De beoordeling van het geschil Voorbeeldclausules

De beoordeling van het geschil. 4.1 Centraal in dit geding staat de vraag of het eiser vrij staat om niet aan de verlengde Xxxxxxxxxxxxxxxx deel te nemen en of een weigering tot deelname een grond kan zijn om de toelatingsovereenkomst te beëindigen. 4.2 Of de opzegging door eiser tijdig is gedaan is tussen partijen niet in het geding. Al zouden de 'overige partijen' de opzegging door eiser als feit hebben aanvaard, wil dit nog geenszins zeggen dat zij zich daarbij hebben neergelegd; er is bij herhaling getracht eiser binnen boord te houden. Zelfs al zou aan eiser de formele bevoegdheid toekomen de Xxxxxxxxxxxxxxxx op te zeggen, dan brengt dit nog niet mee dat het hem vrij staat zijn eigen weg te gaan binnen het ziekenhuis zonder zich om de belangen van verweerster en de andere medisch specialisten te bekommeren. Eiser praktizeert in het ziekenhuis binnen een organisatie van specialisten en ziekenhuis; die organisatie bevindt zich, mede ten gevolge van maatregelen van overheidsbeleid in een onvermijdelijk proces van verandering. De Xxxxxxxxxxxxxxxx houdt daarom de inspanningsverplichting voor partijen in om, voor het geval van niet-automatische verlenging, naar een oplossing te zoeken met inachtneming van de uitgangspunten en doelstellingen van die overeenkomst. 4.3 Dit betekent dat het aan geen van de bij het lokaal initiatief betrokken partijen (het ziekenhuis, de verzekeraars en de specialisten) volstrekt vrij staat om medewerking aan de verlenging van de Raamovereenkomst te weigeren. Deze vrijheid komt des te minder aan een enkele individuele specialist toe. 4.4 Het slot van art. 3 lid 2 van de Raamovereenkomst houdt in dat, indien partijen geen oplossing vinden de situatie van voor deze overeenkomst herleven zal, voor zover de wet- en regelgeving dit alsdan toelaat. Nu de overige betrokkenen de Xxxxxxxxxxxxxxxx wensen te verlengen zou zodanige herleving in dit geval het gevolg zijn van de wil van een enkele specialist die op zijn schreden wenst terug te keren en daarmee de veranderingen in de organisatie zou kunnen blokkeren. Gelet op de verstrekkende gevolgen daarvan voor het ziekenhuis en de overige specialisten kan in dat geval een voortzetting van de relatie met die specialist van het ziekenhuis en de andere specialisten redelijkerwijs niet worden gevergd. De weigering van eiser tot verdere medewerking aan de Raamovereenkomst vormt dan een gewichtige reden om de toelatingsovereenkomst met die specialist te beëindigen. 4.5 Niet valt in te zien dat verweerster, zoals xxxxx stelt, t...
De beoordeling van het geschil. 4.1 Het Scheidsgerecht moet een antwoord geven op de vraag of ten opzichte van verweerster gewichtige redenen bestaan om haar arbeidsovereenkomst te ontbinden. Het moet hierbij gaan om veranderingen in de omstandigheden van zodanige aard dat de overeenkomst billijkheidshalve behoort te eindigen. 4.2 De calamiteit met de baby E.S. speelt een belangrijke rol bij de omstandigheden die hier aan de orde zijn. Weliswaar legt de stichting aan haar verzoek tot ontbinding niet (rechtstreeks) het aandeel van verweerster in het ontstaan van die calamiteit ten grondslag, maar in haar visie is er een verband tussen de samenwerkingsproblemen die zij mede aan verweerster verwijt en gebeurtenissen die aan het overlijden van de baby zijn voorafgegaan. Bovendien heeft de calamiteit de xxxxx xxx xxxx – volgens haar inmiddels onoplosbaar gebleken – problemen aan het licht gebracht. De stichting stelt dat hierdoor de veiligheid van de patiënten in het geding is. 4.3 Terecht legt de stichting de nadruk op de patiëntveiligheid. Zij ziet hierin, evenzeer terecht, een eindverantwoordelijkheid voor haar raad van bestuur, hetgeen uiteraard de eigen verantwoordelijkheid van degenen die in haar ziekenhuis werkzaam zijn en met de individuele patiëntenzorg zijn belast, onverlet laat. 4.4 Duurzame problemen in de samenwerking tussen de medisch specialisten in één vakgroep of tussen een of meer van deze specialisten en de verpleegkundigen die voor de vakgroep werkzaam zijn, kunnen de patiëntveiligheid in gevaar brengen. De IGZ heeft geconstateerd dat de miscommunicatie – in het bijzonder die tussen de beide direct betrokken kinderartsen, onder wie verweerster – een belangrijke rol heeft gespeeld bij de calamiteit met het kind E.S. Een onderzoek van de inspectie naar het mogelijke disfunctioneren van de vakgroep als geheel loopt nog. Gegeven zijn in 4.3 beschreven eindverantwoordelijkheid dient de raad van bestuur het tot zijn taak te rekenen om duurzame samenwerkingsproblemen van de hier bedoelde aard te analyseren en tot een oplossing te (doen) brengen. 4.5 Tegen deze achtergrond spitst het geschil van partijen zich toe op de vraag naar de ernst van de door de stichting bedoelde problemen en naar de mogelijke rol van verweerster daarin. Afhankelijk van het antwoord op deze vraag is ook de proportionaliteit van de door de stichting gewenste maatregel, te weten ontbinding, aan de orde. 4.6 Bij de beoordeling van het geschil kent het Scheidsgerecht geen relevante betekenis toe aan de gebeur...
De beoordeling van het geschil. 5.1. Het Scheidsgerecht kan de arbeidsovereenkomst tussen partijen op grond van het ontslagrecht zoals dat sinds 1 juli 2015 geldt slechts ontbinden indien aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst van artikel 7:669 van het Burgerlijk Wetboek (BW), is voldaan. Dat volgt uit artikel 7:671b lid 2 BW en geldt ook voor de arbeidsovereenkomst met een statutaire bestuur- der. De voorwaarden voor opzegging zijn tweeërlei: er moet een in de wet geregelde grond voor opzegging zijn (i) en herplaatsing moet onmogelijk zijn of niet in de rede liggen (ii). 5.2. Het Scheidsgerecht oordeelt dat de restgrond van artikel 7:669 lid 3 onder h BW voor opzegging aanwezig is. Bij besluit van de rvt van 30 juni 2017 is verweerder immers met onmiddellijke in- gang als statutair bestuurder ontslagen en is hij voor de resterende duur van zijn arbeidsover- eenkomst uit zijn functie ontheven. Verweerder heeft zich het recht voorbehouden om binnen de daarvoor geldende termijn van een jaar rechtsmaatregelen te treffen tegen het ontslag- en schorsingsbesluit. Hij heeft echter niet gesteld dat aan de besluiten materiële of formele gebre- xxx xxxxxx. Hij heeft ook geen vernietiging van de besluiten gevorderd. Het Scheidsgerecht gaat daarom uit van de geldigheid van de besluiten. Dat betekent dat verweerder definitief zijn hoedanigheid van statutair bestuurder heeft verloren en dat hij niet meer in staat is de in de ar- beidsovereenkomst met de stichting overeengekomen werkzaamheden te verrichten. De onmo- gelijkheid om de bedongen arbeid te verrichten is een ‘andere omstandigheid’ in de zin van arti- kel 7:669 lid 3 onder h BW, die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. 5.3. De stelling van verweerder dat hij herplaatst moet worden in de functie van tweede bestuurder kan niet als juist worden aanvaard. Daarvoor is er teveel gebeurd in de verhouding tussen ver- weerder en de rvt, verweerder en de or, alsmede verweerder en individuele leden van het mt. Uit de opstelling van de rvt en de door de stichting overgelegde schriftelijke verklaringen van de voorzitter van de or en de leden van het mt blijkt dat er onvoldoende draagvlak is voor een te- rugkeer van verweerder in het bestuur. Ook de ccr heeft niet geadviseerd om verweerder als eer- ste of tweede bestuurder te handhaven. De stichting heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de functie van regiomanager niet passend is. Verweerder heeft oo...
De beoordeling van het geschil. 4.1 Het Scheidsgerecht moet beoordelen of de arbeidsovereenkomst dient te worden ont- bonden. C. meent dat de ratio van voortzetting van de arbeidsovereenkomst, die nog slechts ruim 20% van de volle werktijd beloopt, is gelegen in de voortzetting van de beëindigingsovereenkomst. Blijkbaar beoogt X. niet om zijn werkzaamheden als reva- lidatiearts binnen A. te hervatten. Dit brengt mee dat bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een verandering van omstandigheden die grond geeft aan de verzochte ontbinding de verhouding tussen C. en B. een gewichtige rol speelt. 4.2 Hoewel de voorzieningenrechter bij vonnis van 5 september heeft geoordeeld dat A. en B. de beëindigingsovereenkomst moeten nakomen, heeft B. nadien opnieuw die overeenkomst opgezegd. Als grond daarvoor geeft X. aan, dat haar is gebleken dat C. aan de hand van een projectvoorstel van B. acquisitie had verricht ten behoeve van derden. C. heeft tenslotte het geschil tussen hem en A./B., zoals hiervoor reeds over- wogen, naar buiten gebracht, hetgeen aanleiding was hem te schorsen. Reeds hieruit blijkt dat de verhoudingen tussen C. enerzijds en A. en B. anderzijds zodanig zijn ver- stoord dat dit voldoende grond geeft aan de verzochte ontbinding. 4.3 A. en B. behoorden de veroordeling van de voorzieningenrechter bij het bij voorraad uitvoerbaar verklaarde en op 3 oktober 2003 betekende vonnis van 5 september na te komen. Behoudens vernietiging van dat vonnis in hoger beroep, hebben zij derhalve de dwangsom verbeurd. Of in een bodemprocedure anders zou worden geoordeeld over de opzegging van de overeenkomst van 18 november 2002 is daarbij niet rele- vant. Het Scheidsgerecht dient met betrekking tot het vonnis van 5 september 2003 binnen het kader van de grieven te oordelen als voorzieningenrechter en niet ten gron- de. 4.4 De beëindigingsovereenkomst spreekt onder nr. 3 over acquisitie activiteiten voor B.. Naar de duidelijke tekst worden andere acquisitie activiteiten niet verboden. Het ligt bovendien voor de hand dat C. niet alleen zijn aandacht heeft gericht op de afbouw bij B., maar ook op opbouw van zijn bezigheden buiten B.. De producties 10 t/m 14, door A./B. overgelegd bij de voorzieningenrechter, geven geen aanleiding tot een andere in- terpretatie van het verbod. Er is niet gesteld of gebleken dat C. de als acquisitie ge- wraakte handelingen heeft gepleegd voor B.. Derhalve is er geen sprake van overtreding van het verbod zoals geformuleerd onder nr. 3 van de beëindigingsover-...
De beoordeling van het geschil. Geschilonderdeel 1: Niet leveren van toegezegde zorg 6.1 In dit geschilonderdeel ligt de juridische kwestie voor of een zorgovereenkomst tussen zorgaanbieder en moeder tot stand is gekomen en zo ja, of zorgaanbieder de zorgovereenkomst zonder meer en per direct heeft kunnen opzeggen. 6.2 Verzoekster stelt zorgaanbieder te verwijten dat zij geen thuiszorg heeft geleverd aan moeder, terwijl zij die zorg wel toegezegd had. De [medewerker] had aangegeven dat personeel beschikbaar was en de zorgovereenkomst was getekend. Het moest alleen nog administratief verwerkt worden, toen plotseling het bericht kwam dat er niet voldoende personeel beschikbaar was en de zorg niet geleverd kon worden. 6.3 Verweerders bevestigen dat zij “eerder wel die indruk [dat personeel beschikbaar was] hadden gewekt en mogelijk zelfs een toezegging hadden gedaan de zorg snel te kunnen opstarten”. Ook heeft [verweerder sub 2] ter zitting bevestigd dat de zorgovereenkomst al was getekend. 6.4 Gelet op deze erkenning van zorgaanbieder, stelt de commissie vast dat een zorgovereenkomst tussen zorgaanbieder en moeder tot stand is gekomen. 6.5 Verzoekster heeft gesteld (het sterke vermoeden te hebben) dat het feit dat de gewaarborgde hulp zorgaanbieder over de melding Veilig Thuis heeft verteld, de reden is geweest voor zorgaanbieder om de zorg niet op te starten. Verweerders hebben dit betwist: de reden voor de opzegging was personeelstekort, pas daarna hoorden zij over de melding Veilig Thuis. Dat had geen invloed op de beslissing om de zorg niet op te starten, aldus verweerders. Hooguit was het van invloed op de vraag of zorgaanbieder in de toekomst – als er wel personeel beschikbaar was – bereid zou zijn zorg te leveren. In de e-mails van 7 en 11 februari 2020 schreef xxxxxxxxxxxxx daarover dat zij (ook voor de nabije toekomst) geen passende partij was. Ter zitting heeft [verweerder sub 2] dit genuanceerd: het was niet zo dat zorgaanbieder niet welwillend was om op een later moment zorg te leveren, maar dan moest de situatie wel zodanig zijn dat het voor de medewerkers een prettige werkomgeving is. Dat zou zorgaanbieder dan met beide zussen bespreken. Xxxxx is het echter nooit gekomen. 6.6 Nu er geen concrete aanleiding is om aan de door verweerders gegeven lezing van de (volgorde van) gebeurtenissen te twijfelen – een vermoeden alleen is niet genoeg – gaat de commissie ervan uit dat zorgaanbieder de zorg niet heeft opgestart vanwege een personeelstekort. 6.7 Zorgaanbieder heeft daarover t...
De beoordeling van het geschil. 9.1 Tussen partijen staat niet ter discussie dat de TRAXX niet voldoet aan de tussen partijen afgesproken specificaties zodat sprake is van een N-AE in de zin van de RIA. Dat betekent dat de Staat gehouden is hogere onderhouds- en reparatiekosten die het gevolg zijn van de inzet van de TRAXX aan Infraspeed te vergoeden. Bij de verdere beoordeling is dit ook voor arbiters het uitgangspunt.
De beoordeling van het geschil. 4.1 Tussen partijen staat vast dat verweerster honorariumvoorschotten dient uit te betalen en dat zij daarop in mindering brengt hetgeen zij stelt over de jaren 1995 t/m 1997 te veel te hebben uitbetaald. Eiser betwist gemotiveerd het bestaan van die tegenvordering. Daarom dient thans de vraag te worden beantwoord of verweerster bevoegd is te verrekenen. 4.2 Bij de vaststelling van het honorariumbudget, op basis van door de specialisten en het ziekenhuis ver- strekte gegevens zijn, blijkens het bepaalde in de Raamovereenkomst en de Regio-overeenkomst, ook de zorgverzekeraars betrokken. In dit geding voor het Scheidsgerecht zijn de verzekeraars niet betrokken. Voor geschillen uit die overeenkomsten is er in een geschillenregeling voorzien (artikel 15 Raamovereen- komst, artikel 8 Regio-overeenkomst, artikel 15 Addendum 2b en Addendum 2c). Deze geschillenrege- ling omvat klaarblijkelijk ook geschillen betreffende de vaststelling van het honorariumbudget in de verhouding tot de verzekeraars. Het Scheidsgerecht is daarom niet bevoegd om de in verrekening te bren- gen door eiser betwiste vordering van verweerster, dan wel de zorgverzekeraars, vast te stellen. De ge- grondheid van die tegenvordering kan derhalve niet in dit geding op eenvoudige wijze worden vastgesteld. 4.3 De overigens onbetwiste vordering van xxxxx tot uitbetaling van de honorariumvoorschotten is daarom toewijsbaar. Verweerster is niet gerechtigd daarop inhoudingen te doen ter verrekening van de door haar gepretendeerde tegenvordering, zolang de verschuldigdheid van die tegenvordering niet is vastgesteld. 4.4 De vorderingen van eiser zullen worden toegewezen, echter met dien verstande dat niet zal worden bepaald, dat verweerster niet gerechtigd is op andere wijze te trachten betaling te verkrijgen, omdat die formulering niet slechts te vaag is, maar ook omdat daaronder tevens zouden vallen alle wettige wijzen om tot vaststelling en verhaal van haar vordering te geraken. Verweerster zal worden verwezen in de kosten van dit geding, waaronder een bijdrage in de kosten van rechtsbijstand aan de zijde van eiser.
De beoordeling van het geschil. 5.1 Centraal in dit kort geding staat de vraag of eisers met hun toetreding tot D. per 1 ja- nuari 2019, het non-concurrentiebeding schenden. Zelf beantwoorden zij deze vraag ontkennend. Verweerster bepleit het tegendeel. Tijdens de zitting heeft verweerster verklaard dat zij vooralsnog de boetebedragen (maximaal € 60.000 van elk van eisers) wil vorderen. In dit kort geding is dit overigens niet relevant, nu verweerster geen (te- gen)vordering heeft ingesteld. Het gaat verweerster niet om het (door haar op zichzelf betreurde) vertrek van eisers op een vrij korte termijn, maar om het nadeel dat zij lijdt door de vestiging van eisers in “haar” verzorgingsgebied. Verweerster heeft verklaard dat zij intussen in de opvolging van eisers heeft voorzien, maar ook dit gegeven is dus niet relevant voor het geschil tussen partijen. 5.2 Het is in hoge mate aannemelijk dat D. een concurrent is van verweerster. D. richt zich, deels in hetzelfde verzorgingsgebied, in elk geval voor een deel op dezelfde categorie patiënten. Het geschil gaat echter niet in het bijzonder daarover, maar over de vraag of eisers door hun aansluiting bij D. het non-concurrentiebeding schenden. Dit betekent dat kan worden voorbijgegaan aan datgene wat verweerster heeft gesteld over het type patiënten dat D. behandelt, te weten degenen met lichtere aandoeningen, hetgeen volgens verweerster financieel profijtelijk is. In dit kort geding komt het aan op de bete- kenis van de overstap van eisers naar D. in verhouding tot het non-concurrentiebeding in de ledenovereenkomst. 5.3 Dit beding is ruim geformuleerd. Het verplicht eisers, en ook E. en F. zelf, zich te ont- houden van “directe of indirecte participatie in een zorgaanbod dat concurreert met het zorgaanbod van [verweerster]”. Hieraan is toegevoegd dat van een dergelijke verboden participatie “in ieder geval” sprake is als het lid (in dit geval: een van de eisers) of de me- disch specialist zich gedurende de termijn van twee jaren “binnen het adherentiegebied van [verweerster] vestig[t]”. Het lijdt geen serieuze twijfel dat aan deze voorwaarden is voldaan. Uit het in 5.2 vermelde blijkt (i) dat eisers sinds 1 januari 2019 participeren in een zorgaanbod (te weten dat van D.) dat concurreert met het zorgaanbod van ver- weerster, en (ii) dat eisers zich, door hun aansluiting bij D., hebben gevestigd binnen het adherentie- of verzorgingsgebied van verweerster. 5.4 Alle partijen hebben tijdens de zitting verklaard dat bij de toetreding van eisers bij...
De beoordeling van het geschil. 4.1 De eisers hebben zich bij de beëindiging van de intentieovereenkomst en de toelatings- overeenkomsten per 1 januari 2014 neergelegd. Tussen de partijen is thans alleen in geschil of de eisers aanspraak kunnen maken op vergoeding van goodwill. Volgens de kliniek is dat niet het geval omdat dat niet is overeengekomen. De kliniek heeft daarvoor aangevoerd dat de gebruikelijke goodwillbepaling in de Model Toelatingsovereenkomst uit de toelatings- overeenkomsten met de eisers is weggelaten. Volgens de kliniek is die bepaling bewust weggelaten om te voorkomen dat er aanspraak op vergoeding van goodwill zou ontstaan. 4.2 Anders dan de kliniek meent, volgt uit het enkele ontbreken van de gebruikelijke goodwillbepaling in de toelatingsovereenkomsten op zichzelf niet dat de eisers geen aanspraak op goodwill kunnen hebben. Het staat vast dat eisers op grond van het samenstel van de intentieovereenkomsten, eerst voor drie jaar en vervolgens voor vijf jaar, en de toelatingsovereenkomsten als vrij gevestigde anesthesiologen tot de kliniek zijn toegelaten om voor eigen rekening en risico de praktijk uit te oefenen in de kliniek. Dat laatste staat met zoveel woorden ook in de toelatingsovereenkomsten. Dit kan niet anders betekenen dan dat eisers als zelfstandig ondernemers binnen de muren van de kliniek hun praktijk uitoefenen, waarbij de kliniek die praktijkuitoefening faciliteert. Dat met de onderhavige toelatingsovereenkomsten een andere positie van eisers of een andere rechtsverhouding tussen de partijen is beoogd dan gebruikelijk, is, afgezien van de duur waarvoor de toelatingsovereenkomsten golden, waarover hierna meer, niet gesteld of gebleken. Het staat de medisch specialist als zelfstandig ondernemer in beginsel vrij van een opvolgende medisch specialist die zijn praktijk overneemt vergoeding van goodwill te bedingen, ook als daarover niets is bepaald in de toelatingsovereenkomst tussen de medisch specialist en het ziekenhuis. 4.3 De betekenis van de gebruikelijke goodwillbepaling in de toelatingsovereenkomst is dat het ziekenhuis moet respecteren dat de medisch specialist bij praktijkoverdracht van zijn opvolger goodwill kan bedingen. Maar daarmee is niet gezegd dat indien een dergelijke bepaling ontbreekt, het ziekenhuis reeds daarom aan praktijkoverdracht tegen vergoeding van goodwill in de weg mag staan. In beginsel zal het ziekenhuis een dergelijke overdracht ook zonder zo’n bepaling moeten respecteren, tenzij tussen de medisch specialist en het ziekenhu...
De beoordeling van het geschil. 4.1 Het standpunt van xxxxx komt er in de kern op neer dat het ziekenhuis het hem onmogelijk heeft gemaakt zijn praktijk aan een opvolger over te dragen en van die opvolger goodwill te bedingen. Volgens eiser heeft het ziekenhuis zodanig onzorgvuldig jegens hem gehandeld dat het op gronden van redelijkheid en billijkheid gehouden is hem de goodwill te vergoeden voor de door hem achtergelaten praktijk, die in zijn visie gewoon binnen het ziekenhuis door anderen is voortgezet. Tussen de partijen is niet in geschil dat uit art. 17.2 van de toelatingsovereenkomst voortvloeit dat het ziekenhuis eiser in staat moet stellen goodwill te bedingen van een opvolger in het kader van een praktijkoverdracht. Daartoe zal het ziekenhuis in het algemeen gehouden zijn aan de toelating van een opvolgende medisch specialist de voorwaarde te verbinden van betaling van goodwill aan de vertrekkende medisch specialist wiens praktijk wordt overgenomen. Een verdergaande verplichting heeft het ziekenhuis niet, in het bijzonder niet de verplichting zelf goodwill te vergoeden aan de vertrekkende medisch specialist, tenzij dat tussen de partijen is overeengekomen. De partijen zijn het erover eens dat een verplichting tot betaling van goodwill door het ziekenhuis aan eiser tussen hen niet is overeengekomen. Dat neemt niet weg dat er onder omstandigheden een uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende verplichting voor het ziekenhuis kan zijn om aan de specialist bij wege van schadevergoeding een bedrag te betalen ter compensatie van het verlies van de mogelijkheid om goodwill te bedingen. Daartoe zal in het algemeen slechts reden zijn als de beëindiging van de toelating van dien aard is dat het ziekenhuis jegens de specialist onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld of het niet aanbieden van een vergoeding de specialist onevenredig nadeel toebrengt (vgl. de uitspraken van dit Scheidsgerecht met de zaaknummers 03/18 en 04/04). 4.2 Vast staat dat na het vertrek van xxxxx per 1 oktober 2010 en (de aankondiging van) het vertrek van zijn beide maten de heer X. en mevrouw X., het ziekenhuis heeft voorzien in uitoefening van het MDL-specialisme. Dat heeft het ziekenhuis gedaan door via G. twee buitenlandse MDL-artsen voor de duur van één jaar krachtens detachering aan te stellen en op enig moment een stille maatschap te vormen waarin behalve deze artsen en nog enige tijd de heer X., twee afgevaardigden van de maatschap heelkunde en twee afgevaardigden van de maatschap interne geneeskunde p...