelnemer de plicht om aannemelijk te maken dat zij een vooraankondiging heeft verzonden, indien de klager dat betwist. 4.3. De administratie van de deelnemer kan tot bewijs strekken. Het is vaste jurisprudentie van de Geschillencommissie dat de deelnemer door overlegging van kopieën van brieven de verzending van de vooraankondiging aannemelijk kan maken. De deelnemer heeft daaraan voldaan. Uit de door de deelnemer overgelegde stukken is voldoende gebleken dat de deelnemer op 26 oktober 2016 een brief heeft verzonden naar het bij haar bekende adres met daarin de vereiste vooraankondiging. Dat de betrokkene stelt de brief niet te hebben ontvangen, doet aan het voorgaande niet af. De registratie van de A is conform de feiten en correct. 4.4. Een code 2 wordt moet door de deelnemer worden geplaatst als de vordering geheel wordt opgeëist. De deelnemer heeft als datum bij de code vermeld 21 maart 2017. Uit de stukken blijkt dat omstreeks die datum de vordering daadwerkelijk is opgeëist. In zoverre is ook de registratie van de code 2 in overeenstemming met de feiten en correct. 4.5. De registratie is technisch juist. De door de betrokkene gestelde bijzondere omstandigheden wegen mee in de zogenaamde proportionaliteitstoets. Die houdt in dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de registratie te dienen doel. Het belang van de registratie is enerzijds de betrokkene te beschermen tegen het aangaan van financiële verplichtingen die hij of zij niet kan dragen en anderzijds dat kredietverstrekkers middels het kredietregistratiesysteem in staat zi...
Beoordeling van het geschil. Uit de stukken en de afgelegde verklaringen voor zover wederzijds erkend althans niet of onvoldoende betwist, is het volgende komen vast te staan. 3.1. Betrokkene maakt bezwaar tegen de registratie in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van een doorlopend krediet met een A op 7 januari 2003 en een code 2 op 17 november 2003, en een werkelijke einddatum op 25 februari 2019. 3.2. Het krediet was oorspronkelijk groot NLG 50.000. NLG 35.000 heeft betrokkene gebruikt om andere schulden mee af te lossen en het restant heeft hij opgenomen en uitgeleend aan een vriend die niet lang daarna is overleden. Xxxxxxxxxx kreeg het als gevolg daarvan financieel zwaar, is in 2003 ontslagen en heeft toen gedwongen zijn woning moeten verlaten. Xxxxxxxxxx heeft enkele jaren geen vast woonadres gehad, woonde af en toe bij zijn ouders, maar kreeg in 2006 een vaste baan. Sindsdien kon hij weer aflossen op het doorlopend krediet en is hij daartoe overgegaan, aanvankelijk met bedragen van EUR 50 per maand. Later liep dat op tot EUR 525 per maand. In 2014 is betrokkene getrouwd. Sindsdien is de financiële situatie van betrokkene verder verbeterd. Het krediet is op 25 februari 2019 geheel terugbetaald en per die datum is dan ook de werkelijke einddatum geregistreerd. Xxxxxxxxxx doet een beroep op disproportionaliteit. 3.3. De door betrokkene gestelde bijzondere omstandigheden wegen mee in de zogenaamde proportionaliteitstoets. Die houdt in dat de inbreuk op de belangen van betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de registratie te dienen doel. Het belang van de registratie is enerzijds betrokkene te beschermen tegen het aangaan van financiële verplichtingen die hij of zij niet kan dragen en anderzijds dat kredietverstrekkers middels het kredietregistratiesysteem in staat zijn de gegoedheid en het betaalgedrag van potentiële kredietnemers te toetsen en de afweging kunnen maken geen krediet te verlenen aan potentiële wanbetalers. Het hiertegenover staande belang van betrokkene is dat hij of zij in de gelegenheid is kredieten af te sluiten voor het doen van aankopen of zelfs van een woonhuis en daarin niet wordt belemmerd door een negatieve registratie die in veel gevallen verhindert dat betrokkene een krediet kan afsluiten. 3.4. Voor een geslaagd beroep op disproportionaliteit is vereist dat betrokkene een belang stelt en zo nodig aantoont, in de vorm van bijvoorbeeld een vanwege de aangevochten registratie afgewezen financieringsaanvraag, dat hij of zij ...
Beoordeling van het geschil. 4.1. Artikel 21 van de toelatingsovereenkomst bepaalt dat opzegging van de overeenkomst door eiseres slechts zal plaatsvinden op grond van gewichtige redenen van zodanig klemmende aard, dat redelijkerwijze van de stichting niet gevergd kan worden deze overeenkomst te continueren, welke redenen – voorzover thans van belang – o.a. aanwezig kunnen worden geacht: a. wanneer de specialist ondanks waarschuwingen op ernstige wijze de plichten veronachtzaamt, welke deze overeenkomst hem oplegt; b. wanneer de specialist niet of niet meer de bekwaamheid of geschiktheid blijkt te bezitten om zijn praktijk uit te oefenen of voort te zetten; d. wanneer de specialist de samenwerking binnen het ziekenhuis zodanig bemoeilijkt dat voortzetting van zijn werkzaamheid in het ziekenhuis redelijkerwijze van de stichting niet kan worden gevergd. 4.2. Zoals het Scheidsgerecht reeds enkele malen heeft overwogen, bevat genoemd artikel in de onderdelen a t/m d een enuntiatieve opsomming van de redenen welke als gewichtige redenen in de zin van dat artikel dienen te worden aangemerkt. Voor opzegging door de stichting is beslissend of er sprake is van gewichtige redenen van zodanig klemmende aard, dat redelijkerwijze van de stichting niet gevergd kan worden de toelatingsovereenkomst te continueren. Het Scheidsgerecht zal derhalve dienen na te gaan of er in het onderhavige geval sprake is van dergelijke gewichtige redenen. 4.3. Beide partijen hebben zich voor hun standpunt beroepen op het rapport van drs. D. Volgens dat rapport zijn de huisartsen in de regio van oordeel dat verweerder een open houding heeft naar collega’s. Alles is bespreekbaar, contact, bereikbaarheid en berichtgeving zijn voldoende en in de laatste tijd ook beter geworden. Van hun patiënten krijgen de huisartsen te horen dat verweerder niet altijd even duidelijk is, niet altijd voldoende tijd zou nemen en niet goed zou luisteren. Zelf constateren zij dat de inhoud van de brieven die zij ontvangen niet altijd strookt met wat de patiënten vertellen. Een aantal huisartsen heeft – aldus het rapport – ‘geen vertrouwen (meer?)’ in verweerder en verwijzen naar naburige ziekenhuizen. ‘Gewezen werd op problemen ten aanzien van het postoperatieve beleid; met name ten aanzien van antistolling en het preventief geven van antibiotica.’ Samenvattend merkt de rapporteur op dat de inhoudelijke bezwaren niet erg goed onderbouwd zijn, noch van de zijde van de huisartsen noch van de zijde van het ziekenhuis. Maar het feit ligt er wel ‘...
Beoordeling van het geschil. Uit de stukken en de afgelegde verklaringen voor zover wederzijds erkend althans niet of onvoldoende betwist, is het volgende komen vast te staan. 3.1. Betrokkene maakt bezwaar tegen de registratie in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van overig obligo met een A op 26 januari 2016, een code 2 op 3 februari 2016. De werkelijke einddatum van de overeenkomst is 16 juli 2019. 3.2. Het overig obligo betrof een roodstandfaciliteit op de betaalrekening van betrokkene bij de deelnemer. Die was (maximaal) 1.500 euro. Deze limiet is in december 2015 met ruim 6.000 euro overschreden. De deelnemer heeft de incasso van de vordering overgedragen aan de deurwaarder. Met de deurwaarder heeft betrokkene een betalingsregeling afgesproken, waarna de vordering door betrokkene uiteindelijk geheel is voldaan op 16 juli 2019. 3.3. Xxxxxxxxxx doet een beroep op disproportionaliteit. 3.4. De door betrokkene gestelde bijzondere omstandigheden wegen mee in de zogenaamde proportionaliteitstoets. Die houdt in dat de inbreuk op de belangen van betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de registratie te dienen doel. Het belang van de registratie is enerzijds betrokkene te beschermen tegen het aangaan van financiële verplichtingen die hij of zij niet kan dragen en anderzijds dat kredietverstrekkers middels het kredietregistratiesysteem in staat zijn de gegoedheid en het betaalgedrag van potentiële kredietnemers te toetsen en de afweging kunnen maken geen krediet te verlenen aan potentiële wanbetalers. Het hiertegenover staande belang van betrokkene is dat hij of zij in de gelegenheid is kredieten af te sluiten voor het doen van aankopen of zelfs van een woonhuis en daarin niet wordt belemmerd door een negatieve registratie die in veel gevallen verhindert dat betrokkene een krediet kan afsluiten. 3.5. Voor een geslaagd beroep op disproportionaliteit is vereist dat betrokkene een belang stelt en zo nodig aantoont, in de vorm van bijvoorbeeld een vanwege de aangevochten registratie afgewezen financieringsaanvraag, dat hij of zij heeft bij schrapping van de registratie. Ook moeten er voldoende (bijzondere) omstandigheden zijn gesteld zodat aannemelijk is dat ondanks de correcte registratie in dit specifieke geval betrokkene geen (structurele) wanbetaler is waartegen potentiële kredietverstrekkers of betrokkene zelf moeten worden beschermd. In dat verband overweegt de Commissie als volgt. 3.6. Betrokkene heeft er belang bij dat de registratie wordt geschrapt om...
Beoordeling van het geschil. 4.1. De onderhavige arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd. Dit betekent dat deze overeenkomst slechts door opzegging c.q. ontbinding kan eindigen. Nu verweerder heeft aangegeven dat ook in zijn visie de basis om zijn dienstverband met eiseres te continueren wel erg smal is geworden, zal het Scheidsgerecht de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens wijziging van omstandigheden, en wel per 1 april 1998, hetgeen overeenkomstig de wens van partijen is. Het Scheidsgerecht dient vervolgens te beslissen of er redenen zijn om verweerder in het kader van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst een vergoeding toe te kennen. 4.2. Xxxxxxx voert als belangrijkste grond aan de financiële problemen waarvoor eiseres blijkt te zijn gesteld en waarvoor zij zich door verweerder onvoldoende gewaarschuwd acht. Echter, deze problemen zijn eerst aan de oppervlakte gekomen, nadat eiseres verweerder reeds op non-actief had gesteld. Daarbij komt dat eiseres onvoldoende heeft kunnen aantonen dat verweerder het bestuur niet heeft geïnformeerd. Evenmin is duidelijk geworden of het bestuur zelf alert is geweest op de financiële gang van zaken. De onenigheid met het management-team over de financiën lijken voort te vloeien uit incompatibilité des humeurs tussen verweerder en (een enkel lid van) het managementteam. 4.3. Op grond van deze overwegingen, hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen en de brieven die partijen na de zitting nog aan het Scheidsgerecht hebben doen toekomen, komt het Scheidsgerecht tot het oordeel dat er sprake is van een gewichtige reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, namelijk een verstoorde verhouding tussen partijen. Het Scheidsgerecht is van oordeel dat een tegemoetkoming aan verweerder redelijk en billijk is. Het Scheidsgerecht stelt de door eiseres aan verweerder te betalen vergoeding ex aequo et bono op een bedrag van fl. 135.000,--, inclusief kosten van rechtsbijstand en afkoop wachtgeld. Partijen hebben aangegeven af te zien van de mogelijkheid het verzoek tot ontbinding in te trekken.
Beoordeling van het geschil. De commissie constateert dat voorafgaand aan de klachtbehandeling er correspondentie per e-mail heeft plaatsgevonden tussen klaagster en aangeklaagde en klaagster met de zorgverzekeraar. Bij de klachtbehandeling is klaagster bijgestaan door een klachtenfunctionaris zijdens aangeklaagde. De klachtbehandeling, vervat in de schriftelijke reactie van aangeklaagde op de klacht, heeft niet geleid tot een oplossing van de klacht. De commissie heeft op grond van het Meldformulier Geschil en de bijbehorende bijlagen vastgesteld dat de daarop gemelde klachten deels geen onderdeel uitmaakten van de klachtenprocedure. In vergelijk met het Meldformulier Klachten blijkt een vermeerdering van gedetailleerde, elkaar overlappende, uit elkaar voortvloeiende dan wel in elkaars verlengde liggende klachten, die niet bij klachtbehandeling aan aangeklaagde ter beoordeling zijn voorgelegd. De commissie heeft daarop beslist dat alleen klachten die in de klachtbehandeling op grond van het ‘Meldformulier Klachten’ zijn gemeld, onderwerp kunnen zijn van het te behandelen geschil. Deze klachten zijn aan aangeklaagde voorgelegd met het verzoek daarop te reageren in zijn verweerschrift. Voorop staat dat de commissie voorbij zal gaan aan de wens van klaagster om een open en eerlijk gesprek te hebben met aangeklaagde. Partijen hebben regelmatig met elkaar gesproken en ge- emaild, verder is een klachtenfunctionaris ingeschakeld zonder dat dit alles tot een voor partijen bevredigend resultaat heeft geleid, daarom is het voldoen aan deze wens van klaagster naar oordeel van de commissie niet opportuun. De commissie stelt vast dat zij op grond van de overgelegde stukken over voldoende informatie beschikt om tot een beslissing te komen. Aangeklaagde heeft nalatig gehandeld ten aanzien van het indienen van een volledige uitbreidingsaanvraag vergoedingen fysiotherapie (36+ aanvraag) bij de zorgverzekeraar aldus klaagster. Aangeklaagde heeft in zijn verweerschrift erkend dat hij uit servicegerichtheid en de lange behandelrelatie, maar ook omdat het gedrag van klaagster als zeer belastend werd ervaren en hij tegelijkertijd met haar begaan was, heeft toegezegd de 36+ uitbreidingsaanvraag te zullen doen bij de zorgverzekeraar. Ook heeft aangeklaagde aangegeven dat hij deze toezegging achteraf heeft betreurd. De commissie overweegt dat aangeklaagde met zijn toezegging bij klaagster een verwachting heeft gewekt en concludeert dat hij de gewekte verwachting niet tijdig is nagekomen. De stelling van klaa...
Beoordeling van het geschil. Uit de stukken en de afgelegde verklaringen voor zover wederzijds erkend althans niet of onvoldoende betwist, is het volgende komen vast te staan. 3.1. De betrokkene maakt bezwaar tegen de registratie in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van een doorlopend krediet met contractnummer 537787. Het geregistreerde bedrag is EUR
Beoordeling van het geschil. 4.1 Blijkens de wijziging van zijn eis accepteert xxxxx het einde van zijn toelating tot het ziekenhuis als een feit. Dit betekent dat de toelatingsovereenkomst inmiddels, per 5 augustus 2010, door de opzegging is geëindigd. Xxxxx vordert in het bijzonder schadevergoeding, die hij begroot op het bedrag van zijn inkomen als cardioloog (€ 200.000,- per jaar) totdat hij 65 jaar oud is, onder aftrek van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering (op basis van een arbeidsongeschiktheid van thans 100%) zolang hij deze ontvangt en totdat hij 62 jaar oud is. 4.2 Aan de orde is allereerst de vraag of de Stichting de toelatingsovereenkomst op goede gronden heeft opgezegd. De Stichting voert aan dat de opzegging is geschied toen eiser al meer dan een jaar door ziekte zijn werkzaamheden niet had kunnen verrichten, terwijl hij tot dan toe niet aannemelijk had gemaakt dat herstel alsnog binnen één jaar redelijkerwijs te verwachten was. Zij heeft tevens verwezen naar het feit dat de andere leden van de maatschap waarvan eiser deel uitmaakte, aan eiser de maatschapovereenkomst hebben opgezegd, terwijl geen uitzicht bestaat op een samenwerkingsverband waarbinnen eiser zijn praktijk als cardioloog in het ziekenhuis zou kunnen hervatten. 4.3 Het staat vast dat eiser op het moment waarop de Stichting de toelatingsovereenkomst heeft opgezegd, gedurende meer dan een jaar zijn werkzaamheden niet had kunnen verrichten als gevolg van ziekte. Hierbij kan de precieze datum waarop eiser door zijn ziekte is uitgevallen, in het midden blijven. Het Scheidsgerecht leidt uit de tussen partijen vaststaande feiten (i) dat eiser in elk geval over de gehele maand augustus 2008 een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft ontvangen en (ii) dat deze uitkering ingaat na een arbeidsongeschiktheid gedurende 30 dagen, af dat eiser in elk geval met ingang van 1 juli 2008 als gevolg van ziekte niet heeft kunnen werken; de Stichting gaat van een eerder tijdstip uit. Zelf stelt eiser de eerste datum van zijn (ononderbroken) ziekteperiode op 10 september 2008. Bij beide ingangsdata – 1 juli 2008 en 10 september 2008 – duurde ten tijde van de opzegging, bij de brief van 4 februari 2010, de ziekte meer dan een jaar. 4.4 Vervolgens dient te worden onderzocht of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat zijn herstel binnen één jaar na dat eerste ziektejaar redelijkerwijs te verwachten viel. Naar het oordeel van het Scheidsgerecht gaat het bij dit begrip “herstel” om een volledige of vrijwel volledige terugkeer van de medi...
Beoordeling van het geschil. Uit de stukken en de afgelegde verklaringen voor zover wederzijds erkend althans niet of onvoldoende betwist, is het volgende komen vast te staan. 3.1. Betrokkene maakt bezwaar tegen de registratie in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van een overig obligo geregistreerd met contractnummer [Y] met een A en een code 2 op 27 februari 2013. De overeenkomst heeft een werkelijke einddatum per 1 augustus 2018. 3.2. Het overig obligo betrof een verplichting uit hoofde van het hoofdelijk medeschuldenaarschap van betrokkene voor een zakelijke financiering aan de vennootschap onder firma waar betrokkene vennoot was. De zakelijke financiering werd niet (tijdig) terugbetaald, waarna de deelnemer betrokkene heeft aangesproken. Het betrof een achterstallig bedrag van EUR 63.117,04. Het door de deelnemer ingeschakelde incassokantoor heeft betrokkene aangeschreven en een termijn gesteld waarbinnen het bedrag moest worden voldaan. Toen dat niet gebeurde zijn de A en code 2 geplaatst. Uiteindelijk heeft betrokkene de schuld, samen met zijn ex-partner, geheel terugbetaald, waarna de werkelijke einddatum 1 augustus 2018 is toegevoegd. 3.3. Xxxxxxxxxx doet een beroep op disproportionaliteit. Hij voert in dat kader aan dat hij de gehele schuld heeft terugbetaald, de schuld zijn oorsprong had in een zakelijke lening, hij inmiddels schuldenvrij en financieel gezond is met een stabiel inkomen en hij de beschikking heeft over een substantieel bedrag aan spaargeld. Hij heeft er een belang bij dat de registratie wordt geschrapt omdat deze verhindert dat hij een woning kan kopen met hypothecaire financiering. 3.4. Het proportionaliteitsbeginsel houdt in dat de inbreuk op de belangen van betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de registratie te dienen doel. Het belang van de registratie is enerzijds betrokkene te beschermen tegen het aangaan van financiële verplichtingen die hij niet kan dragen en anderzijds dat kredietverstrekkers middels het kredietregistratiesysteem in staat zijn de gegoedheid en het betaalgedrag van potentiële kredietnemers te toetsen en de afweging kunnen maken geen krediet te verlenen aan potentiële wanbetalers. Het hiertegenover staande belang van betrokkene is dat hij in de gelegenheid is kredieten af te sluiten voor het doen van aankopen of zelfs van een woonhuis en daarin niet wordt belemmerd door een (negatieve) registratie die in veel gevallen verhindert dat betrokkene een krediet kan afsluiten. 3.5. Voor een geslaagd beroep...